Helikon. Jaargang 2(1932)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Het offer Wie de hel haar buit wou rooven, Oogst van drab en distlen garend, Wacht zijn duif nog eens van boven. Ver naar 't klarend westen starend, Wit van 't ijs van 't firmament, Zwicht hij dweepend; - purperstreepend Slicht Jehova's legertent. Dicht van sleepend floers omschoven, Voor de stad met hechte vesten, Scheemren loom olijvenhoven, Wijl op nesten Grof misbarend Broedsel wrevelt; Wijl in twijgen, Dauw-omneveld, Die vervloekte vijgen nijgen, Satan prevelt: - ‘Man, van zwarter dorst bedarend Dan de vuigste deernen leschten! Aas van steengrond, gier en arend! Hart en sfeer zult gij verpesten, Rijkling, vorst en priester mesten. Slijkbesmeurd, bezweet, bestoven, Moog u hoer en moorder loven, Droef en moe, verschopt ervarend Hoe om 't hoofd waar aura's dooven Doornen resten. 't Spook, dat star ontastbaar standhoudt, Heerscher, Schepper, ook des Boozen, [pagina 19] [p. 19] Die in mij zijn kind miskent, Plant zijn slaaf, tot beeld verkozen, Aan 't embleem, 't onsterflijk schandhout, Op de doodsberg, 't monument. Toorn, die niets ontziend of sparend, Eigen eer in 't maaksel schendt, Heeft zijn taak der wraak volend. Dat hier wijzen Vroom verpoozen, Uit uw tranen paarlen rijgen; Dat zeeghaftig kerken rijzen, Vrucht van ijver, eeuwen strevens, Waar uw zuchten ijdel stijgen. Niets verhevens wast meer, nevens Wat hun onmacht bruut verpoovert. Losgehouwen, kaal ontlooverd Spijs van paus en duivel tevens, Krank, door vuil gespuis veroverd, Rot als kruis de boom des levens. Wierook spot met stank van krijgen, Streelt uw armoe, toovert rozen, Heul en troost voor hulpeloozen; Diep in sombre praalgebouwen, Immer mijn gelaat ontwarend, Zult gij 't masker gansch doorschouwen. Heimlijk, stom naar 't sterrenzwijgen, Blijft uw hunkring menschlijk hijgen, Krom voor moedwil, monsters barend Bij 't getril der treurflambouwen.’ Hendrik de Vries Vorige Volgende