Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Vroolijke elegie Hoor je nu werklijk niet Hoe valsch het klinkt, mijn lied? Dan moet je morgen naar een oorarts gaan. Mijn hart werd koud en dor, Nooit klonk mijn stem zoo schor En met de humor is het niets gedaan. Mijn opgewekte toon Is voor mezelf een hoon, Ik schaam me voor mijn uitgebloeide waan. Dit bête ganzenspel Geloof ik verder wel, De pepernoten trekken mij niet aan. Ik weet het toch allang: Au fond ben 'k enkel bàng; Ja, bang voor dag en nacht, voor zon en maan; Bang voor het bitter lot Waar ik zoo schril mee spot Omdat wij daar de zin niet van verstaan; Bang voor plezier en nood, Voor 't leven en de dood. En altijd zie 'k een hand die mij wil slaan... Ik ben een dakloos kind Dat rent door weer en wind In doodsangst voor een schaduw in de laan. [pagina 148] [p. 148] De heele lange nacht Staar ik in 't zwart en wacht Op de reveille van die poen, de haan. Alweer een nieuwe dag! Kom, lach bajazzo lach, Het dichter-zijn is heusch geen lauwe baan. Hoor je nog altijd niet Het valsch accent van 't lied? Dan moet je werklijk naar de dokter gaan. J. Greshoff Vorige Volgende