Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 121] [p. 121] Najaar Nous n' irons plus au bois, Les lauriers sont coupés. Mijn kindje, trek uw mantel toe. 't Is me te kil. Ik weet niet hoe Dat hier in 't woud gevaren kwam. Zie me nu toch dien vreemden gloed; Zoudt ge niet zeggen dat er bloed Gesprenkeld werd op eiken stam? 't Is waar de zomer is voorbij, Te snel voor U, te snel voor mij, Die me behaag in uw verkeer. Het ruikt alom naar stoppelbrand En d'eikels droppen op het zand Als een ultieme gave neer. Toe kindje, al woelt in U de lust Naar mateloos omarmen, rust. Hier past geen land'lijk minnespel. Wij loopen door een krankenhuis En wat gij noemt het bladgedruisch Is mij veeleer een diep vaarwel. Kom, laat ons op de teenen gaan Tot waar de toortsen langs de baan Verwijzen naar de verre stad. Het avondt...ook in mijn gemoed. Gij, die nog jong zijt, wees me goed En weer de scherven langs mijn pad. Aimé de Marest Vorige Volgende