Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] Sonnetten Verkrachter De vent!... Toch moet men veel vergeven, En allicht was niet hij alleen de schuld; Er zijn mysteriën met dekkend waas omhuld Maar zeker is: hij nam, en zij heeft stil gegeven... Twee menschen voelden in elkaar iets schichtig beven, Twee menschen waren van eenzelfde drang vervuld; Al is het dan dat later wordt onthuld, Dat die de schande droeg, gaf ook aan schande leven. Er bloeid' een frissche bloem tusschen wat oude stronken, Zij kleurd' en geurde zoet heur wijdgeopend hart. Toen is op 't middaguur iets bij haar neergezonken Dat hunkerde naar bloemen, en niet heeft gemard Doch stil haar zoete frischheid gulzig opgedronken... En toen weer voortgegaan, waar langer toeven smart. [pagina 107] [p. 107] Avondval Nog enkle zonnestralen zwerven door de luchte En blinken in hun lichtschijn alles rood; 't Is of de zon haar levensglans vergoot In warme droppels van bloedroode zuchten. De schemerstralen lossen op tot ijle vluchten Van matbleek goud, dat allengs grijs verschoot Omdat geen zon meer levenstintling bood Doch stil verzonk in vale schemerluchten... ................................... De avond is nu vol, de dag geheel verdwenen; Maar flauwe zilverglans doorlicht den nacht Nu flonkersterren aan den trans verschenen. Zoo waast ál 't licht van dagenzonnepracht Tot stippellichtjes, die van verre weenen; Maar die tóch lichten zijn, al tintelen ze zacht. Jac. van Essen Vorige Volgende