Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Strofen Wij zijn maar dwazen, die in een roes van dronken waanzin willen uitrazen: iets van don Juan, diep binnen-in. Demonen, die der vrouwen ziel bewonen, hoonen het schoonst' gebaar in ons: 't gebaar der daad om met liefde te loonen de schoonheid die zij brachten ons. Na deze droom, gaat mij een oude wond aan 't bloeden. Mijn wezen is vol schroom. Mij faalt de moed het eigen heil te hoeden. Zoo ben ik; zoo zal ik altijd zijn. Zoo leef ik in stage vrees en pijn. Zij, die u minnen, 't meest u tergen en slaan de slage' u in 't gelaat. Waar blijft gij uwe teerheid bergen voor 't zengen van latente haat? M. De Doncker Vorige Volgende