Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Van de kasteelen God, geef ons weder al die dingen Die nu slechts als herinneringen In hooggeraamde zalen staan. Zij zijn zoo koud om aan te voelen. God, kondt Gij dit wel zoo bedoelen Dat al dit leven moest vergaan? God, geef ons weder de karossen, De ruiters met hun vederbossen, Hun sjerp die over 't harnas glijdt. Na zulke dagen, maak de nachten Weer waarlijk nacht en de gedachten Weer vol van uwe donkerheid. En geef ook dit: dat de kasteelen Waarmee zoo graag geleerden spelen, Waarvan zoo vaak de dichter zong, Weer worden werkelijke waarden, Een kracht, een levend deel der aarde: Maak de kasteelen weder jong. En laat er weer geslachten wonen Als zij wier wapenschilden toonen Verschilferd leeuw en adelaar. Of zijn zij allen uitgestorven Die 't land te paard hebben doorzworven Om éénen glans van 't blondste haar? Zij waren nu zoo lang verlaten, Zoo lang door herst omregend, - laat de Kasteelen nu weer zomersch zijn En vrouwen staan op de bordessen Met de gebaren van princessen En oogen van aqua-marijn. J.J. van Geuns Vorige Volgende