De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XII.
|
1. His factis pactionibus, Lysias pergebat ad regem, Judaei autem agriculturae operam dabant. | 1. Toen deze overeenkomsten gesloten waren, begaf zich Lysias naar den koning; de Joden echter hielden zich bezig met akkerbouw. |
2. Sed hi, qui resederant, Timotheus, et Apollonius Gennaei filius, sed et Hieronymus, et Domophon super hos, et Nicanor Cypriarches, | 2. Maar de achtergeblevenen, Timotheüs en Apollonius, zoon van Gennaeüs, daarbij ook Hieronymus en Demophon en Nicanor, bewind- |
[pagina 433]
non sinebant eos in silentio agere, et quiete. | voerder van Cyprus, lieten hen niet in vrede en rust begaanGa naar voetnoot1). |
3. Joppitae vero tale quoddam flagitium perpetrarunt: rogaverunt Judaeos, cum quibus habitabant, ascendere scaphas, quas paraverant, cum uxoribus, et filiis, quasi nullis inimicitiis inter eos subjacentibus. | 3. De inwoners van Joppe intusschen bedreven een schelmstuk van dezen aard: zij noodigden de Joden, wier medeïngezetenen zij waren, uit om schuiten, die zij gereedgemaakt hadden, te bestijgen met vrouwen en kinderen, alsof er geen vijandelijkheden tusschen hen bestondenGa naar voetnoot2). |
4. Secundum commune itaque decretum civitatis, et ipsis acquiescentibus, pacisque causa nihil suspectum habentibus: cum in altum processissent, submerserunt non minus ducentos. | 4. Toen dezen nu overeenkomstig het gemeenschappelijk besluit der burgerij er ook in toestemdenGa naar voetnoot3) en ter oorzake van den vrede geen achterdocht hadden, deden genen er, toen zij in volle zee gekomen waren, niet minder dan tweehonderd verdrinken. |
5. Quam crudelitatem Judas in suae gentis homines factam ut cognovit, praecepit viris, qui erant cum ipso: et invocato justo judice Deo, | 5. Zoodra Judas deze tegen zijne volksgenooten gepleegde wreedheid vernam, gaf hij bevel aan de mannen, die bij hem waren, en na het aanroepen van God, den rechtvaardigen Rechter, |
6. Venit adversus interfectores fratrum, et portum quidem noctu succendit, scaphas exussit, eos autem, qui ab igne refugerant, gladio peremit. | 6. rukte hij op tegen de moordenaars der broeders en stak des nachts de haven in brand, verbrandde de schuiten, en die voor het vuur gevlucht waren doodde hij met het zwaardGa naar voetnoot4). |
7. Et cum haec ita egisset, discessit quasi iterum reversurus, et universos Joppitas eradicaturus. | 7. En toen hij dit zoo gedaan had, trok hij af, met het plan om nog eens terug te komen en alle inwoners van Joppe uit te roeienGa naar voetnoot5). |
[pagina 434]
8. Sed cum cognovisset et eos, qui erant Jamniae, velle pari modo facere habitantibus secum Judaeis, | 8. Toen hij intusschen vernomen had, dat die van Jamnia op dezelfde wijze wilden te werk gaan met de Joden, die bij hen woonden, |
9. Jamnitis quoque nocte supervenit, et portum cum navibus succendit: ita ut lumen ignis appareret Jerosolymis a stadiis ducentis quadraginta. | 9. overviel hij ook die van Jamnia des nachts en stak de haven met de schepen in brand, zoodat de gloed der vlam gezien werd te Jerusalem, tweehonderd veertig stadiën verGa naar voetnoot6). |
10. Inde cum jam abiissent novem stadiis, et iter facerent ad Timotheum, commiserunt cum eo Arabes quinque millia viri, et equites quingenti. | 10. Toen zij vervolgens reeds negen stadiën ver van daar vertrokken waren en tegen Timotheüs oprukten, vielen hem Arabieren aan met vijf duizend man en vijfhonderd ruitersGa naar voetnoot7). |
11. Cumque pugna valida fieret, et auxilio Dei prospere cessisset, residui Arabes victi, petebant a Juda dextram sibi dari, promittentes se pascua daturos, et in ceteris profuturos. I Mach. V 39. | 11. En toen het gevecht hevig geworden en met Gods hulp voordeelig afgeloopen was, vroegen de overgebleven overwonnen Arabieren aan Judas hun de rechterhand te reiken, terwijl zij beloofden, dat zij weidegronden zouden geven en voor het overige diensten bewijzenGa naar voetnoot8). |
12. Judas autem, arbitratus vere in multis eos utiles, promisit pacem: dextrisque acceptis, discessere ad tabernacula sua. | 12. Judas dan van oordeel zijnde, dat zij inderdaad in vele opzichten van dienst waren, beloofde vrede, en, nadat zij de rechterhand gekregen hadden, trokken zij af naar hunne tenten. |
13. Aggressus est autem et civitatem quamdam firmam pontibus murisque circumseptam, quae a turbis habitabatur gentium promiscuarum, cui nomen Casphin. | 13. Daarenboven tastte hij zekere versterkte, met bruggen en muren omringde stad aan, die door scharen van gemengde volkeren bewoond werd, met name CasphinGa naar voetnoot9). |
14. Hi vero, qui intus erant, confidentes in stabilitate murorum, et apparatu alimoniarum, remissius agebant, maledictis lacessentes Judam, et blasphemantes, ac loquentes quae fas non est. | 14. Zij echter, die daarin waren, vertrouwden op de hechtheid der muren en den voorraad van leeftocht, en gingen vrij uitgelaten te werk, terwijl zij Judas met verwenschingen tartten en lasterden en onbehoorlijke taal spraken. |
[pagina 435]
15. Machabaeus autem, invocato magno mundi Principe, qui sine arietibus, et machinis temporibus Jesu praecipitavit Jericho, irruit ferociter muris: Jos. VI 20. | 15. Maar de Machabeër riep den grooten Vorst der wereld aan, die zonder stormrammen en belegeringswerktuigen ten tijde van JesusGa naar voetnoot10) Jericho ten val bracht; en hij stortte zich onstuimig op de muren. |
16. Et capta civitate per Domini voluntatem innumerabiles caedes fecit, ita ut adjacens stagnum stadiorum duorum latitudinis, sanguine interfectorum fluere videretur. | 16. En nadat hij door Gods beschikking de stad had ingenomen, richtte hij tallooze slachtingen aan, zoodat een nabijgelegen, twee stadiën breede vijver scheen te vloeien van het bloed der gedooden. |
17. Inde discesserunt stadia septingenta quinquaginta, et venerunt in Characa ad eos, qui dicuntur Tubianaei, Judaeos: | 17. Vandaar trokken zij zevenhonderd vijftig stadiën ver en kwamen te Characa bij die Joden, welke de Tubianeën heetenGa naar voetnoot11). |
18. Et Timotheum quidem in illis locis non comprehenderunt, nulloque negotio perfecto regressus est, relicto in quodam loco firmissimo praesidio. | 18. Nochtans troffen zij in die streken Timotheüs niet aan, en hij was onverrichter zake teruggekeerd, nadat hij in een zekere oversterke plaats een bezetting had achtergelaten. |
19. Dositheus autem, et Sosipater, qui erant duces cum Machabaeo, peremerunt a Timotheo relictos in praesidio, decem millia viros. | 19. Dositheüs intusschen en Sosipater, die het bevel voerden met den Machabeër, brachten de door Timotheüs in de sterkte achtergelaten tien duizend man om. |
20. At Machabaeus, ordinatis circum se sex millibus, et constitutis per cohortes, adversus Timotheum processit, habentem secum centum viginti millia peditum, equitumque duo millia quingentos. I Mach. V 37. | 20. De Machabeër echter, nadat hij zes duizend man om zich geschaard en in krijgsbenden gerangschikt had, trok tegen Timotheüs op, die honderd twintig duizend voetknechten en twee duizend vijfhonderd ruiters bij zich hadGa naar voetnoot12). |
[pagina 436]
21. Cognito autem Judae adventu, Timotheus praemisit mulieres, et filios, et reliquum apparatum, in praesidium, quod Carnion dicitur: erat enim inexpugnabile, et accessu difficile propter locorum angustias. | 21. Toen nu Timotheüs de komst van Judas vernomen had, zond hij vrouwen en kinderen en den overigen legertros vooraf weg naar eene vesting, CarnionGa naar voetnoot13) genaamd, want deze was onneembaar en moeielijk te genaken wegens de engten der streken. |
22. Cumque cohors Judae prima apparuisset, timor hostibus incussus est, ex praesentia Dei, qui universa conspicit, et in fugam versi sunt alius ab alio, ita ut magis a suis dejicerentur, et gladiorum suorum ictibus debilitarentur. | 22. En toen de eerste krijgsbende van Judas verscheen, werd den vijanden vrees aangejaagd door de tegenwoordigheid van GodGa naar voetnoot14), die alles ziet, en zij werden de een door den ander op de vlucht gedreven, zoodat zij veeleer door de hunnen neergeveld en door de slagen hunner zwaarden weerloos gemaakt werden. |
23. Judas autem vehementer instabat puniens profanos, et prostravit ex eis triginta millia virorum. | 23. Judas intusschen rukte met onstuimigheid achterna, ter kastijding der onheiligen, en hij velde dertig duizend man van hen neder. |
24. Ipse vero Timotheus incidit in partes Dosithei, et Sosipatris: et multis precibus postulabat ut vivus dimitteretur, eo quod multorum ex Judaeis parentes haberet, ac fratres, quos morte ejus decipi eveniret. | 24. En Timotheüs zelf viel in de handen der medestrijders van Dositheüs en Sosipater en smeekte met tal van gebeden, dat men hem levend zou vrijlaten, aangezien hij de ouders en broeders van velen onder de Joden in zijne macht had, voor welke het door zijnen dood op eene teleurstelling zou uitloopen.Ga naar voetnoot15) |
25. Et cum fidem dedisset restituturum se eos secundum constitutum, illaesum eum dimiserunt propter fratrum salutem. | 25. En toen hij zijn woord gegeven had, dat hij ze overeenkomstig de afspraak zou uitleveren, liet men hem ongedeerd los om wille van het behoud der broeders. |
26. Judas autem egressus est ad Carnion, interfectis viginti quinque millibus. | 26. Judas trok intusschen op naar CarnionGa naar voetnoot16), nadat vijf en twintig duizend man in de pan gehakt waren. |
[pagina 437]
27. Post horum fugam, et necem, movit exercitum ad Ephron civitatem munitam, in qua multitudo diversarum gentium habitabat: et robusti juvenes pro muris consistentes fortiter repugnabant: in hac autem machinae multae, et telorum erat apparatus. | 27. Nadat dezen gevlucht en omgebracht waren, voerde hij zijn leger naar EphronGa naar voetnoot17), een versterkte stad, waar eene menigte van verschillende volken woonde; en kloeke, voor de muren opgestelde jongelingen boden dapper weerstand; daarbinnen bevond zich veel oorlogstuig en een voorraad van schichten. |
28. Sed, cum Omnipotentem invocassent, qui potestate sua vires hostium confringit, ceperunt civitatem: et ex eis, qui intus erant, viginti quinque millia prostraverunt. | 28. Nadat zij echter den Alvermogende hadden aangeroepen, die door zijne macht de krachten der vijanden verbreekt, namen zij de stad in en velden er vijf en twintig duizend neder van degenen, die zich daarin bevonden. |
29. Inde ad civitatem Scytharum abierunt, quae ab Jerosolymis sexcentis stadiis aberat. I Mach. V 52. | 29. Vandaar trokken zij naar de stad der ScythenGa naar voetnoot18), die zeshonderd stadiën van Jerusalem lag. |
30. Contestantibus autem his, qui apud Scythopolitas erant, Judaeis, quod benigne ab eis haberentur, etiam temporibus infelicitatis quod modeste secum egerint: | 30. Daar echter de Joden, die bij de Scythopolitanen woonden, getuigden, dat zij welwillend door hen behandeld werden, en dat men hen ook in de ongeluksdagen met inschikkelijkheid bejegend had, |
31. Gratias agentes eis, et exhortati etiam de cetero erga genus suum benignos esse, venerunt Jerosolymam die solemni septimanarum instante. | 31. betuigden zij dank aan dezen en spoorden zij hen aan om ook voortaan jegens hunnen stam welwillend te wezen, en kwamen zij te Jerusalem bij het invallen van den feestdag der wekenGa naar voetnoot19). |
32. Et post Pentecosten abierunt contra Gorgiam praepositum Idumaeae. | 32. En na het Pinksterfeest trokken zij op tegen Gorgias, landvoogd van Idumea. |
33. Exivit autem cum peditibus tribus millibus, et equitibus quadringentis. | 33. Deze nu rukte uit met drie duizend voetknechten en vierhonderd ruiters. |
34. Quibus congressis, contigit paucos ruere Judaeorum. | 34. Toen zij dan handgemeen geworden waren, geschiedde het, dat een klein aantal Joden viel. |
35. Dositheus vero quidam de Bacenoris eques, vir fortis, Gorgiam tenebat: et, cum vellet illum capere vivum, eques quidam de Thracibus irruit in eum, humerumque ejus amputavit: atque ita Gorgias effugit in Maresa. | 35. Maar een zekere Dositheüs, een der ruiters van Bacenor, een kloek man, greep Gorgias vast; en toen bij hem levend wilde vangen, wierp zich een der Thracische ruiters op hem en hieuw hem den schouder af, en zoo ontkwam Gorgias naar MaresaGa naar voetnoot20). |
[pagina 438]
36. At illis, qui cum Esdrin erant, diutius pugnantibus et fatigatis, invocavit Judas Dominum adjutorem, et ducem belli fieri: | 36. Toen nu degenen, die zich bij EsdrinGa naar voetnoot21) bevonden, langer streden en afgemat werden, riep Judas den Heer aan om hun helper en aanvoerder in den strijd te worden. |
37. Incipiens voce patria, et cum hymnis clamorem extollens, fugam Gorgiae militibus incussit. | 37. Hij hief aan in de landstaal, en met lofzangen den oorlogskreet verheffend, dreef hij de soldaten van Gorgias op de vlucht. |
38. Judas autem collecto exercitu venit in civitatem Odollam: et, cum septima dies superveniret, secundum consuetudinem purificati, in eodem loco sabbatum egerunt. | 38. Nadat Judas dan zijn leger verzameld had, kwam hij naar de stad OdollaGa naar voetnoot22), en daar de zevende dag inviel, vierden zij, naar gewoonte gereinigd, te dier plaatse den sabbat. |
39. Et sequenti die venit cum suis Judas, ut corpora prostratorum tolleret, et cum parentibus poneret in sepulcris paternis. | 39. En den volgenden dag kwam Judas met de zijnen om de lijken der gesneuvelden weg te nemen en ze nevens hunne bloedverwanten bij te zetten in de voorvaderlijke grafsteden. |
40. Invenerunt autem sub tunicis interfectorum de donariis idolorum, quae apud Jamniam fuerunt, a quibus lex prohibet Judaeos: omnibus ergo manifestum factum est, ob hanc causam eos corruisse. | 40. Nu vond men onder de lijfrokken der gesneuvelden offergaven der afgoden, die zich te Jamnia bevonden hadden, welke de Wet den Joden verbiedt te hebben. Het bleek dus aan allen, dat zij om die reden gesneuveld warenGa naar voetnoot23). |
41. Omnes itaque benedixerunt justum judicium Domini, qui occulta fecerat manifesta. | 41. Allen prezen derhalve het rechtvaardige gericht des Heeren, die de verborgen zaken aan het licht gebracht had. |
42. Atquo ita ad preces conversi, rogaverunt ut id, quod factum erat, delictum oblivioni traderetur. At vero fortissimus Judas hortabatur populum conservare se sine peccato, sub oculis videntes quae facta sunt pro peccatis eorum, qui prostrati sunt. | 42. Toen zij zich dan tot het gebed begeven hadden, vroegen zij, dat het begane misdrijf mocht vergeten wordenGa naar voetnoot24). Intusschen vermaande de dappere Judas het volk om zich vrij van zonden te houden, daar zij voor hunne oogen zagen, wat er geschied was om de zonden dergenen, die gesneuveld waren. |
[pagina 439]
43. Et facta collatione, duodecim millia drachmas argenti misit Jerosolymam offerri pro peccatis mortuorum sacrificium, bene et religiose de resurrectione cogitans. | 43. En eene inzameling gehouden hebbende, zond hij twaalf duizend drachmen zilverGa naar voetnoot25) naar Jerusalem om als offer te worden opgedragen voor de zonden der overledenen, daar hij juist en vroom dacht omtrent de verrijzenis, |
44. (Nisi enim eos, qui ceciderant, resurrecturos speraret, superfluum videretur, et vanum orare pro mortuis) | 44. - immers indien hij niet hoopte, dat de gesneuvelden zouden verrijzen, zou het bidden voor de dooden overtollig en nutteloos schijnenGa naar voetnoot26) - |
45. Et quia considerabat quod hi, qui cum pietate dormitionem acceperant, optimam haberent repositam gratiam. | 45. en omdat hij in overweging nam, dat voor degenen, die in vroomheid ontslapen waren, een kostbare genade was weggelegdGa naar voetnoot27). |
46. Sancta ergo, et salubris est cogitatio pro defunctis exorare, ut a peccatis solvantur. | 46. Eene heilige en heilzame gedachte is het dus voor de overledenen te bidden, opdat zij van de zonden bevrijd wordenGa naar voetnoot28). |
- voetnoot1)
- De hier genoemde Timotheüs wordt allerwaarschijnlijkst ook genoemd I Mach. V 6; of hij verschillend is van dengene, die vermeld wordt II Mach. X 24, 32, 37 (zie II Mach. X noot 18), wordt door sommigen betwijfeld; dezen meenen, dat de schrijver minder acht geeft op de tijdsorde dan op de gebeurtenissen zelf, en dat hij X 24-37 bereids den laatsten strijd van Timotheüs verhaalt om hier op een zijner vroegere veldtochten terug te komen. - Als zoon van Gennoeus is Apollonius te onderscheiden van zijne naamgenooten, vermeld II Mach. III 5, 7 en IV 21. De drie overige hier vermelde personen zijn niet verder bekend; zij maakten met Timotheüs en Apollonius de door Antiochus Eupator ter gunste der Joden gegeven toezeggingen grootendeels tot een doode letter.
- voetnoot2)
- De schrijver geeft hier de reden op, waarom Judas vóór zijnen tocht naar Galaäd eenen omweg mankte over Joppe en Jamnia. Zie I Mach. X noot 34 en IV noot 9.
- voetnoot3)
- Namelijk om te gaan spelevaren op zee.
- voetnoot4)
- De haven was waarschijnlijk niet, althans niet sterk bevestigd, daarom was het Judas niet moeielijk die te overrompelen en de daaraan liggende gebouwen en werven, evenals de schuiten te verbranden. Hetzelfde geschiedde te Jamnia (v. 8).
- voetnoot5)
- Gr.: ‘Daar de plaats echter gesloten was, trok hij af’. Waarschijnlijk was Judas niet genoeg voor een geregeld beleg toegerust en wilde hij zijnen tocht naar Galaäd niet vertragen. Het hier aangeduide plan van Judas werd later door zijne broeders ten uitvoer gelegd; Jonathas nam Joppe in (I Mach. X 76), en Simon verdreef daaruit alle heidenen, zoodat Joppe een bij uitstek Joodsche vesting werd (I Mach. XIII 11 en XIV 5, 34).
- voetnoot6)
- Ongeveer tien uren gaans.
- voetnoot7)
- Rondzwervende Arabische stammen drongen herhaaldelijk in Palestina binnen. Is de opgave van negen stadiën juist, dan waren de hier vermelde Arabieren waarschijnlijk van den kant van Egypte gekomen. Sommigen meenen echter, dat negen hier een schrijffout is, en dat het hier verhaalde een aanvulling is van hetgeen I Mach. V 25 volg. gezegd wordt omtrent de Nabutheën.
- voetnoot8)
- Voor overgebleven heeft het Gr.: ‘rondzwervende’, en in plaats van door weidegronden kan men het Grieksch ook door ‘vee’ vertalen, wat ongetwijfeld door het herdersvolk, de Arabieren, beloofd werd.
- voetnoot9)
- Casphin is waarschijnlijk dezelfde stad, die I Mach. 26 en 36 Casbon en Casphor genoemd wordt en waarvan de puinhoopen nog zichtbaar zijn bij het dorp Kisphîn, ten oosten van het meer van Tiberias. Het Grieksche woord, dat in de Vulgaat door bruggen (waarschijnlijk ophaalbruggen) vertaald is, kan ook ‘wallen’ beteekenen.
- voetnoot10)
- Jesus is hier Josuë.
- voetnoot11)
- Omtrent de ligging van Characa, eene plaats, die nergens anders genoemd wordt, bestaat volslagen onzekerheid. In het Grieksch staat bij Characa het lidwoord, zoodat het gelijk het Chaldeeuwsche woord Keraka kan vertaald worden door: ‘de vesting’ of ‘de verschansing’, weshalve sommigen meenen, dat deze naam de gebruikelijke was om de stad Dathema aan te duiden, die volgens I Mach. V 9-30 gelegen was in de streek Tob of Tubin genaamd. Anderen houden Characa voor den naam van een kamp, waarin Timotheüs verschanst geweest was, maar dat hij (v. 18) wederom verlaten had. Is Characa de eigennaam van een stad, dan valt het moeielijk hare juiste ligging te bepalen. Sommigen vereenzelvigen het met het huidige El-Harâq, anderen met El-Kerak, nabij Bosra (vgl. I Mach. V noot 7 en 13). De afstand van zevenhonderd vijftig stadiën, nagenoeg honderd veertig kilometer, past echter niet op deze plaats, maar wordt door sommigen als eene schrijffout beschouwd. Voor de Tubianeën of bewoners der landstreek Tubin of Tob zie I Mach. V noot 8.
- voetnoot12)
- Vgl. I Mach. V 37-44.
- voetnoot13)
- Carnion wordt door niet weinigen gehouden voor dezelfde plaats als Carnaïm (I Mach. V 26) en Astaroth-Carnaïm (Gen. XIV 5). Volgens anderen echter is het van deze laatste plaats te onderscheiden, en was het gelegen ten noordoosten van Bosor (zie I Mach. V noot 13), waar thans het plaatsje Qrein, Djéin of Djoeréin ligt. De vrouwen en kinderen, waarvan hier sprake is, waren waarschijnlijk vooral die der zwervende Arabische stammen, welke Timotheüs bij zijn leger ingelijfd had.
- voetnoot14)
- Door zijne zichtbare tusschenkomst en hulp.
- voetnoot15)
- Zij zouden niet, zooals zij hoopten, verlost, maar door de partijgangers van Timotheüs uit weerwraak gedood worden, zeide hij, indien men hem ombracht.
- voetnoot16)
- Volgens het Gr.: ‘en naar den tempel van Atergatis’ of ‘Atargatis’, een godin der Syriërs en Pheniciërs, die voorgesteld werd als half mensch, half visch, bij de Grieken en Romeinen Derketo heete en veel overeenkomst had met Astarthe of Astaroth. Zie noot 13.
- voetnoot17)
- Zie I Mach. V noot 21.
- voetnoot18)
- Zie I Mach. V noot 24.
- voetnoot19)
- Het Pinksterfeest werd het feest der weken genoemd, omdat het zeven weken na het Paaschfeest gevierd werd.
- voetnoot20)
- Bacenor was bevelhebber van een afdeeling ruiterij in het leger van Judas. Voor Maresa zie I Mach. V noot 32.
- voetnoot21)
- Een onderbevelhebber van Judas.
- voetnoot22)
- Eene in de Sjephela (vlakte) naar den kant van het gebergte gelegen stad, waarvan echter de juiste ligging moeielijk te bepalen is.
- voetnoot23)
- Door offergaven worden hier waarschijnlijk kleine voorwerpen bedoeld, die aan de te Jamnia vereerde afgoden waren toegewijd geweest; de gesneuvelden hadden die aldaar buit gemaakt (v. 9) of elders gekocht om ze in hun bijgeloof als voorbehoedmiddelen tegen gevaren bij zich te dragen, te meer daar zij dachten, dat Judas voorgoed het beleg ging slaan voor genoemde, reeds tweemaal aangetaste, sterke vesting. Mogelijk waren het kleine afgodsbeelden. De Wet gebood uitdrukkelijk dergelijke voorwerpen te verbranden. Vgl. Deut. VII 25-26.
- voetnoot24)
- Naar het Gr.: ‘geheel en al mocht uitgewischt worden’, m.a.w. dat God aan de gesneuvelden algeheele kwijtschelding mocht verleenen.
- voetnoot25)
- Naar het Gr.: ‘twee duizend drachmen’. Door dit ‘zondoffer’ (aldus het Gr.) hoopte Judas Gods volledige vergiffenis voor de gesneuvelden te verwerven.
- voetnoot26)
- De schrijver wijst hier op de overtuiging van Judas en zijne wapenbroeders omtrent de onsterfelijkheid der ziel en de verrijzenis des vleesches. Ook blijkt uit hunne handelwijze, dat zij geloofden aan de kracht van het gebed voor de overledenen en aan het bestaan van eene plaats, waar dezen van hunne zonden gereinigd worden, indien zij (v. 45) in vroomheid ontslapen zijn.
- voetnoot27)
- De eerste beweegreden, waarom Judas offers deed opdragen, was zijn geloof aan de verrijzenis; de tweede, die hier vermeld wordt, zijne overtuiging, dat God goedertieren zou wezen jegens degenen, die voor de heilige zaak van altaar en haardsteden gesneuveld waren. Voorzeker hadden die mannen gezondigd door het overtreden der Wet (vgl. v. 40); maar zij hadden wellicht de grootheid van hun misdrijf uit onbedachtzaamheid niet ingezien, door hunnen dood die fout reeds geboet en door het opofferen van hun leven ongetwijfeld Gods liefde wederom verworven, zoodat Judas dan ook vertrouwen mocht, dat zij in vroomheid ontslapen waren.
- voetnoot28)
- Naar het Gr.: ‘Eene heilige en vrome gedachte. Daarom bewerkte hij verzoening voor de overledenen, opdat zij van hunne zonde bevrijd werden’.