De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XI.
|
1. Sed parvo post tempore, Lysias procurator regis, et propinquus, ac negotiorum praepositus, graviter ferens de his, quae acciderant, | 1. Korten tijd daarna echter verzamelde Lysias, voogd en nabestaande des konings en bewindvoerder, vergramd om hetgeen er geschied wasGa naar voetnoot1), |
2. Congregatis octoginta millibus, et equitatu universo, veniebat adversus Judaeos, existimans se civitatem quidem captam gentibus habitaculum facturum, I Mach. IV 35. | 2. tachtig duizend man en de geheele ruiterij en trok tegen de Joden op met de bedoeling om de stad in te nemen en tot een woonplaats der heidenen te maken, |
[pagina 428]
3. Templum vero in pecuniae quaestum, sicut cetera delubra gentium, habiturum, et per singulos annos venale sacerdotium: | 3. den tempel daarentegen evenals de overige heiligdommen der heidenen tot het winnen van geld te gebruiken en jaarlijks het priesterschap te koop te biedenGa naar voetnoot2). |
4. Nusquam recogitans Dei potestatem, sed mente effrenatus in multitudine peditum, et in millibus equitum, et in octoginta elephantis confidebat. | 4. In geenen deele gedachtig aan Gods macht, maar onbeteugeld van hartstocht, stelde hij zijn vertrouwen op de menigte der voetknechten en op de duizendtallen der ruiters en op tachtig olifanten. |
5. Ingressus autem Judaeam, et appropians Bethsurae, quae erat in angusto loco, ab Jerosolyma intervallo quinque stadiorum, illud praesidium expugnabat. | 5. Nadat hij dan Judea binnengerukt en tot bij Bethsura genaderd was, dat in eene engte lag, op een afstand van vijf stadiën van Jerusalem, sloeg hij het beleg voor die vestingGa naar voetnoot3). |
6. Ut autem Machabaeus, et qui cum eo erant, cognoverunt expugnari praesidia, cum fletu et lacrymis rogabant Dominum, et omnis turba simul, ut bonum Angelum mitteret ad salutem Israel. | 6. Toen nu de Machabeër en die bij hem waren vernamen, dat de verschansingen belegerd werden, baden zij met geween en tranen, en tevens al het volk, den Heer, dat Hij eenen goeden engel zou zenden tot heil van Israël. |
7. Et ipse primus Machabaeus, sumptis armis, ceteros adhortatus est simul secum periculum subire, et ferre auxilium fratribus suis. | 7. En de Machabeër greep zelf eerst de wapens en moedigde de anderen aan om te gelijk met hem het gevaar te trotseeren en hunnen broeders hulp te verleenen. |
8. Cumque pariter prompto animo procederent, Jerosolymis apparuit praecedens eos eques in veste candida, armis aureis hastam vibrans. | 8. En terwijl zij te zamen met opgewokten moed voorttrokken, verscheen er te Jerusalem vóór hen optrekkend een ruiter in een wit kleed met gouden wapenen, die eene lans zwaaide. |
9. Tunc omnes simul benedixerunt misericordem Dominum, et convaluerunt animis: non solum homines, sed et bestias ferocissimas, et muros ferreos parati penetrare. | 9. Toen prezen allen te gader den barmhartigen Heer, en zij werden gesterkt in moed om niet alleen door de menschen, maar ook door de wildste dieren en door ijzeren muren heen te dringen. |
10. Ibant igitur prompti, de coelo habentes adjutorem, et miserantem super eos Dominum. | 10. Zij trokken dus opgewekt voort, daar zij den Helper uit den hemel en den Heer hadden, die zich over hen ontfermde. |
[pagina 429]
11. Leonum autem more impetu irruentes in hostes, prostraverunt ex eis undecim millia peditum, et equitum mille sexcentos: | 11. Dan als leeuwen met onstuimigheid op de vijanden aanstormend, velden zij van hen elf duizend voetknechten en zestienhonderd ruiters, |
12. Universos autem in fugam verterunt, plures autem ex eis vulnerati nudi evaserunt. Sed et ipse Lysias turpiter fugiens evasit. | 12. en dreven allen op de vlucht; en vele gewonden van hen ontkwamen, van alles beroofdGa naar voetnoot4); maar ook Lysias zelf ontsnapte door een schandelijke vlucht. |
13. Et quia non insensatus erat, secum ipse reputans, factam erga se diminutionem, et intelligens invictos esse Hebraeos, omnipotentis Dei auxilio innitentes, misit ad eos: | 13. En omdat hij niet dwaas was, en hij bij zich het hem toegebrachte verlies overwoog en begreep, dat de Hebreën onoverwinnelijk waren, daar zij steunden op de hulp van den almachtigen God, zond hij tot henGa naar voetnoot5), |
14. Promisitque se consensurum omnibus, quae justa sunt, et regem compulsurum amicum fieri. | 14. en beloofde, dat hij alles zou bewilligen, wat rechtvaardig was, en den koning zou aanzetten om vriend te worden. |
15. Annuit autem Machabaeus precibus Lysiae, in omnibus utilitati consulens: et quaecumque Machabaeus scripsit Lysiae de Judaeis, ea rex concessit. | 15. De Machabeër nu stemde toe in de beden van Lysias, daar hij in alles het welzijn behartigde, en al wat de Machabeër aan Lysias aangaande de Joden had geschreven, stond de koning toe. |
16. Nam erant scriptae Judaeis epistolae a Lysia quidem hunc modum continentes:
LYSIAS populo Judaeorum salutem. |
16. Want er waren aan de Joden door Lysias brieven geschreven, in dezer voege vervat:
Lysias aan het volk der Joden heil! |
17. Joannes, et Abesalom, qui missi fuerant a vobis, tradentes scripta, postulabant ut ea, quae per illos significabantur, implerem. | 17. Joannes en AbesalomGa naar voetnoot6), die door u gezonden waren, hebben bij het overreiken van brieven gevraagd, dat ik hetgeen door hen te kennen gegeven werd, zou vervullen. |
18. Quaecumquo igitur regi potuerunt perferri, exposui: et quae res permittebat, concessit. | 18. Al hetgeen dus aan den koning kon overgebracht worden, heb ik blootgelegd, en hetgeen de zaak gedoogde, heeft hij toegestaan. |
19. Si igitur in negotiis fidem conservaveritis, et deinceps bonorum vobis causa esse tentabo. | 19. Als gij dus de trouw in de zaken onderhoudt, zal ik ook in de toekomst trachten een bewerker van welzijn voor u te wezen. |
20. De ceteris autom per singula | 20. Omtrent de overige zaken heb |
[pagina 430]
verbo mandavi et istis, et his, qui a me missi sunt, colloqui vobiscum. | ik één voor één mondelings opdracht gegeven zoowel aan genenGa naar voetnoot7) als aan degenen, die door mij gezonden zijn om met u een bespreking te hebben. |
21. Bene valete. Anno centesimo quadragesimo octavo mensis Dioscori, die vigesima et quarta. | 21. Vaart wel! In het jaar honderd acht en veertig, den vier en twintigsten dag der maand DioscorusGa naar voetnoot8). |
22. Regis autem epistola ista continebat: REX Antiochus Lysiae fratri salutem. | 22. De brief van den koning daarentegen behelsde het volgende: Koning Antiochus aan Lysias, zijnen broeder, heilGa naar voetnoot9)! |
23. Patre nostro inter deos translato, nos volentes eos, qui sunt in regno nostro sine tumultu agere, et rebus suis adhibere diligentiam, | 23. Nadat onze vader onder de goden is overgeplaatstGa naar voetnoot10), hebben wij, willende, dat degenen, die zich in ons rijk bevinden, zonder onrust leven en hunne zaken behartigen, |
24. Audivimus Judaeos non consensisse patri meo ut transferrentur ad ritum Graecorum, sed tenere velle suum institutum, ac propterea postulare a nobis concedi sibi legitima sua. | 24. gehoord, dat de Joden met mijnen vader niet hebben ingestemd om tot de levenswijze der Grieken te worden gebracht, maar dat zij hunne inzetting willen behouden, en ons daarom vragen, dat hun hunne wettelijke instellingen bewilligd worden. |
25. Volentes igitur hanc quoque gentem quietam esse, statuentes judicavimus, templum restitui illis, ut agerent secundum suorum majorum consuetudinem. | 25. Derhalve willende, dat ook dit volk rustig zij, hebben wij vastgesteld en beslist, dat de tempel hun worde teruggegeven, opdat zij handelen naar de gewoonte hunner vooroudersGa naar voetnoot11). |
26. Bene igitur feceris, si miseris | 26. Gij zult dus goed doen, indien |
[pagina 431]
ad eos, et dexteram dederis: ut cognita nostra voluntate, bono animo sint, et utilitatibus propriis deserviant. | gij tot hen zendt en hun de rechterhand geeft, opdat zij, na het vernemen van onzen wil, welgemoed zijn en voor hun eigen belangen zorgenGa naar voetnoot12). |
27. Ad Judaeos vero regis epistola talis erat: REX Antiochus senatui Judaeorum, et ceteris Judaeis salutem. | 27. De brief des konings aan de Joden was als volgt: Koning Antiochus aan den raad der Joden en aan de overige Joden heil! |
28. Si valetis, sic estis ut volumus: sed et ipsi bene valemus. | 28. Indien gij in welstand verkeert, zijt gij, zooals wij het verlangen; maar ook wij zelven bevinden ons wel. |
29. Adiit nos Menelaus, dicens velle vos descendere ad vestros, qui sunt apud nos. | 29. Menelaüs is tot ons gekomen zeggende, dat gij wilt afkomen naar de uwen, die zich bij ons bevindenGa naar voetnoot13). |
30. His igitur, qui commeant usque ad diem trigesimum mensis Xanthici, damus dextras securitatis, | 30. Aan degenen derhalve, die de reis maken tot aan den dertigsten dag der maand Xanthicus, reiken wij de rechterhand tot veiligheidGa naar voetnoot14), |
31. Ut Judaei utantur cibis, et legibus suis, sicut et prius: et nemo eorum ullo modo molestiam patiatur de his, quae per ignorantiam gesta sunt. | 31. opdat de Joden hunne spijzen en wetten gebruiken zooals eertijds, en niemand van hen op eenigerlei wijze hinder lijde om zaken, die uit onwetendheid begaan zijnGa naar voetnoot15). |
32. Misimus autem et Menelaum, qui vos alloquatur. | 32. Wij hebben overigens ook Menelaüs gezonden om met u te sprekenGa naar voetnoot16). |
33. Valete. Anno centesimo quadragesimo octavo, Xanthici mensis quintadecima die. | 33. Vaart wel! In het jaar honderd acht en veertig, den vijftienden der maand XanthicusGa naar voetnoot17). |
34. Miserunt autem etiam Romani epistolam, ita se habentem: | 34. Maar ook de Romeinen zonden eenen brief, die zoo luidde: |
[pagina 432]
QUINTUS Memmius, et Titus Manilius legati Romanorum, populo Judaeorum salutem. | Quintus Memmius en Titus Manilius, gezanten der Romeinen, aan het volk der Joden, heilGa naar voetnoot18)! |
35. De his, quae Lysias cognatus regis concessit vobis, et nos concessimus. | 35. Wat de zaken aanbetreft, die Lysias, nabestaande des konings, u toegestaan heeft, hebben ook wij onze toestemming gegeven. |
36. De quibus autem ad regem judicavit referendum, confestim aliquem mittite, diligentius inter vos conferentes, ut decernamus, sicut congruit vobis: nos enim Antiochiam accedimus. | 36. Maar aangaande hetgeen hij geoordeeld heeft, dat voor den koning moest gebracht worden, zendt terstond iemand over, met zorgvuldig onderling overleg, opdat wij beslissen, zooals het u dienstig is; want wij zijn op weg naar Antiochië. |
37. Ideoque festinate rescribere, ut nos quoque sciamus cujus estis voluntatis. | 37. En daarom spoedt u te antwoorden, opdat ook wij weten, hoedanig uw verlangen is. |
38. Bene valete. Anno centesimo quadragesimo octavo, quinta decima die mensis Xanthici. | 38. Vaart wel! In het jaar honderd acht en veertig, den vijftienden der maand XanthicusGa naar voetnoot19). |
- voetnoot1)
- Deze tweede tocht van Lysias werd voorbereid, terwijl Antiochus Epiphanes nog leefde, maar nam een einde na diens dood, onder de regeering van Antiochus Eupator. Hij moet dus niet verwisseld worden met den eersten tocht van Lysias. Deze had namelijk eerst op bevel van Antiochus Epiphanes (I Mach. IV 28) een leger verzameld van zestig duizend man en vijf duizend ruiters; hij werd echter verslagen met een verlies van vijf duizend man (I Mach. IV 84), waarop hij terstond, dus nog onder de regeering van Antiochus Epiphanes, een nieuw leger verzamelde (I Mach. IV 35), namelijk van tachtig duizend man met de geheele ruiterij (II Mach. XI 2). Intusschen was Antiochus Epiphanes, na het ontvangen van het bericht over de nederlaag van Lysias (I Mach. VI 6), op zijnen terugtocht gestorven en zijn zoon hem opgevolgd. Middelerwijl was Lysias Judea binnengerukt (II Mach. XI 5), maar werd door Judas verslagen met een verlies van elf duizend man en zestienhonderd ruiters, waarop hij met Judas den Machabeër (II Mach. XI 13 volg.) een verdrag sloot, dat door Antiochus Eupator bekrachtigd werd. Het volgende jaar (I Mach. VI 28 en II Mach. XIII 1 volg.) kwamen beiden met een nog grooter leger naar Judea, maar sloten vrede met Judas, toen zij vernamen, dat Philippus uit Perzië terugkwam (I Mach. VI 55 volg.; II Mach. XIII 23 volg.). Ook hier wederom bestaat er tusschen de beide Boeken der Machabeën een volmaakte overeenkomst.
- voetnoot2)
- Hij wilde belastingen heffen op de inkomsten van den tempel en door jaarlijks het opperpriesterschap, dat naar de Wet erfelijk was, te verkoopen, geld verzamelen en den hoogepriester in volslagen afhankelijkheid houden.
- voetnoot3)
- Bethsura (zie I Mach. IV noot 37) lag verder dan vijf stadiën van Jerusalem; men moet dus hier aan een schrijffout denken. De Codex Alexandrinus heeft ‘schoinous pente’, eene maat, die beantwoordt aan honderd vijftig stadiën. Dit is inderdaad de afstand tusschen Jerusalem en het huidige Beth-es-Sur. Sommigen meenen, dat Beit Sahoer, hetwelk dichter bij Jerusalem ligt, beantwoordt aan het hier genoemde Bethsura.
- voetnoot4)
- Met achterlating van wapenen enz.
- voetnoot5)
- Lysias had ongetwijfeld ook nog andere beweegredenen om naar eenen wapenstilstand te verlangen; vermoedelijk ontving hij juist toen het bericht omtrent het overlijden van Antiochus Epiphanes (zie noot 1). Door koning (v. 14 en 15) is dus Antiochus Eupator bedoeld.
- voetnoot6)
- Wie dezen waren, is niet verder bekend.
- voetnoot7)
- Aan genen, d.i. aan Joannes en Abesalom (v. 17).
- voetnoot8)
- Het jaar 148 van II Mach. viel naar alle waarschijnlijkheid gedeeltelijk samen met het jaar 149 van I Mach. VI 16, of 164 - 163 vóór Christus, het sterfjaar van Antiochus Epiphanes. De maand Dioscorus wordt nergens als Syrische naam eener maand vermeld. Het Gr. heeft: ‘Dios Corinthiou’. Sommigen meenen, dat daardoor de maand ‘Dios’ bedoeld wordt, die bij de Macedoniërs beantwoordt aan onze maand November; anderen zien Dioscorus aan voor eenen naam, waardoor de Cretensers de maand aanduidden, die bij de Macedoniërs ‘Dystrus’ genoemd werd en beantwoorde aan Februari - Maart. Dit laatste komt vrij goed overeen met de dagteekening van den in v. 27-33 vermelden brief, die in Maart-April 164 - 163 geschreven werd.
- voetnoot9)
- Daar Antiochus Eupator destijds nog een kind was, droeg deze brief ongetwijfeld slechts zijne handteekening; Lysias was een bloedverwant van Antiochus, die hem daarom den eeretitel van broeder geeft. Vgl. I Mach. X 18.
- voetnoot10)
- Antiochus Epiphanes had zich bij zijn leven reeds onder de goden geplaatst; er bestaan althans munten, waarop hij God genoemd wordt. Mogelijk werd hij ook na zijnen dood nog als zoodanig beschouwd. Niets belet intusschen hier enkel een uitdrukking van den eerbied te zien, dien Antiochus Eupator aan de nagedachtenis zijns vaders wijdde.
- voetnoot11)
- Daar de Joden reeds in het bezit van den tempel waren, lag in het teruggeven eene erkenning der rechtsgeldigheid van dat bezit, hetwelk tot dusverre van den kant der Syriërs nog niet voor rechtmatig werd gehouden.
- voetnoot12)
- Deze brief is niet gedagteekend, maar werd klaarblijkelijk omtrent denzelfden tijd geschreven als de voorafgaande en de volgende.
- voetnoot13)
- Menelaüs is waarschijnlijk de voormalige hoogepriester, vermeld in IV 23 en 50. Antiochus geeft hier een vrijgeleide aan alle Joden, welke binnen een halve maand hunne volksgenooten in de hem onderworpen gewesten willen bezoeken. Dit verlof schijnt wel vooral verleend te zijn geworden aan degenen, die te Jerusalem en in andere vestingen onder de wapenen waren, en die (naar het Grieksch) verlangden ‘neder te dalen’, d.i. zich in de vlakten te vestigen om zich aldaar aan hunne bezigheden te kunnen wijden. Vandaar dat Antiochus (v. 30) volle vrijheid en veiligheid toezegt onder de door hem bepaalde voorwaarden.
- voetnoot14)
- De maand Xanthicus der Macedoniërs en Syriërs beantwoordde ongeveer aan de maand Nisan of Maart-April.
- voetnoot15)
- Hierdoor werden de onrechtvaardige wetten afgeschaft, door welke onder Antiochus Epiphanes de Joden tot verzaking van hunnen godsdienst waren gedwongen geworden (vgl. I Mach. I 43 volg.), en straffeloosheid beloofd voor hetgeen te goeder trouw gedaan was. Vgl. I Mach. XIII 39.
- voetnoot16)
- Waarschijnlijk had Menelaüs zelf op deze aanbeveling en lastgeving aangedrongen, om, als bemiddelaar, de gunst zijner volksgenooten te verwerven.
- voetnoot17)
- Volgens noot 8 in 164 - 163 v.Chr., en allerwaarschijnlijkst in April.
- voetnoot18)
- Deze gezanten worden elders niet vermeld. Dit is echter geen reden om deze opgave voor onjuist te houden. De Romeinen hadden destijds de gewoonte, zich door hunne gezanten in de aangelegenheden van andere volkeren te mengen, vooral om de koningen, die hun minder goed gezind waren, te dwarsboomen. Hier kennen zij zich het recht toe, de bepalingen van den Syrischen vorst te bevestigen (v. 35) en bij de verdere onderhandelingen tusschen hem en de Joden een beslissend woord mede te spreken (v. 36-37).
- voetnoot19)
- Zie noot 17.