De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||
Caput X.
|
1. Machabaeus autem, et qui cum eo erant, Domino se protegente, templum quidem, et civitatem recepit: | 1. De Machabeër dan en die met hem waren, heroverden onder Gods bescherming den tempel en de stadGa naar voetnoot1); |
2. Aras autem, quas alienigenae per plateas exstruxerant, itemque delubra demolitus est: | 2. de altaren nu, welke de vreemdelingen in de straten hadden opgericht, benevens de afgodstempels brak hij af; |
3. Et purgato templo, aliud altare fecerunt: et de ignitis lapidibus igne concepto sacrificia obtulerunt post biennium, et incensum, et lucernas, et panes propositionis posuerunt. | 3. en na de reiniging des tempels bouwden zij een nieuw altaar; en nadat zij vuur geslagen hadden uit vuursteenen, droegen zij na twee jaren tijds offers opGa naar voetnoot2) en zetten reukwerk, lampen en toonbrooden voor. |
4. Quibus gestis, rogabant Dominum prostrati in terram, ne amplius talibus malis inciderent: sed et, si quando peccassent, ut ab ipso mitius corriperentur, et non barbaris, ac blasphemis hominibus traderentur. | 4. Toen dit nu gedaan was, vroegen zij, ter aarde neergeworpen, den Heer, om niet meer in zulke rampen te geraken, maar ook om, bijaldien zij ooit zondigden, genadiger door Hem gestraft en niet aan vreemde en godlasterende menschen overgeleverd te worden. |
5. Qua die autem templum ab alienigenis pollutum fuerat, contigit eadem die purificationem fieri, vigesima quinta mensis, qui fuit Casleu. | 5. Op den dag nu, waarop de tempel door de vreemdelingen bezoedeld was geworden, op dienzelfden dag gebeurde het, dat de reiniging geschiedde, op den vijf en twintigsten der maand, die Casleu heet. |
6. Et cum laetitia diebus octo egerunt in modum tabernaculorum, recordantes quod ante modicum | 6. En met blijdschap vierden zij acht dagen, naar de wijze van het loofhuttenfeestGa naar voetnoot3), gedachtig, dat zij vóór een korten tijd den plechtigen |
[pagina 423]
temporis diem solemnem tabernaculorum in montibus, et in speluncis more bestiarum egerant. | loofhuttendag op de bergen en in de holen, als wilde dieren, gevierd hadden. |
7. Propter quod thyrsos, et ramos virides, et palmas praeferebant ei, qui prosperavit mundari locum suum. | 7. Daarom droegen zij klimopstavenGa naar voetnoot4) en groene takken en palmen ter eere van Hem, die welslagen verleend had aan het reinigen van zijne plaats. |
8. Et decreverunt communi praecepto, et decreto, universae genti Judaeorum omnibus annis agere dies istos. I Mach. IV 59. | 8. En zij bepaalden bij algemeen gebod en voorschrift voor het geheele volk der Joden, dat telken jare die dagen zouden gevierd worden. |
9. Et Antiochi quidem, qui appellatus est Nobilis, vitae excessus ita se habuit. | 9. En zoo was het dan gesteld met het uiteinde van Antiochus, die de Doorluchtige genoemd wordt. |
10. Nunc autem de Eupatore Antiochi impii filio, quae gesta sunt narrabimus, breviantes mala, quae in bellis gesta sunt. | 10. Thans zullen wij dan omtrent Eupator, den zoon van den goddeloozen Antiochus, mededeelen wat er geschied is, door het geven van een bekort verhaal der onheilen, die in de oorlogen zijn aangerichtGa naar voetnoot5). |
11. Hic enim, suscepto regno, constituit super negotia regni Lysiam quemdam, Phoenicis, et Syriae militiae principem. | 11. Toen deze namelijk het bewind aanvaard had, stelde hij over de aangelegenheden des rijks een zekeren Lysias, legerhoofd van Phenicië en Syrië, aanGa naar voetnoot6). |
12. Nam Ptolemaeus, qui dicebatur Macer, justi tenax erga Judaeos esse constituit, et praecipue propter iniquitatem, quae facta erat in eos, et pacifice agere cum eis. | 12. Want Ptolemeüs, die genoemd werd Macer, had besloten jegens de Joden het recht te handhaven, - en dit vooral wegens het onrecht, dat tegen hen gepleegd was, - en vredelievend met hen te handelenGa naar voetnoot7). |
13. Sed ob hoc accusatus ab amicis apud Eupatorem, cum frequenter proditor audiret, eo quod Cyprum creditam sibi a Philometore deseruisset, et ad Antiochum Nobilem translatus etiam ab eo recessisset, veneno vitam finivit. | 13. Toen hij echter, om die reden door vriendenGa naar voetnoot8) bij Eupator aangeklaagd, bij herhaling een verrader genoemd werd, omdat hij Cyprus, dat hem door Philometor was toevertrouwd, verlaten had, en hij, na overgegaan te zijn tot Antiochus, den Doorluchtige, ook van dezen was afgevallen, maakte hij door vergif een einde aan zijn leven. |
[pagina 424]
14. Gorgias autem, cum esset dux locorum, assumptis advenis, frequenter Judaeos debellabat. 1 Mach. V 59. | 14. Gorgias nu, landvoogd geworden, wierf vreemde troepen aan en voerde herhaaldelijk strijd tegen de JodenGa naar voetnoot9). |
15. Judaei vero, qui tenebant opportunas munitiones, fugatos ab Jerosolymis suscipiebant, et bellare tentabant. | 15. De Joden echter, die goed gelegen sterkten bezet hielden, namen degenen, die uit Jerusalem verdreven waren, op en poogden oorlog te voerenGa naar voetnoot10). |
16. Hi vero, qui erant cum Machabaeo, per orationes Dominum rogantes ut esset sibi adjutor, impetum fecerunt in munitiones Idumaeorum: | 16. Degenen evenwel, die zich bij den Machabeër bevonden, smeekten in gebeden den Heer, dat Hij hun tot helper zou zijn, en zij deden eenen aanval op de verschansingen der IdumeërsGa naar voetnoot11), |
17. Multaque vi insistentes, loca obtinuerunt, occurrentes interemerunt, et omnes simul non minus viginti millibus trucidaverunt. | 17. en met groot geweld aandringend, vermeesterden zij de stellingen, doodden degenen, die wederstand boden, en brachten er, alles te zamen, niet minder dan twintig duizend om het leven. |
18. Quidam autem, cum confugissent in duas turres valde munitas, omnem apparatum ad repugnandum habentes, I Mach. V 5. | 18. Toen echter eenigenGa naar voetnoot12) in twee zeer sterke torens gevlucht waren en zij alle krijgstuig ter verdediging bezaten, |
19. Machabaeus ad eorum expugnationem, relicto Simone, et Josepho, itemque Zachaeo: eisque qui cum ipsis erant satis multis, ipse ad eas, quae amplius perurgebant, pugnas conversus est. | 19. liet de Machabeër om hen te vermeesteren Simon en Joseph benevens Zacheüs en die met hen waren in tamelijk groote menigte achter, en hij trok zelf af voor meer dringende krijgsbedrijvenGa naar voetnoot13). |
20. Hi vero, qui cum Simone erant, cupiditate ducti, a quibusdam, qui in turribus erant, suasi sunt pecunia: et septuaginta millibus didrachmis acceptis, dimiserunt quosdam effugere. | 20. Zij nu, die bij Simon waren, lieten zich, door hebzucht gedreven, door sommigen, die zich in de torens bevonden, voor geld overhalen, en nadat zij zeventig duizend dubbele drachmen hadden ontvangen, lieten zij er eenigen ontvluchten. |
21. Cum autem Machabaeo nuntiatum esset quod factum est, principibus populi congregatis, accusavit, | 21. Toen men echter aan den Machabeër geboodschapt had wat er geschied was, vergaderde hij de oversten des volks en bracht ter |
[pagina 425]
quoti pecunia fratres vendidissent, adversariis eorum dimissis. | beschuldiging in, dat zij hunne broeders voor geld verkocht hadden door hunne vijanden te laten ontsnappen. |
22. Hos igitur proditores factos interfecit, et confestim duas turres occupavit. | 22. Hij bracht dus degenen, die tot verraders waren geworden, ter dood en bezette terstond de twee torensGa naar voetnoot14), |
23. Armis autem ac manibus omnia prospere agendo in duabus munitionibus plus quam viginti millia peremit. | 23. en daar hij met de wapenen in de hand in alles slaagde, bracht hij in de twee verschansingen meer dan twintig duizend man om. |
24. At Timotheus, qui prius a Judaeis fuerat superatus, convocato exercitu peregrinae multitudinis, et congregato equitatu Asiano, advenit quasi armis Judaeam capturus. I Mach. V 6. | 24. Maar Timotheüs, die te voren door de Joden was overwonnen, riep een leger bijeen van vreemd krijgsvolk, en nadat hij de Aziatische ruiterij had verzameld, kwam hij over, wanende Judea gewapenderhand te veroverenGa naar voetnoot15). |
25. Machabaeus autem, et qui cum ipso erant, appropinquante illo, deprecabantur Dominum, caput terra aspergentes, lumbosque ciliciis praecincti, | 25. De Machabeër evenwel en die bij hem waren, baden bij zijne nadering tot den Heer, - terwijl zij zich het hoofd met aarde bestrooiden en de lendenen met boetkleederen omgordden, - |
26. Ad altaris crepidinem provoluti, ut sibi propitius, inimicis autem eorum esset inimicus, et adversariis adversaretur, sicut lex dicit. | 26. aan den voet van het altaar neergeworpen, dat Hij hun genadig, maar hunnen vijanden vijandig wezen en hunne tegenstanders tegenstreven mocht, zooals de Wet zegtGa naar voetnoot16). |
27. Et ita post orationem, sumptis armis, longius de civitate procedentes, et proximi hostibus effecti resederunt. | 27. En toen zij dan na het gebed de wapenen genomen hadden, trokken zij vrij ver van de stad, en in de nabijheid der vijanden gekomen, maakten zij halt. |
28. Primo autem solis ortu utrique commiserunt: isti quidem victoriae, et prosperitatis sponsorem cum virtute Dominum habentes: illi autem ducem belli animum habebant. | 28. Bij het eerste opkomen der zon nu werden beiden handgemeen, terwijl dezen tot waarborg van overwinning en goeden uitslag met de dapperheid den Heer hadden, genen daarentegen den moed tot krijgsoverste bezaten. |
29. Sed, cum vehemens pugna esset, apparuerunt adversariis de coelo viri quinque in equis, frenis | 29. Doch in het hevige van den strijd verschenen aan de tegenstanders uit den hemel vijf mannen op |
[pagina 426]
aureis decori, ducatum Judaeis praestantes: | paarden met gouden toornen versierd, om den Joden geleide te geven. |
30. Ex quibus duo Machabaeum medium habentes, armis suis circumseptum incolumem conservabant: in adversarios autem tela, et fulmina jaciebant, ex quo et caecitate confusi, et repleti perturbatione cadebant. | 30. Twee van hen, die den Machabeër in hun midden hadden, omschutten hem met hunne wapenen en bewaarden hem ongedeerd; tegen de vijanden daarentegen slingerden zij schichten en bliksems, ten gevolge waarvan dezen èn door blindheid in verwarring gebracht èn, met ontsteltenis vervuld, terneervielen. |
31. Interfecti sunt autem viginti millia quingenti, et equites sexcenti. | 31. Gedood werden er dan twintig duizend vijfhonderd benevens zeshonderd ruitersGa naar voetnoot17). |
32. Timotheus vero confugit in Gazaram praesidium munitum, cui praeerat Chaereas. | 32. Timotheüs evenwel vluchtte naar Gazara, een sterke vesting, waarover Chaereas het bevel voerdeGa naar voetnoot18). |
33. Machabaeus autem, et qui cum eo erant, laetantes obsederunt praesidium diebus quatuor. | 33. De Machabeër echter en die zich bij hem bevonden, belegerden met opgewektheid de vesting gedurende vier dagen. |
34. At hi, qui intus erant, loci firmitate confisi, supra modum maledicebant, et sermones nefandos jactabant. | 34. Maar zij, die er in waren, vertrouwende op de sterkte der plaats, lasterden bovenmate en braakten gruwelijke woorden uit. |
35. Sed cum dies quinta illucesceret, viginti juvenes ex his, qui cum Machabaeo erant, accensi animis propter blasphemiam, viriliter accesserunt ad murum, et feroci animo incedentes ascendebant: | 35. Maar bij het aanbreken van den vijfden dag naderden twintig jongelingen uit degenen, die zich bij den Machabeër bevonden, in toorn ontstoken wegens de lastering, manmoedig den muur en, met onstuimigen moed voortrukkend, klommen zij naar boven. |
36. Sed et alii similiter ascendentes, turres, portasque succendere aggressi sunt, atque ipsos maledicos vivos concremare. | 36. Maar ook de anderen, insgelijks naar boven klimmend, begonnen de torens en poorten in brand te steken en de lasteraars zelven levend te verbranden. |
37. Per continuum autem biduum praesidio vastato, Timotheum occultantem se in quodam repertum loco | 37. Nadat zij dan gedurende twee dagen achter elkander de vesting verwoest hadden, brachten zij Ti- |
[pagina 427]
peremerunt: et fratrem illius Chaeream, et Apollophanem occiderunt. | motheüs om, die zich schuil hield, maar ergensGa naar voetnoot19) gevonden werd, en zij doodden zijnen broeder Chaereas en Apollophanes. |
38. Quibus gestis, in hymnis et confessionibus benedicebant Dominum, qui magna fecit in Israel, et victoriam dedit illis. | 38. Toen nu dit gedaan was, prezen zij in lofzangen en dankliederen den Heer, die groote dingen in Israël gedaan en hun de overwinning geschonken had. |
- voetnoot1)
- Vgl. VIII 1-36 en I Mach. IV 36 volg.
- voetnoot2)
- Op het nieuwe brandofferaltaar. Volgens I Mach. I 57 en IV 52 geschiedde dit drie jaren nadat de tempel verontreinigd was geworden. Wil men hier geen schrijffout aannemen, dan moet men de twee jaren hier rekenen sedert het optreden van Judas den Machabeër als aanvoerder des volks.
- voetnoot3)
- Vgl. II Mach. I 9, 18 en I Mach. IV 59.
- voetnoot4)
- Staven of stokken met loover omvlochten.
- voetnoot5)
- Nadat de schrijver het eerste deel van zijn verhaal gesloten heeft met het bericht (v. 1-10) over de reiniging des tempels en de instelling van een gedenkdag, gaat hij thans over tot het tweede gedeelte van zijn verhaal. Zie de Inleiding blz. 250.
- voetnoot6)
- Voor Lysias zie I Mach. III 32, waar hij een man van aanzien en van koninklijken bloede genoemd wordt.
- voetnoot7)
- De schrijver geeft hier aan, hoe het kwam, dat Lysias het beheer voerde over Syrië en Phenicië in het bijzonder; tot dusverre namelijk had Ptolemeüs Macer die landstreken beheerd. Vgl. I Mach. III noot 18. Vroeger een vijand der Joden, werd deze gunstiger voor hen gestemd, toen hij zag, dat zij verongelijkt werden.
- voetnoot8)
- Door hovelingen, vrienden des konings.
- voetnoot9)
- Gorgias was onder Lysias als landvoogd aangesteld. Vgl. I Mach. III 38.
- voetnoot10)
- Gr.: ‘Te gelijker tijd met hem kwelden de Idumeërs, die goed gelegen sterkten in hunne macht hadden, de Joden en trachtten zij door het opnemen dergenen, die van Jerusalem verdreven waren (nl. der afvallige Joden), den oorlog gaande te houden’.
- voetnoot11)
- Vgl. I Mach. V 3-65.
- voetnoot12)
- Gr.: ‘negen duizend’. Vgl. I Mach. V 5. De twee torens waren ongetwijfeld verschansingen van vrij grooten omvang of deelen daarvan.
- voetnoot13)
- Voor Simon en Joseph zie VIII 22. Wie Zacheüs was, is onbekend.
- voetnoot14)
- Dat Judas deze verraders ter dood liet brengen, terwijl hij (vgl. XIII 31) anderen slechts met gevangenis strafte, lag waarschijnlijk daaraan, dat het schenden van den banvloek (vgl. I Mach. V 5), die over de belegerden was uitgesproken, een zeer verzwarende omstandigheid was.
- voetnoot15)
- Voor Timotheüs zie noot 18. Door Aziatische ruiterij worden hier waarschijnlijk troepen bedoeld, die in Oost-Azië, vooral in Medië waren aangeworven.
- voetnoot16)
- Vgl. Exod. XXIII 22.
- voetnoot17)
- Vgl. III 25 volg.; V 2.
- voetnoot18)
- Welke plaats hier door Gazara bedoeld wordt, is moeielijk te beslissen. Vgl. I Mach. IV noot 9; XIII noot 21; XIV 7. Blijkens v. 37 was Chaereas een broeder van Timotheüs. Omtrent den persoon van dezen en zijne verhouding tot den Timotheüs, die vermeld wordt II Mach. VIII 30, 32, is het moeielijk iets met voldoende zekerheid te bepalen. Daar hier (v. 37) zijn dood vermeld wordt, meenen niet weinigen, dat II Mach. XII 2 volg. aan eenen anderen Timotheüs moet gedacht worden. Zie XII noot 1.
- voetnoot19)
- Naar het Gr.: ‘in eenen (drogen) regenbak’ of ‘put’.