De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IX.
|
1. Eodem tempore Antiochus inhoneste revertebatur de Perside. | 1. Terzelfder tijd kwam Antiochus met schande terug uit PerziëGa naar voetnoot1). |
2. Intraverat enim in eam, quae dicitur Persepolis, et tentavit exspoliare templum, et civitatem opprimere: sed multitudine ad arma concurrente, in fugam versi sunt: et ita contigit ut Antiochus post fugam turpiter rediret. I Mach. VI 1. | 2. Want hij was de stad binnengerukt, die Persepolis genoemd wordt, en poogde den tempel te plunderen en de stad te onderdrukken; daar echter het volk te wapen liep, werden zij op de vlucht gedreven; en zoo gebeurde het, dat Antiochus, na gevlucht te zijn, met schande terugkeerdeGa naar voetnoot2). |
3. Et cum venisset circa Ecbatanam, recognovit quae erga Nicanorem, et Timotheum gesta sunt. | 3. En toen hij nabij Ecbatana was gekomen, vernam hij wat er tegen Nicanor en Timotheus verricht wasGa naar voetnoot3). |
4. Elatus autem in ira, arbitrabatur se injuriam illorum, qui se | 4. Opgeblazen in zijnen toorn, meende hij nu, dat hij de krenking |
[pagina 418]
fugaverant, posse in Judaeos retorquere: ideoque jussit agitari currum suum, sine intermissione agens iter, coelesti eum judicio perurgente, eo quod ita superbe locutus est se venturum Jerosolymam, et congeriem sepulcri Judaeorum eam facturum. | dergenen, die hem op de vlucht gedreven hadden, op de Joden kon doen terugvallen; en hij beval daarom zijnen wagen te doen voortrennen, terwijl hij zonder ophouden doorreisde, daar het gericht des Hemels hem praamde, omdat hij zoo trots gezegd had, dat hij naar Jerusalem komen en het tot een begraafplaats der Joden zou makenGa naar voetnoot4). |
5. Sed qui universa conspicit Dominus Deus Israel, percussit eum insanabili, et invisibili plaga. Ut enim finivit hunc ipsum sermonem, apprehendit eum dolor dirus viscerum, et amara internorum tormenta: II Par. XVI 9. | 5. Maar de Heere God van Israël, die alles ziet, sloeg hem met een ongeneeslijke en onzichtbare kwaal. Want zoodra hij juist dat gezegde geëindigd had, greep hem een gruwelijke ingewandspijn aan en bittere inwendige smarten, |
6. Et quidem satis juste, quippe qui multis, et novis cruciatibus aliorum torserat viscera, licet ille nullo modo a sua malitia cessaret. | 6. en zulks wel verdiend, aangezien hij met vele en nieuwe folteringen de ingewanden van anderen gepijnigd had; en toch liet hij geenszins af van zijne boosheid. |
7. Super hoc autem superbia repletus, ignem spirans animo in Judaeos, et praecipiens accelerari negotium, contigit illum impetu euntem de curru cadere, et gravi corporis collisione membra vexari. | 7. Daar hij nu ook nog vol van hoogmoed was, in zijn gemoed vuur ademde tegen de Joden en bevel gaf aan de zaak spoed bij te zetten, gebeurde het, dat hij, in zijne onstuimige vaart, uit den wagen viel en dat door de zware botsing van zijn lichaam zijne ledematen verwrikt werden. |
8. Isque qui sibi videbatur etiam fluctibus maris imperare, supra humanum modum superbia repletus, et montium altitudines in statera appendere, nunc humiliatus ad terram in gestatorio portabatur, manifestam Dei virtutem in semetipso contestans: | 8. En hij, die ook aan de golven der zee meende te gebieden - vol als hij in bovenmenschelijke mate was van hoogmoed - en de verhevenheden der bergen op een unster te wegenGa naar voetnoot5), werd nu, nadat hij tegen den grond ternedergeworpen was, op een draagstoel vervoerd, terwijl hij door zichzelven getuigenis aflegde van Gods klaarblijkelijke macht, |
9. Ita ut de corpore impii vermes scaturirent, ac viventis in doloribus carnes ejus effluerent, odore etiam illius et foetore exercitus gravaretur: | 9. zoodat uit het lichaam van den goddelooze wormen krielend te voorschijn kwamen en dat, terwijl hij in smarten voortleefde, zijn vleesch afrotte en daarenboven het leger van zijnen reuk en stank overlast hadGa naar voetnoot6). |
[pagina 419]
10. Et qui paulo ante sidera coeli contingere se arbitrabatur, eum nemo poterat propter intolerantiam foetoris portare. | 10. En die kort te voren meende tot aan de sterren des hemels te reiken, dien kon niemand dragen om den ondraaglijken stank. |
11. Hinc igitur coepit ex gravi superbia deductus ad agnitionem sui venire, divina admonitus plaga, per momenta singula doloribus suis augmenta capientibus: | 11. Thans begon hij dan, aan den fellen hoogmoed onttogen, tot zelfkennis te komen, aangemaand als hij werd door de straf van God, daar ieder oogenblik zijne smarten toenamen. |
12. Et cum nec ipse jam foetorem suum ferre posset, ita ait: Justum est subditum esse Deo, et mortalem non paria Deo sentire. | 12. En, daar hij ook zelf zijnen stank niet meer kon verdragen, sprak hij aldus: Het is recht, aan God onderworpen te zijn en dat een sterveling zich niet aan God gelijk waneGa naar voetnoot7). |
13. Orabat autem hic scelestus Dominum, a quo non esset misericordiam consecuturus. | 13. Intusschen bad deze booswicht den Heer, van wien hij geen barmhartigheid zou verwervenGa naar voetnoot8). |
14. Et civitatem, ad quam festinans veniebat ut eam ad solum deduceret, ac sepulcrum congestorum faceret, nunc optat liberam reddere: | 14. En de stad, naar welke hij spoedde om ze met den grond gelijk en tot een algemeene begraafplaats te maken, wenschte hij thans in vrijheid te stellen. |
15. Et Judaeos, quos nec sepultura quidem se dignos habiturum, sed avibus ac feris diripiendos traditurum, et cum parvulis exterminaturum dixerat, aequales nunc Atheniensibus facturum pollicetur: | 15. En de Joden, van welke hij gezegd had, dat hij ze zelfs geene begrafenis zou waardig achten, maar ze tot aas aan de vogels en wilde dieren te zullen geven en ze met de kleine kinderen te zullen uitroeien, die beloofde hij thans gelijk te zullen stellen met de AthenersGa naar voetnoot9), |
16. Templum etiam sanctum, quod prius exspoliaverat, optimis donis ornaturum, et sancta vasa multiplicaturum, et pertinentes ad sacrificia sumptus de redditibus suis praestaturum: Supra V 16. | 16. en dat hij ook den heiligen tempel, dien hij eerst geplunderd had, met uitgelezen geschenken zou versieren en de heilige vaten vermeerderen en de kosten met betrekking tot de offeranden uit zijne inkomsten zou bestrijden; |
17. Super haec, et Judaeum se fu- | 17. daarenboven, dat hij ook Jood |
[pagina 420]
turum, et omnem locum terrae perambulaturum, et praedicaturum Dei potestatem. | zoude wordenGa naar voetnoot10) en dat hij alle plaatsen van den aardbol zou doorloopen en Gods macht verkondigen. |
18. Sed non cessantibus doloribus (supervenerat enjm in eum justum Dei judicium) desperans scripsit ad Judaeos in modum deprecationis epistolam haec continentem: | 18. Daar echter de pijnen niet ophielden (want Gods rechtvaardig gericht was over hem gekomen), schreef hij in wanhoop bij wijze van smeekschrift eenen brief, die het volgende behelsde: |
19. OPTIMIS civibus Judaeis plurimam salutem, et bene valere, et esse felices, rex et princeps Antiochus. | 19. Aan de uitstekende burgers, de Joden, wenscht de koning en vorst Antiochus overvloedig heil en welstand en geluk. |
20. Si bene valetis, et filii vestri, et ex sententia vobis cuncta sunt, maximas agimus gratias. | 20. Indien gij welvarend zijt en uwe kinderen, en u alles naar wensch gaat, betuigen wij den grootsten dankGa naar voetnoot11). |
21. Et ego in infirmitate constitutus, vestri autem memor benigne reversus de Persidis locis, et infirmitate gravi apprehensus, necessarium duxi pro communi utilitate curam habere: | 21. Ook heb ik, die mij in ziekelijken toestand bevind, maar aan u met welwillendheid gedachtig ben, nu ik uit de Perzische gewesten teruggekeerd en door eene zware ziekte aangetast ben, het noodig geacht, voor het gemeenschappelijk welzijn zorg te dragen, |
22. Non desperans memetipsum, sed spem multam habens effugiendi infirmitatem. | 22. terwijl ik niet aan mij zelven wanhoop, maar groote hoop heb, aan de ziekte te ontkomenGa naar voetnoot12). |
23. Respiciens autem quod et pater meus, quibus temporibus in locis superioribus ducebat excercitum, ostendit qui post se susciperet principatum: I Mach. III 37. | 23. Maar in aanmerking nemende, dat ook mijn vader, ten tijde dat hij in de bovenlanden een leger aanvoerde, aanwees, wie na hem de heerschappij zou overnemenGa naar voetnoot13), |
24. Ut si quid contrarium accideret, aut difficile nuntiaretur, scientes hi, qui in regionibus erant, cui esset rerum summa derelicta, non turbarentur. | 24. opdat, indien er eenige tegenspoed voorviel of een moeielijkheid geboodschapt werd, diegenen, die in de gewesten waren, wetende, aan wien het oppergezag nagelaten was, zich niet zouden verontrusten; |
25. Ad haec, considerans de proximo potentes quosque, et vicinos temporibus insidiantes, et eventum exspectantes, designavi filium meum | 25. daarenboven er op acht gevend, dat in de buurt alle machthebbers en naburen op gelegenheden loeren en den uitslag afwachten, heb ik |
[pagina 421]
Antiochum regem, quem saepe recurrens in superiora regna multis vestrum commendabam: et scripsi ad eum quae subjecta sunt. | als koning aangewezen mijnen zoon Antiochus, dien ik bij mijne herhaalde tochten naar de bovenlanden aan velen van u heb aanbevolen; en ik heb hem geschreven hetgeen hierbij gevoegd isGa naar voetnoot14). |
26. Oro itaque vos, et peto memores beneficiorum publice et privatim, ut unusquisque conservet fidem ad me et ad filium meum. | 26. Ik bid u dus en vraag u, dat, gedachtig aan de weldaden in het algemeen en in het bijzonder, iedereen de trouw beware ten opzichte van mij en van mijnen zoonGa naar voetnoot15). |
27. Confido enim, eum modeste et humane acturum, et sequentem propositum meum, et communem vobis fore. | 27. Want ik vertrouw, dat hij met gematigdheid en goedaardigheid zal handelen en dat hij èn mijne bedoeling involgen èn inschikkelijk voor u zal zijn. |
28. Igitur homicida et blasphemus pessime percussus, et ut ipse alios tractaverat, peregre in montibus miserabili obitu vita functus est. | 28. Zoo is dan die moordenaar en godslasteraar allerzwaarst getroffen, en, evenals hij anderen behandeld had, buitenshuis, in het gebergteGa naar voetnoot16), een ellendigen dood gestorven. |
29. Transferebat autem corpus Philippus collactaneus ejus: qui, metuens filium Antiochi, ad Ptolemaeum Philometorem in AEgyptum abiit. | 29. Philippus, zijn zoogbroeder, voerde zijn lijk weg en, daar hij den zoon van Antiochus vreesde, begaf hij zich naar Ptolemeüs Philometor in EgypteGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- Vgl. I Mach. III 31, 37.
- voetnoot2)
- Persepolis, de hoofdstad van Perzië, lag bij het vereenigingspunt van de rivieren Araxes (heden Bendamir) en Medus (heden Poelivar), in eene thans Merdasjt genoemde vlakte. Het is echter zeer twijfelachtig of deze stad hier bedoeld wordt, daar zij niet in ‘Elymaïs’ lag, zooals I Mach. VI 1 wordt aangeduid. Velen meenen, dat Persepolis hier niets anders beteekent dan ‘stad van Perzië’ of ‘der Perzen’. Vgl. I Mach. VI noot 1 en 2.
- voetnoot3)
- Ecbatana was de naam van twee steden in Medië, waarvan de eene de hoofdstad van noordelijk Medië was en heden Takti-Soleiman heet; de andere was de hoofdstad van zuidelijk of Groot-Medië en wordt thans Hamadan genoemd. Allerwaarschijnlijkst wordt hier van deze laatste gesproken. Zij lag op tamelijk grooten afstand ten noorden van Persepolis. Daar blijkens I Mach. VI 4, Antiochus ‘naar Babylonie’ terugkeerde en hij de boodschap omtrent de nederlaag van Nicanor ‘in Perzië’ (I Mach. VI 5) ontving, kan men uit hetgeen hier gezegd wordt opmaken, dat Antiochus op zijne vlucht uit Perzië zich eerst noordwaarts, naar Ecbatana had willen begeven, maar dat hij nabij Ecbatana, d.i. op den weg daarheen, bij de grens tusschen Perzië en Medië, de nederlaag van Nicanor vernam en op dat bericht (v. 4) besloot, niet verder naar het noorden, maar westwaarts naar Babylonië te spoeden om van daar eenen krijgstocht in Palestina te ondernemen. Volgens Polybius en Porphyrius bij den H. Hiër. stierf hij op weg daarheen, te Tabes of Tabae.
- voetnoot4)
- Hij wilde nl. alle Joden onder de puinhoopen van Jerusalem bedelven.
- voetnoot5)
- De hoogmoed van Antiochus was niet menschelijk meer, maar inderdaad duivelsch, doordien hij zich een God waande. De heerschappij over de golven der zee en het wegen der bergen wordt in de H. Schrift aan Gods almacht toegeschreven. Vgl. Job XXXVIII 11; Ps. LXIV 7, 8; LXXXVIII 10; CV 9; Is. XL 12 en LI 15.
- voetnoot6)
- De ziekte van Antiochus was waarschijnlijk de helminthiasis, veroorzaakt door wormen, die de ingewanden doorboren of daarin etterende wonden veroorzaken. Aan dezelfde ziekte stierven Herodes de Groote, de kindermoorder (volgens Flav. Jos.), Herodes Agrippa, die den H. Jacobus ombracht (zie Act. XII 23), keizer Maximianus (volgens Eusebius) en andere vervolgers en vijanden der Kerk.
- voetnoot7)
- Zoo vervulde hij de voorspelling van den zevenden der Machabeën. Zie II Mach. VII 37
- voetnoot8)
- Omdat zijn berouw geen bovennatuurlijke beweegredenen had en niet uit den grond des harten voortkwam.
- voetnoot9)
- Hij zou hun niet enkel de voorrechten der burgers van Antiochië (vgl. IV 9), maar zelfs die der Atheners verleenen, namelijk hen geheel vrij en onafhankelijk maken.
- voetnoot10)
- Dat hij den God der Joden als den waren God zou erkennen en Hem eeren en dienen gelijk zij.
- voetnoot11)
- Gr.: ‘aan God, terwijl wij onze hoop stellen op den Hemel’.
- voetnoot12)
- Om niet te laten blijken, dat alleen de nood hem dwingt, en om de Joden niet overmoedig te maken, zoekt hij zijnen toestand te verbloemen, en neemt hij den schijn aan (v. 23-25), alsof hij alleen voor de belangen van den staat bezorgd was.
- voetnoot13)
- Antiochus de Groote had zijnen oudsten zoon Antiochus Philopator als zijnen opvolger aangewezen.
- voetnoot14)
- Antiochus had wel grond om te veronderstellen, dat zijn jonge zoon Antiochus Eupator mededingers zou vinden, te meer omdat hij zelf ten nadeele van Demetrius, zoon van Seleucus, den troon overweldigd had. Daarom trachtte hij de Joden voor zijnen zoon te winnen. Wat hij aan zijnen zoon geschreven had, wordt door den schrijver van II Mach. niet herhaald.
- voetnoot15)
- Het hier, v. 19-27, aangehaalde schrijven was waarschijnlijk in denzelfden vorm, met een kleine wijziging in den aanhef, ook aan de bewoners der andere gewesten van zijn rijk verzonden; mogelijk kon hij zich bij dezen beter op vroeger bewezen weldaden beroepen dan bij de Joden; intusschen bevatte het begeleidend schrijven, waarvan in v. 25 gesproken wordt, waarschijnlijk een en ander ter gunste der Joden in het bijzonder, zoodat Antiochus met het oog daarop meende van zijne goedertierenheid te kunnen gewagen.
- voetnoot16)
- Tabes of Tabae, waar hij stierf (vgl. I Mach. VI noot 13), lag in een bergachtige streek.
- voetnoot17)
- Philippus was door Antiochus (vgl. I Mach. VI 14-15) tot regent des rijks en tot voogd van zijnen zoon Antiochus Eupator aangesteld; deze stond intusschen onder den invloed van Lysias, aan wien zijn vader hem ter opvoeding had toevertrouwd en dien hij tot bestuurder des rijks in Syrië en Palestina had aangesteld; daarom had Philippus wel reden om Antiochus Eupator te vreezen (vgl. I Mach. III 32-33) en begaf hij zich naar Egypte om de hulp in te roepen van Ptolemeüs Philometor. Blijkens I Mach. VI 55-63 vermeesterde hij eerst Antiochië, maar werd hij daarna door Lysias overwonnen. Flavius Josephus zegt, dat Philippus bij de inneming van Antiochië door Lysias gedood werd; sommigen meenen, dat dit eene bloot door hem als feit voorgestelde gissing is, die haren grond waarschijnlijk daarin vond, dat het Eerste Boek der Machabeën verder van Philippus geen gewag maakt, waaruit Fl. Jos. dan afgeleid heeft, dat Philippus bij genoemde gelegenheid omkwam; ook plaatsen zij de vlucht van Philippus naar Egypte na zijnen ongelukkigen oorlog tegen Antiochus en Lysias, aan wier wraak hij zich ten hove van Ptolemeüs wilde onttrekken.