De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VIII.
|
1. Judas vero Machabaeus, et qui cum illo erant, introibant latenter in castella: et convocantes cognatos, et amicos, et eos, qui permanserunt in Judaismo, assumentes, eduxerunt ad se sex millia virorum. | 1. Judas de Machabeër nu en die bij hem warenGa naar voetnoot1), kwamen heimelijk in de sterkten, en door het oproepen van bloedverwanten en vrienden en het aanwerven dergenen, die in het Jodendom volhard hadden, brachten zij zes duizend man aan hunne zijde te velde. |
2. Et invocabant Dominum, ut respiceret in populum, qui ab omnibus calcabatur: et misereretur templo, quod contaminabatur ab impiis: | 2. En zij riepen tot den Heer, dat Hij zou nederzien op het volk, hetwelk door allen vertrapt werd, en Hij zich zoude ontfermen over den tempel, die door de goddeloozen werd ontheiligdGa naar voetnoot2); |
3. Misereretur etiam exterminio civitatis, quae esset illico complananda, et vocem sanguinis ad se clamantis audiret: | 3. dat Hij ook erbarmen zou hebben over den ondergang der stad, die spoedig geslecht zou worden, en de stem des bloeds, dat tot Hem riep, zou hooren, |
[pagina 412]
4. Memoraretur quoque iniquissimas mortes parvulorum innocentum, et blasphemias nomini suo illatas, et indignaretur super his. | 4. dat Hij eveneens mocht gedachtig wezen aan de allerwederrechtelijkste moorderijen van onschuldige kinderenGa naar voetnoot3) en aan de godslasteringen, die zijnen naam waren aangedaan, en dat Hij daarover in gramschap zou ontsteken. |
5. At Machabaeus, congregata multitudine, intolerabilis gentibus efficiebatur: ira enim Domini in misericordiam conversa est. | 5. De Machabeër nu, die eene legerbende bijeengebracht had, werd den heidenen onwederstaanbaar; want Gods toorn had zich in barmhartigheid veranderdGa naar voetnoot4), |
6. Et superveniens castellis, et civitatibus improvisus, succendebat eas: et opportuna loca occupans, non paucas hostium strages dabat: | 6. en onverwachts sterkten en steden overrompelende, stak hij die in brand, en terwijl hij gunstige stellingen bezette, bracht hij den vijanden niet weinige nederlagen toe. |
7. Maxime autem noctibus ad hujuscemodi excursus ferebatur, et fama virtutis ejus ubique diffundebatur. | 7. Vooral des nachts begaf hij zich op dergelijke tochten, en de mare van zijne dapperheid verspreidde zich alom. |
8. Videns autem Philippus paulatim virum ad profectum venire, ac frequentius res ei cedere prospere, ad Ptolemaeum ducem Coelesyriae, et Phoenicis scripsit ut auxilium ferret regis negotiis. I Mach. III 38. | 8. Toen Philippus dan zagGa naar voetnoot5), dat de man van lieverlede vorderingen maakte en de ondernemingen vrij dikwijls voor hem goed uitvielen, schreef hij aan Ptolemeüs, landvoogd van Coelesyrië en Phenicië, opdat deze in 's konings belangen hulp zou verleenenGa naar voetnoot6). |
9. At ille velociter misit Nicanorem Patrocli de primoribus amicum, datis ei de permistis gentibus, armatis non minus viginti millibus, ut universum Judaeorum genus deleret, adjuncto ei et Gorgia viro militari, et in bellicis rebus experientissimo. | 9. Deze zond nu met spoed Nicanor, zoon van Patroclus, eenen vriend uit de aanzienlijken, nadat hij hem uit verschillende volkeren niet minder dan twintig duizend wapenknechten gegeven had, om het geheele Joodsche volk uit te roeien, terwijl hij hem daarenboven Gorgias had toegevoegd, die een krijgsman en in oorlogszaken zeer ervaren wasGa naar voetnoot7). |
10. Constituit autem Nicanor, ut regi tributum, quod Romanis erat dandum, duo millia talentorum de captivitate Judaeorum suppleret: | 10. Nicanor nu besloot voor den koning de schatting, die aan de Romeinen moest betaald worden ten bedrage van twee duizend talentenGa naar voetnoot8), aan te zuiveren uit de gevangenneming der Joden. |
[pagina 413]
11. Statimque ad maritimas civitates misit, convocans ad coemptionem Judaicorum mancipiorum, promittens se nonaginta mancipia talento distracturum, non respiciens ad vindictam, quae eum ab Omnipotente esset consecutura. | 11. En onverwijld zond hij naar de zeesteden eene oproeping tot aankoop van Joodsche slaven, met belofte van negentig slaven te zullen afstaan voor een talentGa naar voetnoot9) - zonder acht te geven op de wraak, die hem van den kant des Allerhoogsten zou achterhalen. |
12. Judas autem ubi comperit, indicavit his, qui secum erant, Judaeis Nicanoris adventum. | 12. Toen Judas het nu te weten kwam, gaf hij aan de Joden, die bij hem waren, kennis van Nicanor's aankomst. |
13. Ex quibus quidam formidantes, et non credentes Dei justitiae, in fugam vertebantur: | 13. Eenigen nu van hen, vol schrik en zonder geloof aan Gods gerechtigheid, sloegen op de vlucht. |
14. Alii vero si quid eis supererat vendebant, simulque Dominum deprecabantur ut eriperet eos ab impio Nicanore, qui eos prius quam cominus veniret, vendiderat: | 14. Anderen daarentegen verkochten wat zij nog overhaddenGa naar voetnoot10) en smeekten tevens den Heer hen te verlossen van den goddeloozen Nicanor, die hen verkocht had, vooraleer hij tot een treffen gekomen was, |
15. Et si non propter eos, propter testamentum tamen quod erat ad patres eorum, et propter invocationem sancti et magnifici nominis ejus super ipsos. | 15. en zulks zoo niet om hunnentwil, dan toch om wille van het verbond, dat ten opzichte hunner vaderen bestond, en wegens het uitroepen over hen van zijnen heiligen en heerlijken naamGa naar voetnoot11). |
16. Convocatis autem Machabaeus septem millibus, qui cum ipso erant, rogabat ne hostibus reconciliarentur, neque metuerent inique venientium adversum se hostium multitudinem, sed fortiter contenderent, | 16. Nadat de Machabeër de zeven duizendGa naar voetnoot12), die bij hem waren, samengeroepen had, bad hij hen, zich niet met de vijanden te verzoenen, en de menigte der vijanden, die wederrechtelijk tegen hen in aantocht waren, niet te vreezen, maar dapper te strijden, |
17. Ante oculos habentes contumeliam, quae loco sancto ab his injuste esset illata, itemque et ludibrio habitae civitatis injuriam, adhuc etiam veterum instituta convulsa. | 17. den smaad voor oogen hebbende, die boosaardig door genen aan de heilige plaats was aangedaan, evenals de verongelijking der met spotternij bejegende stad, en daarenboven de omverwerping van de instellingen der voorouders. |
18. Nam illi quidem armis confidunt, ait, simul et audacia: nos | 18. Want zij vertrouwen wel op hunne wapenen, zoo sprak hij, en |
[pagina 414]
autem in omnipotente Domino, qui potest et venientes adversum nos, et universum mundum uno nutu delere, confidimus. | tevens op hunne stoutmoedigheid; maar wij, wij stellen ons vertrouwen op den almachtigen Heer, die bij machte is èn degenen, die tegen ons aanrukken, èn de geheele wereld met éénen wenk te vernietigen. |
19. Admonuit autem eos et de auxiliis Dei quae facta sunt erga parentes: et quod sub Sennacherib centum octoginta quinque millia perierunt: IV Reg. XIX 35; Tob. I 21; Eccli. XLVIII 24; Is. XXXVII 36; I Mach. VII 41. | 19. Ook herinnerde hij hen aan Gods ondersteuningen, die den voorouders te beurt gevallen waren, en dat er onder Sennacherib honderd vijf en tachtig duizend waren omgekomen, |
20. Et de proelio, quod eis adversus Galatas fuit in Babylonia, ut omnes, ubi ad rem ventum est, Macedonibus sociis haesitantibus, ipsi sex millia soli peremerunt centum viginti millia propter auxilium illis datum de coelo, et beneficia pro his plurima consecuti sunt. | 20. en aan den strijd, dien zij tegen de Galaten in Babylonië gevoerd hadden, zoodat, toen men handgemeen werd en de Macedonische bondgenooten weifelden, zij, in het geheel met slechts zes duizend, er honderd en twintig duizend neervelden, wegens de hun uit den hemel verleende hulp, waarom zij zeer vele gunsten verwiervenGa naar voetnoot13). |
21. His verbis constantes effecti sunt, et pro legibus, et patria mori parati. | 21. Door die woorden werden zij met standvastigheid vervuld en bereidvaardig om voor wetten en vaderland te stervenGa naar voetnoot14). |
22. Constituit itaque fratres suos duces utrique ordini, Simonem, et Josephum, et Jonathan, subjectis unicuique millenis et quingentenis. | 22. Hij stelde dan tot aanvoerders voor beide legerafdeelingen zijne broeders Simon en Joseph en Jonathas aan, en plaatste onder het bevel van ieder vijftienhonderd manGa naar voetnoot15). |
[pagina 415]
23. Ad hoc etiam ab Esdra lecto illis sancto libro, et dato signo adjutorii Dei, in prima acie ipse dux commisit cum Nicanore. | 23. Toen hun daarenboven nog het heilige book door Esdras was voorgelezen en hun tot leus ‘Gods hulp’ gegeven was, werd hij zelf als aanvoerder der eerste afdeeling slaags met NicanorGa naar voetnoot16). |
24. Et facto sibi adjutore Omnipotente, interfecerunt super novem millia hominum: majorem autem partem exercitus Nicanoris vulneribus debilem factam fugere compulerunt. | 24. En daar de Almachtige hun ter hulp kwam, doodden zij meer dan negen duizend manGa naar voetnoot17), en dreven zij het grootste gedeelte van Nicanor's leger, dat door wonden afgemat was, op de vlucht. |
25. Pecuniis vero eorum, qui ad emptionem ipsorum venerant, sublatis, ipsos usquequaque persecuti sunt, | 25. Nadat zij daarenboven de geldsommen dergenen, die gekomen waren om hen te koopen, genomen hadden, vervolgden zij hen naar alle kanten. |
26. Sed reversi sunt hora conclusi: nam erat ante sabbatum: quam ob causam non perseveraverunt insequentes. | 26. Maar door het uur beletGa naar voetnoot18), keerden zij terug; want het was daags voor den sabbat, weshalve zij in het nazetten niet volhardden; |
27. Arma autem ipsorum, et spolia congregantes, sabbatum agebant: benedicentes Dominum, qui liberavit eos in isto die, misericordiae initium stillans in eos. | 27. maar hunne wapenen en buit verzameld hebbende, vierden zij den sabbat, terwijl zij God prezen, die hen op dien dag bevrijd had, door het begin zijner barmhartigheid over hen te doen nederdalen. |
28. Post sabbatum vero debilibus, et orphanis, et viduis diviserunt spolia: et residua ipsi cum suis habuere. | 28. Maar na den sabbat verdeelden zij den buit onder de zwakken en de weezen en de weduwen, en het overige behielden zij met de hunnen. |
29. His itaque gestis, et communiter ab omnibus facta obsecratione, misericordem Dominum postulabant, ut in finem servis suis reconciliaretur. | 29. Toen dit dan geschied was, werd door allen een gemeenschappelijk smeekgebed verricht en vroegen zij den barmhartigen Heer, dat Hij zich voor altoos met zijne dienaren zou verzoenenGa naar voetnoot19). |
30. Et ex his, qui cum Timotheo, et Bacchide erant contra se con- | 30. En van degenen, die met Timotheüs en Bacchides tegen hen |
[pagina 416]
tendentes, super viginti millia interfecerunt, et munitiones excelsas obtinuerunt: et plures praedas diviserunt, aequam portionem debilibus, pupillis, et viduis, sed et senioribus facientes. I Mach. V 6 et VII 8. | strijd voerden, doodden zij meer dan twintig duizend man, en zij vermeesterden de hoog gelegen sterkten; en zij verdeelden velerlei buit, terwijl zij een gelijk aandeel aan de zwakken, weezen en weduwen, maar ook aan de ouderen van dagen toe wezenGa naar voetnoot20). |
31. Et cum arma eorum diligenter collegissent, omnia composuerunt in locis opportunis, residua vero spolia Jerosolymam detulerunt; | 31. En nadat zij zorgvuldig hunne wapenen hadden verzameld, borgen zij alles op in geschikte plaatsen, maar brachten den overigen buit naar Jerusalem. |
32. Et Philarchen, qui cum Timotheo erat, interfecerunt, virum scelestum, qui in multis Judaeos afflixerat. | 32. Ook doodden zij Philarches, die een metgezel van Timotheus wasGa naar voetnoot21), een goddeloos man, die in vele opzichten de Joden gekweld had. |
33. Et cum epinicia agerent Jerosolymis, eum, qui sacras januas incenderat, id est, Callisthenem, cum in quoddam domicilium refugisset, incenderunt, digna ei mercede pro impietatibus suis reddita. | 33. En toen zij zegefeesten te Jerusalem vierden, hebben zij dengene, die de heilige poorten in brand gestoken had, te weten Callisthenes, nadat hij in zeker huis gevlucht was, verbrand, zoodat hij een verdiend loon ontving voor zijne goddeloosheden. |
34. Facinorosissimus autem Nicanor, qui mille negotiantes ad Judaeorum venditionem adduxerat, | 34. De oversnoode Nicanor echter, die duizend handelaars ten verkoop der Joden had medegebracht, |
35. Humiliatus auxilio Domini ab his, quos nullos existimaverat, deposita veste gloriae, per mediterranea fugiens, solus venit Antiochiam, summam infelicitatem de interitu sui exercitus consecutus. | 35. kwam, met Gods hulp vernederd door degenen, die hij voor niets geacht had, na aflegging van zijn eeregewaadGa naar voetnoot22) door de binnenlanden vluchtend, alleen te Antiochië aan, het toppunt van tegenspoed bereikt hebbende door den ondergang van zijn leger. |
36. Et qui promiserat Romanis se tributum restituere de captivitate Jerosolymorum, praedicabat nunc protectorem Deum habere Judaeos, | 36. En hij, die den Romeinen beloofd had de schatting te zullen uitbetalen uit de gevangenneming te Jerusalem, verkondigde nu, dat |
[pagina 417]
et ob ipsum invulnerabiles esse, eo quod sequerentur leges ab ipso constitutas. | de Joden God tot beschermer hadden en om zijnentwille onkwetsbaar waren, aangezien zij de door Hem gestelde wetten naleefden. |
- voetnoot1)
- Zie V 27 en I Mach. III 2 volg.
- voetnoot2)
- Zie I Mach. I 23 volg.
- voetnoot3)
- Vgl. VI 10 en I Mach. I 64.
- voetnoot4)
- Vgl. VII 38.
- voetnoot5)
- Vgl. V 22.
- voetnoot6)
- Vgl. V 22; IV 45 en I Mach. III 38.
- voetnoot7)
- Blijkens I Mach. III 38 was Ptolemeüs daarmede belast door Lysias, die (I Mach. III 32) door Antiochus tot bestuurder der tusschen den Euphraat en den Nijl gelegen landen was aangesteld. Als opperbevelhebber van het leger, dat (naar I Mach. III 39) 40,000 man en 7000 ruiters telde, gaf hij dan aan Nicanor en Gorgias een leger mede van 20,000 wapenknechten.
- voetnoot8)
- Vgl. I Mach. VIII 7 en III 41.
- voetnoot9)
- Zijn hier Attische talenten bedoeld, dan wilde hij ieder slaaf voor nagenoeg twintig gulden verkoopen en hoopte Nicanor 180,000 Joden gevangen te nemen.
- voetnoot10)
- Om althans eenige hulpmiddelen te hebben in hunnen weerstand verkochten zij wat zij nog overhadden na al de kwellingen, die hun waren aangedaan door Menelaüs, Jason, Antiochus en Apollonius. Vgl. IV 25; V 6, 11, 24.
- voetnoot11)
- Omdat zij naar zijnen naam ‘het volk des Heeren’ genoemd werden.
- voetnoot12)
- Gr.: ‘zes duizend’. Vgl. v. 1 en noot 14.
- voetnoot13)
- Galaten streden als huurlingen tegen het Syrische rijk, waartoe ook Babylonië behoorde, ten tijde van Antiochus Soter en van Antiochus den Groote. Mogelijk is hier sprake van eenen oorlog onder Antiochus Soter, waarschijnlijker van een tocht, dien de laatste ondernam tegen Molo, landvoogd van Medië, welke tegen hem was opgestaan. De Grieksche tekst heeft: ‘hoe zij allen handgemeen werden ten getale van 8000 benevens 4000 Macedoniërs, en de Macedoniërs weifelden’ enz. Door Macedoniërs wordt hier het Syrisch-Grieksche leger aangeduid. Dat een leger van zes duizend man eenen vijand, die er honderd en twintig duizend (namelijk Galaten en anderen) telde, versloeg, was ongetwijfeld geen gewone zaak, al komen er enkele voorbeelden van dergelijke overwinningen in de geschiedenis voor. Dit deed dan ook Judas met grond veronderstellen, dat den Joden een buitengewone hulp uit den hemel daartoe verleend werd. Mogelijk blijft het, dat het bericht, waarop Judas steunde, overdreven was; immers de gewijde schrijver haalt hier slechts aan, dat Judas dat cijfer noemde, zonder daarom de juistheid dier opgave van Judas te willen bevestigen.
- voetnoot14)
- De Grieksche tekst voegt hierbij: ‘hij (nl. Judas) verdeelde het leger in vier afdeelingen’.
- voetnoot15)
- In plaats van Joseph schijnt hier Joannes te moeten staan, daar Judas geenen broeder van dien naam had (zie I Mach. II 2; IX 36, 38; II Mach. X 19). Sommigen meenen, dat Joseph als bloedverwant van Judas hier tot diens broeders gerekend wordt. Daar Judas aan ieder het bevel over vijftienhonderd man gaf, bleven hem, als aanvoerder der eerste afdeeling (v. 23), naar den Griekschen tekst (v. 16) evenveel soldaten over; naar de Vulgaat daarentegen tweeduizend vijfhonderd man. Vgl. I Mach. III 55.
- voetnoot16)
- In plaats van Esdras heeft het Gr. ‘Eleazar’, waardoor misschien de broeder van Judas wordt aangeduid, die dan als priester het leger van Judas vergezelde en ter aanmoediging eenige plaatsen uit het heilige boek der Wet voorlas.
- voetnoot17)
- De veldslag werd geleverd te Emmaüs. Zie I Mach. IV noot 1 en 9.
- voetnoot18)
- De slag had plaats op een Vrijdag; tegen zonsondergang begon de sabbat, dien zij zooveel mogelijk wilden vieren.
- voetnoot19)
- Zij baden God, dat Hij de bewijzen zijner barmhartigheid, die Hij hun begonnen had te toonen (vgl. v. 27), door nieuwe zou doen volgen en hen, tot teeken der geheele kwijtschelding hunner zonden, voor altoos (of ‘volkomen’) van hunne vijanden zou bevrijden.
- voetnoot20)
- Timotheüs en Bacchides werden tot dusverre in II Mach. nog niet vermeld, alhoewel de schrijver hier van hen als van bekende personen spreekt; vermoedelijk was van beiden in het werk van Jason reeds melding gemaakt, maar had zijn verkorter dit als van minder belang overgeslagen. Dat beide veldheeren met Nicanor, waarschijnlijk als zijne onderbevelhebbers, aan het hoofd van een aanzienlijk leger in Judea vielen, blijkt uit hetgeen hier gezegd wordt. Of beiden dezelfden zijn, die I Mach. V 6; II Mach. X 24, 32, 37; XII 2 volg. en I Mach. VII 8 genoemd worden, is niet met alle zekerheid te bepalen. Zie X noot 18.
- voetnoot21)
- Wie Philarches en (v. 33) Callisthenes waren, is niet verder bekend; deze laatste had de heilige poorten van den tempel verbrand.
- voetnoot22)
- Om niet nerkend te worden, legde hij al zijne onderscheidingsteekenen af.