De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VII.
|
1. Contigit autem et septem fratres una cum matre sua apprehensos compelli a rege edere contra | 1. Het gebeurde nu ook, dat zeven broeders, te gelijk met hunne moederGa naar voetnoot1) gevangen genomen en door |
[pagina 406]
fas carnes porcinas, flagris, et taureis cruciatos. | den koning gedwongen werden om, in strijd met de Wet, varkensvleesch te eten, terwijl zij met geesels en bullepezen gemarteld werden. |
2. Unus autem ex illis, qui erat primus, sic ait: Quid quaeris, et quid vis discere a nobis? parati sumus mori, magis, quam, patrias Dei leges praevaricari. | 2. Maar een van hen, die de eersteGa naar voetnoot2) was, sprak aldus: Wat zoekt gij, en wat wilt gij van ons vernemen? Wij zijn bereid te sterven, liever dan de goddelijke wetten onzer vaderen te schenden. |
3. Iratus itaque rex jussit sartagines, et ollas aeneas succendi: quibus statim succensis, | 3. Vol toorn gaf nu de koning bevel metalen pannen en ketels heet te maken; en toen zij onverwijld heet gemaakt warenGa naar voetnoot3), |
4. Jussit, ei, qui prior fuerat locutus, amputari linguam: et cute capitis abstracta, summas quoque manus et pedes ei praescindi, ceteris ejus fratribus, et matre inspicientibus. | 4. beval hij dengene, die het eerst gesproken had, de tong af te snijden en, nadat hem de huid van het hoofd gestroopt was, hem ook de toppen der handen en der voeten af te kappen, ten aanschouwen van zijne overige broeders en zijne moeder. |
5. Et, cum jam per omnia inutilis factus esset, jussit ignem admoveri, et adhuc spirantem torreri in sartagine: in qua cum diu cruciaretur, ceteri una cum matre invicem se hortabantur mori fortiter, | 5. En toen deze nu geheel en al verminkt was, gebood hij vuur aan te brengen en hem nog levend te braden in eene pan. Terwijl hij nu daarin langen tijd gefolterd werdGa naar voetnoot4), moedigden de overigen te gelijker tijd met hunne moeder elkander aan om kloekmoedig te sterven, |
6. Dicentes: Dominus Deus aspiciet veritatem, et consolabitur in nobis, quemadmodum in protestatione cantici declaravit Moyses: et in servis suis consolabitur. Deut. XXXII 36, 43. | 6. zeggende: De Heere God zal de waarheid zien en zich over ons ontfermen, gelijk Moses in de betuiging van zijn lied verklaard heeft: En Hij zal zich ontfermen over zijne dienarenGa naar voetnoot5). |
7. Mortuo itaque illo primo, hoc modo, sequentem deducebant ad illudendum: et, cute capitis ejus | 7. Nadat de eerste dan op die wijze gestorven was, bracht men den volgende aan ter beschimpingGa naar voetnoot6), en |
[pagina 407]
cum capillis abstracta, interrogabant, si manducaret prius, quam toto corpore per membra singula puniretur. | toen hem de huid van het hoofd met de haren was afgestroopt, vroegen zij hem, of hij zou eten, eer dat hij over geheel zijn lichaam van lid tot lid gepijnigd werd. |
8. At ille, respondens patria voce, dixit: Non faciam. Propter quod et iste, sequenti loco, primi tormenta suscepit: | 8. Maar hij antwoordde in de moedertaalGa naar voetnoot7) en zeide: Ik zal het niet doen. Weshalve ook hij op de tweede plaats de folteringen van den eerste doorstond; |
9. Et in ultimo spiritu constitutus, sic ait: Tu quidem scelestissime in praesenti vita nos perdis: sed Rex mundi defunctos nos pro suis legibus in aeternae vitae resurrectione suscitabit. | 9. en toen hij den laatsten snik ging geven, sprak hij aldus: Gij, aartsbooswicht, verderft ons wel in dit leven; maar de Koning der wereld zal ons, die voor zijne wetten gestorven zijn, in de verrijzenis van het eeuwige leven opwekken. |
10. Post hunc tertius illuditur, et linguam postulatus cito protulit, et manus constanter extendit: | 10. Na dezen werd de derde bespotGa naar voetnoot8), en op eisch stak hij terstond de tong uit en reikte hij met standvastigheid de handen; |
11. Et cum fiducia ait: E coelo ista possideo, sed propter Dei leges nunc haec ipsa despicio, quoniam ab ipso me ea recepturum spero: | 11. en hij sprak met vertrouwen: Ik heb die van den Hemel ontvangen, maar om wille van Gods wetten tel ik ze nu voor niets, omdat ik hoop ze van Hem terug te krijgen: |
12. Ita ut rex, et qui cum ipso erant, mirarentur adolescentis animum, quod tamquam nihilum duceret cruciatus. | 12. zoodat de koning en die bij hem waren, 's jongelings moed bewonderden, daar hij de martelingen voor niets achtte. |
13. Et hoc ita defuncto, quartum vexabant similiter torquentes. | 13. En nadat deze zoo gestorven was, pijnigden zij den vierde met dezelfde folteringen. |
14. Et, cum jam esset ad mortem, sic ait: Potius est ab hominibus morti datos spem exspectare a Deo, iterum ab ipso resuscitandos: tibi enim resurrectio ad vitam non erit. | 14. En toen hij reeds den dood nabij was, sprak hij aldus: Verkieslijker is het, door de menschen ter dood gebracht te worden en vol hoop van God verwachten, door Hem opnieuw ten leven te worden opgewekt; voor u toch zal er geen verrijzenis tot het leven zijnGa naar voetnoot9). |
15. Et cum admovissent quintum, vexabant eum. At ille, respiciens in eum, | 15. En toen zij den vijfde aangebracht hadden, pijnigden zij hem. Maar hij, het oog op hem richtend, |
16. Dixit: Potestatem inter homines habens, cum sis corruptibilis, | 16. zeide: Daar gij de macht onder de menschen hebt, alhoewel gij |
[pagina 408]
facis quod vis: noli autem putare genus nostrum a Deo esse derelictum. | vergankelijk zijt, doet gij wat gij wilt. Denk echter niet, dat ons geslacht van God verlaten isGa naar voetnoot10); |
17. Tu autem patienter sustine, et videbis magnam potestatem ipsius, qualiter te, et semen tuum torquebit. | 17. maar wacht met geduld, en gij zult zijne groote macht aanschouwen in de wijze, waarop Hij u en uw zaad zal folterenGa naar voetnoot11). |
18. Post hunc ducebant sextum, et is, mori incipiens, sic ait: Noli frustra errare: nos enim propter nosmetipsos haec patimur, peccantes in Deum nostrum, et digna admiratione facta sunt in nobis: | 18. Na dezen brachten zij den zesde aan, en toen deze ging sterven, zeide hij: Wil niet ongegrond dwalen; immers wij lijden dit om onzentwille, daar wij tegen onzen God gezondigd hebben; en bewonderenswaardige dingen zijn er met ons geschiedGa naar voetnoot12). |
19. Tu autem ne existimes tibi impune futurum, quod contra Deum pugnare tentaveris. | 19. Maar gij, denk niet, dat het zonder straf voor u zal afloopen, dat gij gepoogd hebt tegen God te strijden. |
20. Supra modum autem mater mirabilis, et bonorum memoria digna, quae pereuntes septem filios sub unius diei tempore conspiciens, bono animo ferebat propter spem, quam in Deum habebat: | 20. Bovenmate was echter de moeder bewondering en der braven gedachtenis waardig, die, toen zij hare zeven zonen in den tijd van éénen dag zag omkomen, het kloekmoedig doorstond wegens de hoop, die zij op God stelde. |
21. Singulos illorum hortabatur voce patria fortiter, repleta sapientia: et, femineae cogitationi masculinum animum inserens, | 21. Ieder van hen wakkerde zij in de moedertaal krachtdadig aan, vol wijsheid als zij was; en aan vrouwelijken zin een mannelijken moed parend, |
22. Dixit ad eos: Nescio qualiter in utero meo apparuistis: neque enim ego spiritum et animam donavi vobis et vitam, et singulorum membra non ego ipsa compegi, | 22. zeide zij hun: Ik weet niet, hoe gij in mijnen schoot verschenen zijt; immers niet ik heb u geest en leven geschonken en niet ik zelf heb de ledematen van elk uwer samengevoegd, |
23. Sed enim mundi Creator, qui formavit hominis nativitatem, quique omnium invenit originem, et | 23. maar wel de Schepper der wereld, die 's menschen geboorte beschikt heeft en den oorsprong |
[pagina 409]
spiritum vobis iterum cum misericordia reddet et vitam, sicut nunc vosmetipsos despicitis propter leges ejus. | van allen heeft uitgedacht; en die zal u met goedertierenheid wederom den geest en het leven teruggeven, gelijk gij nu u zelven voor niets acht om wille zijner wetten. |
24. Antiochus autem, contemni se arbitratus, simul et exprobrantis voce despecta, cum adhuc adolescentior superesset, non solum verbis hortabatur, sed et cum juramento affirmabat se divitem et beatum facturum, et translatum a patriis legibus amicum habiturum, et res neccessarias ei praebiturum. | 24. Daar nu Antiochus oordeelde, dat hij veracht werd, en hij tevens de hoonende taal minachtte, drong hij, aangezien de jongste nog overig was, niet alleen met woorden aan, maar verzekerde hij ook onder eed, dat hij hem rijk en gelukkig zoude maken en hem, indien hij afweek van de voorvaderlijke wetten, als zijnen vriend zou behandelen en hem van de noodige zaken zoude voorzienGa naar voetnoot13) |
25. Sed ad haec cum adolescens nequaquam inclinaretur, vocavit rex matrem, et suadebat ei ut adolescenti fieret in salutem. | 25. Daar echter de jongeling daartoe geenszins gezind was, riep de koning de moeder en spoorde haar aan om den jongeling tot behoud te strekkenGa naar voetnoot14). |
26. Cum autem multis eam verbis esset hortatus, promisit suasuram se filio suo. | 26. Nadat hij haar dan met vele woorden aangemaand had, beloofde zij haren zoon te zullen overreden. |
27. Itaque inclinata ad illum, irridens crudelem tyrannum, ait patria voce: Fili mi, miserere mei, quae te in utero novem mensibus portavi, et lac triennio dedi et alui, et in aetatem istam perduxi. | 27. Zij boog zich dan tot hem en met den wreeden dwingeland spottend, zeide zij in de moedertaal: Mijn zoon, heb medelijden met mij, die u negen maanden in mijnen schoot heb gedragen en u drie jaren lang gezoogdGa naar voetnoot15) en gevoed en u tot dezen leeftijd gebracht heb. |
28. Peto, nate, ut aspicias ad coelum, et terram, et ad omnia quae in eis sunt: et intelligas, quia ex nihilo fecit illa Deus, et hominum genus: | 28. Ik bid u, mijn zoon, aanschouw den hemel en de aarde en alles wat daarin is, en begrijp, dat God die dingen uit niets gemaakt heeft, alsook het menschelijk geslacht. |
29. Ita fiet, ut non timeas carnificem istum, sed dignus fratribus tuis effectus particeps, suscipe mor- | 29. Zoo zal het geschieden, dat gij dien beul niet vreest; word integendeel een waardige deelgenoot uwer |
[pagina 410]
tem, ut in illa miseratione cum fratribus tuis te recipiam. | broeders en aanvaard den dood, opdat ik in die barmhartigheid u met uwe broeders moge wedervindenGa naar voetnoot16). |
30. Cum haec illa adhuc diceret, ait adolescens: Quem sustinetis? non obedio praecepto regis, sed praecepto legis, quae data est nobis per Moysen. | 30. Terwijl zij dit nog zeide, sprak de jongeling: Op wien wacht gij? Ik gehoorzaam niet aan het gebod des konings, maar aan het gebod der Wet, die ons gegeven is door Moses. |
31. Tu vero, qui inventor omnis malitiae factus es in Hebraeos, non effugies manum Dei. | 31. Maar gij, die tot een ontwerper van alle boosheid tegen de Hebreën geworden zijt, gij zult Gods hand niet ontvluchten. |
32. Nos enim pro peccatis nostris haec patimur. | 32. Immers wij, wij lijden dit om onze zonden. |
33. Et si nobis propter increpationem, et correptionem Dominus Deus noster modicum iratus est: sed iterum reconciliabitur servis suis. | 33. En indien de Heer, onze God, ter bestraffing en kastijding een korten tijd op ons vertoornd is, toch zal hij zich weder met zijne dienstknechten verzoenen. |
34. Tu autem, o sceleste, et omnium hominum flagitiosissime, noli frustra extolli vanis spebus in servos ejus inflammatus. | 34. Maar gij, o boosaardige en misdadigste van alle menschen, verhef u niet vergeefs, door ijdele uitzichten ontvlamd tegen zijne dienarenGa naar voetnoot17); |
35. Nondum enim omnipotentis Dei, et omnia inspicientis judicium effugisti. | 35. immers gij zijt aan het oordeel van den almachtigen en alzienden God nog niet ontsnapt. |
36. Nam fratres mei, modico nunc dolore sustentato, sub testamento aeternae vitae effecti sunt: tu vero judicio Dei justas superbiae tuae poenas exsolves. | 36. Want mijne broeders zijn, nadat zij thans een geringe smart verduurd hebben, onder het verbond des eeuwigen levens gekomenGa naar voetnoot18); maar gij, gij zult naar Gods oordeel rechtmatige straffen ondergaan voor uwen hoogmoed. |
37. Ego autem, sicut et fratres mei, animam, et corpus meum trado pro patriis legibus: invocans Deum maturius genti nostrae propitium fieri, teque cum tormentis, et verberibus confiteri quod ipse est Deus solus. | 37. Ik daarentegen, evenals mijne broeders, geef mijne ziel en mijn lichaam prijs voor de voorvaderlijke wetten, terwijl ik God aanroep, dat Hij spoediger ons volk moge genadig worden en gij onder folteringen en geesels moogt belijden, dat Hij alleen God is. |
38. In me vero, et in fratribus | 38. Maar voor mij en mijne broe- |
[pagina 411]
meis desinet Omnipotentis ira, quae super omne genus nostrum juste superducta est. | ders zal er een einde komen aan de gramschap van den Almachtige, waarmede geheel ons geslacht te recht is overladen geworden. |
39. Tunc rex accensus ira, in hunc super omnes crudelius desaevit, indigne ferens se derisum. | 39. Toen woedde de koning, in toorn ontstoken, met grooter wreedheid tegen dezen dan tegen allen, daar hij verbitterd was, dat hij bespot was geworden. |
40. Et hic itaque mundus obiit, per omnia in Domino confidens. | 40. Ook deze is aldus vlekkeloos gestorven met een onbeperkt vertrouwen op God. |
41. Novissime autem post filios et mater consumpta est. | 41. Ten laatste heeft na de zonen ook de moeder den dood ondergaan. |
42. Igitur de sacrificiis, et de nimiis crudelitatibus satis dictum est. | 42. Zoo is er dan over de offeranden en de buitensporige wreedheden genoeg gezegd. |
- voetnoot1)
- Deze zeven broeders worden gewoonlijk ‘Machabeën’ genoemd (zie de Inleiding bl. 247). De plaats, waar zij gefolterd en ter dood gebracht werden, wordt door den Schrijver niet uitdrukkelijk vermeld; naar de algemeen in het Westen en Oosten aangenomen overlevering geschiedde zulks te Antiochië, waarheen volgens V 21 Antiochus, die bij de terechtstelling tegenwoordig was, in allerijl was teruggekeerd. Naar den H. Hiëronymus bestond te zijnen tijde het graf der zeven broeders nog bij Antiochië.
- voetnoot2)
- Naar het Gr.: ‘de woordvoerder’.
- voetnoot3)
- Zie v. 5.
- voetnoot4)
- Gr.: ‘en terwijl de wasem der pan zich in ruime mate verspreidde’.
- voetnoot5)
- In welken zin hier de waarheid moet genomen worden, is niet zeer duidelijk; de bedoeling is waarschijnlijk, dat God acht zal geven op de trouw, waarmede zijne dienaren aan de waarheid en de Wet gestand blijven. In het lied (Deut. XXXI 28 volg.), waarin Moses hemel en aarde ter betuiging tegen het volk Israël oproept, staat naar den Hebreeuwschen tekst: ‘en Hij zal zich over zijne dienaren ontfermen’. De Schrijver haalt die woorden aan naar de Septuagint; niet weinigen vertalen deze door: de Heer zal zijne dienaren troosten; anderen: de Heer zal troost (behagen) scheppen in zijne dienaren, nl. in hunne redding, of wel bij het zien van hunne getrouwheid en volharding.
- voetnoot6)
- Om hem smadelijk te folteren.
- voetnoot7)
- In het Palestijnsch Arameesch, waarschijnlijk om zijne broeders des te beter aan te moedigen.
- voetnoot8)
- Vgl. v. 7.
- voetnoot9)
- De boozen zullen wel verrijzen, maar niet tot een leven van eeuwig geluk.
- voetnoot10)
- De macht, die den koning onder de menschen verleend is, moet door hem tot hun welzijn gebruikt worden; eens zal hij daarvoor rekenschap afleggen. Hieraan herinnert hem zijne vergankelijkheid. Handelt hij naar willekeur, dan laat God dit somtijds toe, tot heil dergenen, die hij verdrukt; maar (v. 17) daarom zal hij de verdiende straf niet ontkomen.
- voetnoot11)
- Hoe deze voorspelling vervuld werd, wordt uitvoerig verhaald IX 1 volg. en I Mach. VII 4.
- voetnoot12)
- Wij, d.i. wij Joden; de zonden des volks roepen ook Gods straffen over het volk; moeten onschuldigen daaronder lijden, dan verstrekt ook dat tot hun heil en tot verzoening van Gods rechtmatigen toorn. Wil dus niet dwalen en u zonder reden verbeelden, dat gij ons inderdaad ten gronde richt; wat er met ons geschiedt, is bewonderenswaardig, daar God dat middel gebruikt om ons heil en dat van ons volk te bewerken.
- voetnoot13)
- Antiochus zag in, dat het smadelijk voor hem was, indien geen enkel der zeven broeders voor hem boog; de hoonende taal, die bij de terechtstelling door de anderen gevoerd was, werd door hem geminacht; maar nu wilde hij den jongsten der broeders door goede woorden en beloften verleiden. Gr.: ‘Daar Antiochus nu dacht, dat hij veracht werd en hij de bespottende taal (nl. der moeder, die in het Arameesch hare zonen aanmoedigde om, hem ten spot, standvastig te blijven) vermoedde, aangezien de jongste’ enz.
- voetnoot14)
- Hem tot levensbehoud te strekken, door hem over te halen om den wil van Antiochus te doen.
- voetnoot15)
- Dit schijnt tot op den huidigen dag in het Oosten nog gebruikelijk te zijn.
- voetnoot16)
- Met grond hoopt de moeder, dat God het offer harer zonen en het hare heeft aangenomen en dat Hij in zijne bekende barmhartigheid hun allen ter vergelding het eeuwige leven zal schenken.
- voetnoot17)
- Gr.: ‘Verhef u niet zonder grond, pochend wegens ijdele uitzichten, terwijl gij de hand verheft tegen zijne dienaren’.
- voetnoot18)
- Het voor dit leven met God gesloten verbond hebben zij trouw bewaard; daarom heeft God, tot hun loon, het verbond met hen bekrachtigd, dat hun het eeuwige leven waarborgt.