De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput V.
|
1. Eodem tempore Antiochus secundam profectionem paravit in AEgyptum. | 1. Terzelfder tijd maakte Antiochus toebereidselen tot een tweeden tocht naar EgypteGa naar voetnoot1). |
2. Contigit autem per universam Jerosolymorum civitatem videri diebus quadraginta per aera equites discurrentes, auratas stolas habentes, et hastis, quasi cohortes, armatos, | 2. Nu geschiedde het, dat men in de geheele stad Jerusalem gedurende veertig dagen ruiters de lucht zag doorkruisen, met gouden gewaden bekleed en, als waren het kohorten, met lansen gewapendGa naar voetnoot2), |
3. Et cursus equorum per ordines digestos, et congressiones fieri cominus, et scutorum motus, et galeatorum multitudinem gladiis districtis, et telorum jactus, et aureorum armorum splendorem, omnisque generis loricarum. | 3. alsook het rennen van in gelederen geschaarde paarden, en gevechten leveren van man tegen man, en beweging van schilden, en eene menigte gehelmden met getrokken zwaarden, en het werpen van schichten, en het schitteren van gouden wapenen en van alle soort van harnassen. |
4. Quapropter omnes rogabant in bonum monstra converti. | 4. Weshalve allen baden, dat de wonderteekenen zich ten goede mochten keerenGa naar voetnoot3). |
5. Sed cum falsus rumor exisset, tamquam vita excessisset Antiochus, assumptis Jason non minus mille viris, repente aggressus est civita- | 5. Toen er nu een valsch gerucht liep, als ware Antiochus overleden, viel Jason, nadat hij niet minder dan duizend man verzameld had, |
[pagina 398]
tem: et civibus ad murum convolantibus ad ultimum apprehensa civitate, Menelaus fugit in arcem: | plotseling de stad aan; en hoewel de burgers naar de muren snelden, werd de stad ten laatste vermeesterd, en Menelaüs vluchtte naar den burcht. |
6. Jason vero non parcebat in caede civibus suis, nec cogitabat prosperitatem adversum cognatos malum esse maximum, arbitrans hostium et non civium se trophaea capturum. | 6. Jason spaarde intusschen bij het moorden zijne medeburgers niet - en hij bedacht niet, dat welslagen ten nadeele van verwanten een overgroot kwaad is - daar hij zegeteekenen waande te behalen op vijanden en niet op medeburgersGa naar voetnoot4). |
7. Et principatum quidem non obtinuit, finem vero insidiarum suarum confusionem accepit, et profugus iterum abiit in Ammaniten. | 7. En toch vermeesterde hij het oppergezag niet, maar eindigde zijne hinderlagen met schande, en hij begaf zich wederom voortvluchtig naar het land der AmmonietenGa naar voetnoot5). |
8. Ad ultimum, in exitium sui conclusus ab Areta Arabum tyranno fugiens de civitate in civitatem, omnibus odiosus, ut refuga legum et exsecrabilis, ut patriae et civium hostis, in AEgyptum extrusus est: | 8. Ten laatste tot zijn verderf in het nauw gebracht door Aretas, gebieder der ArabierenGa naar voetnoot6), vluchtend van stad tot stad, bij allen gehaat als verloochenaar der wetten, en verafschuwd als vijand van vaderland en medeburgers, werd hij naar Egypte verdreven. |
9. Et qui multos de patria sua expulerat, peregre periit, Lacedaemonas profectus, quasi pro cognatione ibi refugium habiturus: | 9. En hij, die velen uit hun vaderland verjaagd had, kwam om in den vreemde, nadat hij zich naar Lacedemon begeven had, alsof hij daar om wille der maagschapGa naar voetnoot7) een schuilplaats zou hebben. |
10. Et qui insepultos multos abjecerat, ipse et illamentatus, et insepultus abjicitur, sepultura neque peregrina usus, neque patrio sepulcro participans. | 10. En hij, die velen onbegraven had weggeworpen, werd zelf èn onbetreurd èn onbegraven weggeworpen, daar hij noch een begrafenis in den vreemde vond, noch deelachtig werd aan de grafstede der vaderen. |
11. His itaque gestis, suspicatus est rex societatem deserturos Judaeos: et ob hoc profectus ex AEgypto efferatis animis, civitatem quidem armis cepi. | 11. Toen dit alzoo geschied was, vermoedde de koning, dat de Joden aan het bondgenootschap wilden verzaken, en derhalve in woeste drift uit Egypte vertrokken, nam hij de stad gewapenderhand in. |
[pagina 399]
12. Jussit autem militibus interficere, nec parcere occursantibus, et per domos ascendentes trucidare. | 12. Nu gaf hij aan de soldaten bevel om te moorden, en die hun te gemoet kwamenGa naar voetnoot8) niet te sparen, en die op de huizen klommen om te brengen. |
13. Fiebant ergo caedes juvenum, ac seniorum, et mulierum, et natorum exterminia, virginumque et parvulorum neces. | 13. Zoo werden dan slachtingen aangericht van jongelieden en ouderen, en verdelgingen van vrouwen en kinderen, en moorderijen van maagden en kleinen. |
14. Erant autem toto triduo octoginta millia interfecti, quadraginta millia vincti, non minus autem venundati. | 14. In de gezamenlijke drie dagen werden er tachtig duizend gedood, veertig duizend in boeien geslagen en niet minder werden er verkochtGa naar voetnoot9). |
15. Sed nec ista sufficiunt: ausus est etiam intrare templum universa terra sanctius, Menelao ductore, qui legum et patriae fuit proditor: | 15. Maar ook daarbij blijft het niet: hij durfde zich zelfs begeven in den heiligsten tempel der geheele aarde, onder het geleide van Menelaüs, die een verrader was van wetten en vaderland. |
16. Et scelestis manibus sumens sancta vasa, quae ab aliis regibus, et civitatibus erant posita ad ornatum loci, et gloriam, contrectabat indigne, et contaminabat. | 16. En met goddelooze handen de heilige vaten nemend, die door andere koningen en steden waren aangebracht tot sieraad en luister der plaats, betastte hij die onbetamelijk en bezoedelde ze. |
17. Ita alienatus mente Antiochus, non considerabat quod propter peccata habitantium civitatem, modicum Deus fuerat iratus: propter quod et accidit circa locum despectio: | 17. Zoo uitzinnig geworden, gaf Antiochus er geen acht op, dat God wegens de zonden van de inwoners der stad voor een korten tijd vertoornd was, weshalve ook versmading over de plaats kwamGa naar voetnoot10). |
18. Alioquin nisi contigisset eos multis peccatis esse involutos, sicut Heliodorus, qui missus est a Seleuco rege ad exspoliandum aerarium, etiam hic statim adveniens flagellatus, et repulsus utique fuisset ab audacia. Supra III 25, 27. | 18. Want anders, ware het niet geschied, dat zij in vele zonden bevangen waren, dan zoude, evenals HeliodorusGa naar voetnoot11), die door koning Seleucus gezonden was om de schatkamer te plunderen, ook deze terstond bij zijne komst gegeeseld en ongetwijfeld van zijne vermetelheid weerhouden zijn geworden. |
19. Verum non propter locum, gentem: sed propter gentem, locum Deus elegit. | 19. God echter verkoos het volk niet om de plaats, maar de plaats om het volkGa naar voetnoot12). |
[pagina 400]
20. Ideoque et ipse locus particeps factus est populi malorum: postea autem fiet socius bonorum: et qui derelictus in ira Dei omnipotentis est, iterum in magni Domini reconciliatione cum summa gloria exaltabitur. | 20. En daarom werd ook de plaats deelachtig aan de rampen des volks, maar zal zij later ook aandeel hebben aan de zegeningen; en, verlaten als zij is in de gramschap van den almachtigen God, zal zij wederom bij de verzoening van den grooten Heer met overgrooten luister verheven worden. |
21. Igitur Antiochus mille et octingentis ablatis de templo talentis, velociter Antiochiam regressus est, existimans se prae superbia terram ad navigandum, pelagus vero ad iter agendum deducturum propter mentis elationem. | 22. Antiochus is dan, nadat hij achttienhonderd talentenGa naar voetnoot13) uit den tempel geroofd had, met spoed naar Antiochië teruggekeerd, van hoogmoed wanend, dat hij het vasteland bevaarbaar en de zee begaanbaar zou maken uit overmoed. |
22. Reliquit autem et praepositos ad affligendam gentem: Jerosolymis quidem Philippum genere Phrygem, moribus crudeliorem eo ipso, a quo constitutus est: | 22. Hij liet echter nog landvoogden achter om het volk te kwellen, namelijk te Jerusalem Philippus, een Phrygiër van afkomst, die nog wreeder van aard was dan degene, door wien hij werd aangesteldGa naar voetnoot14), |
23. In Garizim autem Andronicum, et Menelaum, qui gravius quam ceteri imminebant civibus. | 23. en te Garizim Andronicus en Menelaüs, die zwaarder dan de overigen hunne medeburgers verdruktenGa naar voetnoot15). |
24. Cumque appositus esset contra Judaeos, misit odiosum principem Apollonium cum exercitu viginti et duobus millibus, praecipiens ei omnes perfectae aetatis interficere, mulieres, ac juvenes vendere. | 24. En daar hij tegen de Joden gekant was, zond hij den verfoeielijken overste ApolloniusGa naar voetnoot16) met een leger van twee en twintig duizend man en beval hem, allen, die van rijpen leeftijd waren, om te brengen en de vrouwen en jongelingen te verkoopen. |
25. Qui cum venisset Jerosolymam, | 25. Toen deze nu te Jerusalem |
[pagina 401]
pacem simulans, quievit usque ad diem sanctum sabbati: et tunc feriatis Judaeis arma capere suis praecepit. | gekomen was, hield hij zich met geveinsde vredelievendheid stil tot aan den heiligen sabbatdag, en terwijl de Joden vierdag hielden, gaf hij den zijnen bevel zich te wapenen. |
26. Omnesque qui ad spectaculum processerant, trucidavit: et civitatem cum armatis discurrens, ingentem multitudinem peremit. | 26. En allen, die voor het schouwspelGa naar voetnoot17) naar buiten gekomen waren, vermoordde hij, en de stad met wapenknechten doorkruisend, bracht hij eene overgroote menigte om het leven. |
27. Judas autem Machabaeus, qui decimus fuerat, secesserat in desertum locum, ibique inter feras vitam: in montibus cum suis agebat: et foeni cibo vescentes, demorabantur, ne participes essent coinquinationis. | 27. Intusschen was Judas de Machabeër met negen anderen naar de woestijn getrokken en leefde daar tusschen de wilde dieren op het gebergte met de zijnen, en zich met kruiden als spijs voedend, bleven zij daar om niet deelachtig te worden aan de verontreinigingGa naar voetnoot18). |
- voetnoot1)
- Zie I Mach. I noot 22.
- voetnoot2)
- Flavius Josephus, Tacitus en anderen gewagen ook van dergelijke verschijnselen bij andere gelegenheden; de inwoners van Jerusalem (vgl. v. 4) beschouwden ze als onheilspellende teekenen.
- voetnoot3)
- Dat de voorspelde oorlog ten voordeele van Israël mocht uitvallen.
- voetnoot4)
- Jason, die bij de Ammonieten een schuilplaats gevonden had (vgl. IV 26), meende bij den dood van Antiochus een gunstige gelegenheid te vinden om zich weder in het bezit te stellen van het opperpriesterschap, waarvan hij ten bate van Menelaüs ontzet was.
- voetnoot5)
- Door wien Jason verdreven werd, is niet bekend; misschien slaagde Menelaüs daarin, of wel vond Jason het niet raadzaam de komst van den te voren dood gewaanden Antiochus af te wachten.
- voetnoot6)
- Misschien zocht deze zich van Jason meester te maken om hem aan Antiochus te kunnen uitleveren.
- voetnoot7)
- Vgl. I Mach. XII 21.
- voetnoot8)
- Degenen, die zij op de straat ontmoetten, zoowel als degenen, die de vlucht namen op de bovenverdiepingen en platte daken der huizen.
- voetnoot9)
- Naar den Griekschen tekst werden er tachtig duizend verdorven, te weten veertig duizend, die gedood, en veertig duizend, die verkocht werden.
- voetnoot10)
- Blijkens het Grieksch is de zin, dat de zonden van Israël de reden waren, waarom God de heilige plaats des tempels veronachtzaamde en ze straffeloos liet ontheiligen door Antiochus, die in zijnen hoogmoed alles aan zijne overmacht toeschreef.
- voetnoot11)
- Vgl. III 25.
- voetnoot12)
- God verkoos Israël boven alle andere volken om den schat der openbaring te bewaren en het rijk van den Verlosser voor te bereiden; daarom scheidde Hij het af van alle heidensche volken en sloot Hij met Israël het Verbond, krachtens hetwelk Hij het zou beschermen, mits het Hem eerde en diende. Tot een geschikte plaats voor dien eeredienst van Israël verkoos Hij dan eerst den tabernakel en naderhand den tempel te Jerusalem. Verliet nu het volk dien eeredienst, dan werd de tempel nutteloos; werd het volk daarom door God vernederd, dan was het natuurlijk, dat ook de tempel in die vernedering deelde; kwam het volk tot inkeer en onder Gods zegen ook weder tot welzijn (v. 20), dan zou de tempel vanzelf ook in de verheffing des volks deelen en tot luister komen. Dit geschiedde dan ook inderdaad, nadat het volk tot inkeer gekomen was onder het bestuur van Judas den Machabeër. Vgl. X 1 volg.
- voetnoot13)
- Ruim acht millioen, indien Hebreeuwsche, vier millioen indien Syrische talenten bedoeld worden. Daarin was ongetwijfeld ook de waarde der geroofde gouden en zilveren voorwerpen begrepen. Vgl. I Mach. 23, 24.
- voetnoot14)
- Namelijk dan Antiochus zelf. Vgl. VI 11; VIII 8 en I Mach. VI 14.
- voetnoot15)
- Garizim lag bij Sichem; daar hadden de Samaritanen hunnen tempel. Vgl. VI 2.
- voetnoot16)
- Vgl. I Mach. I 30.
- voetnoot17)
- Namelijk om de plechtigheden van den eeredienst bij te wonen; volgens anderen om getuigen te zijn van een door Apollonius te houden wapenschouwing.
- voetnoot18)
- Om niet gedwongen te worden tot heidensche offers en spelen, tot het eten van onreine spijzen of tot eenen verontreinigenden omgang met heidenen. De schrijver maakt hiervan en van Judas den Machabeër (niet van diens vader, Mathathias, en broeders) te dezer plaatse in het kort gewag, om op het eene in Hoofdstuk VI, op het andere in Hoofdstuk VIII uitvoeriger terug te komen.