De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IV.
|
1. Simon autem praedictus pecuniarum, et patriae delator, male loquebatur de Onia, tamquam ipse Heliodorum instigasset ad haec, et ipse fuisset incentor malorum: | 1. De bovengenoemde Simon nu, de verrader der geldsommen en des vaderlands, belasterde Onias, alsof deze Heliodorus daartoe had aangespoord en hij de aanstoker der onheilen geweest wasGa naar voetnoot1); |
2. Provisoremque civitatis, ac de- | 2. en den verzorger der stad en |
[pagina 390]
fensorem gentis suae, et aemulatorem legis Dei audebat insidiatorem regni dicere. | den beschermer van zijn volk, en den ijveraar voor Gods wet durfde hij eenen belager des rijks noemen. |
3. Sed, cum inimicitiae in tantum procederent, ut etiam per quosdam Simonis necessarios homicidia fierent: | 3. Toen echter de vij andigheden zoo hoog liepen, dat zelfs door eenige aanhangers van Simon moorden gepleegd werden, |
4. Considerans Onias periculum contentionis, et Apollonium insanire, utpote ducem Coelesyriae, et Phoenicis, ad augendam malitiam Simonis, ad regem se contulit, | 4. overwoog Onias het gevaar der twistzucht, alsook dat ApolloniusGa naar voetnoot2), als voogd over Coelesyrië en Phenicië, uitzinnig was in het bevorderen der boosheid van Simon, en begaf hij zich naar den koningGa naar voetnoot3), |
5. Non ut civium accusator, sed communem utilitatem apud semetipsum universae multitudinis considerans. | 5. niet als aanklager zijner medeburgers, maar wijl hij bij zich zelven het gemeenschappelijk nut der geheele menigte beoogde. |
6. Videbat enim sine regali providentia impossibile esse pacem rebus dari, nec Simonem posse cessare a stultitia sua. | 6. Want hij zag in, dat het zonder 's konings voorzorg onmogelijk was vrede in de toestanden te brengen en dat Simon niet van zijne dwaasheid kon aflaten. |
7. Sed post Seleuci vitae excessum, cum suscepisset regnum Antiochus, qui Nobilis appellabatur, ambiebat Jason frater Oniae summum sacerdotium: | 7. Maar toen, na den dood van Seleucus, Antiochus, die de Doorluchtige genoemd werd, het bewind aanvaard had, dong JasonGa naar voetnoot4), broeder van Onias, naar het opperpriesterchap; |
8. Adito rege, promittens ei argenti talenta trecenta sexaginta, et ex redditibus aliis talenta octoginta, | 8. hij begaf zich naar den koning en beloofde hem driehonderd en zestig talenten zilver benevens tachtig talenten uit andere inkomstenGa naar voetnoot5). |
9. Super haec promittebat et alia centum quinquaginta, si potestati ejus concederetur gymnasium, et ephebiam sibi constituere, et eos, qui in Jerosolymis erant, Antiochenos scribere. | 9. Daarenboven beloofde hij nog eens honderd en vijftig talenten, indien het aan zijne bevoegdheid overgelaten werd zich een worstelperk en een oefenschool in te richten en degenen, die te Jerusalem verbleven, als burgers van Antiochië in te schrijvenGa naar voetnoot6). |
[pagina 391]
10. Quod cum rex annuisset, et obtinuisset principatum, statim ad gentilem ritum contribules suos transferre coepit. | 10. Toen de koning dit had toegestaan, en hij de heerschappijGa naar voetnoot7) verkregen had, begon hij terstond zijne stamgenooten tot een heidensche leefwijze te brengen; |
11. Et amotis his, quae humanitatis causa Judaeis a regibus fuerant constituta, per Joannem patrem Eupolemi, qui apud Romanos de amicitia, et societate functus est legatione legitima, civium jura destituens, prava instituta sanciebat. | 11. en nadat hij had afgeschaft wat uit welwillendheid door de koningen voor de Joden bepaald was door bemiddeling van Joannes, vader van Eupolemus, die met eene rechtmatige zending van vriend- en bondgenootschap bij de Romeinen was bekleed geweest, hief hij de rechten der burgers op en voerde hij slechte instellingen inGa naar voetnoot8). |
12. Etenim ausus est sub ipsa arce gymnasium constituere, et optimos quosque epheborum in lupanaribus ponere. | 12. Want hij vermat zich, bij den burcht zelven een worstelperk in te richten en de aanzienlijkste jongelingen in bordeelenGa naar voetnoot9) te brengen. |
13. Erat autem hoc non initium, sed incrementum quoddam, et profectus gentilis, et alienigenae conversationis, propter impii, et non sacerdotis Jasonis nefarium, et inauditum scelus: | 13. Dit was nu geen begin, maar een toenemen en een vooruitgang in heidensche en vreemde levenswijze, teweeggebracht door de gruwelijke en ongehoorde misdaad van den goddeloozen en valschenGa naar voetnoot10) priester Jason, |
14. Ita ut sacerdotes jam non circa altaris officia dediti essent, sed contempto templo, et sacrificiis neglectis festinarent participes fieri palaestrae, et praebitionis ejus injustae, et in exercitiis disci. | 14. zoodat de priesters zich niet meer toelegden op de diensten van het altaar, maar, met verachting van den tempel en met veronachtzaming der offeranden, zich haastten deel te nemen aan het worstelspel, alsook aan de ongeoorloofde vergelding daarvan en aan de oefeningen met de werpschijfGa naar voetnoot11). |
[pagina 392]
15. Et patrios quidem honores nihil habentes, Graecas glorias optimas arbitrabantur: | 15. En terwijl zij de voorvaderlijke eerbetuigingenGa naar voetnoot12) voor niets achtten, hielden zij de Grieksche onderscheidingen voor voortreffelijk. |
16. Quarum gratia periculosa eos contentio habebat, et eorum instituta aemulabantur, ac per omnia his consimiles esse cupiebant, quos hostes, et peremptores habuerant. | 16. Om wille daarvan had hen een gevaarlijke wedijver bevangen, en volgden zij de gebruiken na van genen, en verlangden zij in alles gelijk te zijn aan hen, die zij tot vijanden en onderdrukkers gehad haddenGa naar voetnoot13). |
17. In leges enim divinas impie agere impune non cedit: sed hoc tempus sequens declarabit. | 17. Want misdrijf tegen de goddelijke wetten loopt niet straffeloos af; maar dit zal de volgende tijd leeren. |
18. Cum autem quinquennalis agon Tyri celebraretur, et rex praesens esset, | 18. Toen nu de vijfjarige wedstrijd te Tyrus gevierd werd en de koning aanwezig wasGa naar voetnoot14), |
19. Misit Jason facinorosus ab Jerosolymis viros peccatores, portantes argenti didrachmas trecentas in sacrificium Herculis, quas postulaverunt hi, qui asportaverant ne in sacrificiis erogarentur, quia non oporteret, sed in alios sumptus eas deputari. | 19. zond de snoode Jason uit Jerusalem misdadige mannen om driehonderd dubbele drachmen zilver tot een offer voor Hercules over te brengen; zij, die ze overbrachten, verzochten, dat zij niet voor offers zouden besteed worden, daar dit onbehoorlijk was, maar dat zij zouden bestemd worden voor andere uitgavenGa naar voetnoot15). |
20. Sed hae oblatae sunt quidem ab eo, qui miserat, in sacrificium Herculis: propter praesentes autem datae sunt in fabricam navium triremium. | 20. Nu werden zij wel aangeboden tot een offer voor Hercules door den afzender, maar om wille der aanwezigen zijn zij besteed tot het bouwen van galeien met drie rijen roeibankenGa naar voetnoot16). |
21. Misso autem in AEgyptum Apol- | 21. Toen echter Apollonius, zoon |
[pagina 393]
lonio Mnesthei filio propter primates Ptolemaei Philometoris regis, cum cognovisset Antiochus alienum se a negotiis regni effectum, propriis utilitatibus consulens, profectus inde venit Joppen, et inde Jerosolymam. | van Mnestheus, naar Egypte gezonden was om wille der aanzienlijken van koning Ptolemeüs Philometor, en Antiochus vernomen had, dat hij met de belangen des rijks in strijd gewikkeld was, vertrok hij, op eigen voordeel bedacht, van daar naar Joppe en van daar naar JerusalemGa naar voetnoot17). |
22. Et magnifice ab Jasone, et civitate susceptus, cum facularum luminibus, et laudibus ingressus est: et inde in Phoenicem exercitum convertit. | 22. En hij werd luisterrijk door Jason en de burgerij ontvangen en hield zijne intrede onder fakkellicht en toejuichingen. En van daar voerde hij zijn leger naar Phenicië. |
23. Et post triennii tempus misit Jason Menelaum supradicti Simonis fratrem portantem pecunias regi, et de negotiis necessariis responsa perlaturum. | 23. En na verloop van drie jaren zond Jason Menelaüs, broeder van bovengenoemden Simon, om de geldsommen naar den koning te brengen en berichten over dringende zaken te gaan gevenGa naar voetnoot18). |
24. At ille commendatus regi, cum magnificasset faciem potestatis ejus, in semetipsum retorsit summum sacerdotium, superponens Jasoni talenta argenti trecenta. | 24. Toen deze zich echter bij den koning aanbevolen had, doordien hij het aanzien van diens macht verheerlijkteGa naar voetnoot19), bekuipte hij het opperpriesterschap voor zich, door driehonderd talenten zilver meer te bieden dan Jason. |
25. Acceptisque a rege mandatis, venit, nihil quidem habens dignum sacerdotio: animos vero crudelis tyranni, et ferae belluae iram gerens. | 25. En nadat hij 's konings bevelen ontvangen had, kwam hij, zonder iets te hebben wat het priesterschap waardig wasGa naar voetnoot20), terwijl hij daarentegen de driften van een wreeden dwingeland en de grimmigheid van een wild dier bezat. |
26. Et Jason quidem, qui pro- | 26. En zoo is dan Jason, die zijn |
[pagina 394]
prium fratrem captivaverat, ipse deceptus profugus in Ammanitem expulsus est regionem. | eigen broeder onderkropen hadGa naar voetnoot21), zelf bedrogen, en als een voortvluchtige verdreven naar het land der Ammonieten. |
27. Menelaus autem principatum quidem obtinuit: de pecuniis vero regi promissis, nihil agebat, cum exactionem faceret Sostratus, qui arci erat praepositus. | 27. Menelaüs nu verwierf wel het oppergezag, maar aangaande de geldsommen, die hij den koning beloofd had, deed hij niets, ofschoon Sostratus, die het bevel over den burcht voerde, uitbetaling vorderde, |
28. Nam ad hunc exactio vectigalium pertinebat: quam ob causam utrique ad regem sunt evocati. | 28. (want aan dezen was het invorderen der belastingen opgedragen), weshalve beiden bij den koning ontboden werden. |
29. Et Menelaus amotus est a sacerdotio, succedente Lysimacho fratre suo: Sostratus autem praelatus est Cypriis. | 29. Menelaüs werd dan van het priesterschap ontzet en opgevolgd door zijn broeder Lysimachus, en Sostratus werd tot voogd der Cyprioten aangesteldGa naar voetnoot22). |
30. Et cum haec agerentur, contigit, Tharsenses, et Mallotas seditionem movere, eo quod Antiochidi regis concubinae dono essent dati. | 30. Terwijl dit geschiedde, gebeurde het, dat de inwoners van Tharsus en Mallus oproer maakten, omdat zij aan Antiochis, 's konings bijzit, ten geschenke gegeven warenGa naar voetnoot23). |
31. Festinanter itaque rex venit sedare illos, relicto suffecto uno ex comitibus suis Andronico. | 31. InderhaastGa naar voetnoot24) kwam dan de koning om hen tot bedaren te brengen, terwijl hij Andronicus, een zijner hovelingen, als plaatsvervanger achterliet. |
32. Ratus autem Menelaus accepisse se tempus opportunum, aurea quaedam vasa e templo furatus donavit Andronico, et alia vendiderat Tyri, et per vicinas civitates. | 32. Menelaüs nu, oordeelende, dat hij een geschikt oogenblik had gevonden, schonk eenige vaten, die hij uit den tempel gestolen had, aan Andronicus, en andere verkocht hij te Tyrus en in de naburige stedenGa naar voetnoot25). |
33. Quod cum certissime cognovisset Onias, arguebat eum, ipse in loco tuto se continens Antiochiae secus Daphnem. | 33. Toen Onias dit met zekerheid vernomen had, laakte hij hem, terwijl hij zich in eene veilige plaats ophield te Antiochië bij DapnneGa naar voetnoot26). |
[pagina 395]
34. Unde Menelaus accedens ad Andronicum, rogabat ut Oniam interficeret. Qui cum venisset ad Oniam, et datis dextris cum jure-jurando (quamvis esset ei suspectus) suasisset de asylo procedere, statim eum peremit, non veritus justitiam. | 34. Weshalve Menelaüs zich naar Andronicus begaf en hem vroeg om Onias te dooden. Toen deze nu bij Onias gekomen was, en hij hem, nadat zij elkander de rechterhand gegeven hadden, onder eed (alhoewel hij hem verdacht wasGa naar voetnoot27), overgehaald had om de vrijplaats te verlaten, bracht hij hem oogenblikkelijk om het leven, zonder ontzag voor de rechtvaardigheid. |
35. Ob quam causam non solum Judaei, sed aliae quoque nationes indignabantur, et moleste ferebant de nece tanti viri injusta. | 35. Weshalve niet alleen de Joden, maar ook de andere volken verontwaardigd waren en den onrechtvaardigen dood van zoo groot een man euvel opnamen. |
36. Sed regressum regem de Ciliciae locis adierunt Judaei apud Antiochiam, simul et Graeci: conquerentes de iniqua nece Oniae. | 36. Toen nu de koning uit de plaatsen van Cilicië teruggekomen was, begaven zich de Joden tot hem bij Antiochië te gelijk met de GriekenGa naar voetnoot28) en beklaagden zich over den wederrechtelijken doodslag van Onias. |
37. Contristatus itaque animo Antiochus propter Oniam, et flexus ad misericordiam, lacrymas fudit, recordatus defuncti sobrietatem, et modestiam. | 37. Antiochus dan, zielsbedroefd om Onias en tot mededoogendheid bewogen, stortte tranen bij de herinnering aan de gematigdheid en bescheidenheidGa naar voetnoot29) van den overledene, |
38. Accensisque animis Andronicum purpura exutum, per totam civitatem jubet circumduci: et in eodem loco, in quo in Oniam impietatem commiserat, sacrilegum vita privari, Domino illi condignam retribuente poenam. | 38. en in toorn ontstoken, beval hij Andronicus, van het purper beroofd, door de geheele stad rond te leiden en den heiligschenner op dezelfde plaats, waar hij de goddeloosheid tegen Onias begaan had, om het leven te brengen, zoodat de Heer hem de verdiende straf vergold. |
39. Multis autem sacrilegiis in templo a Lysimacho commissis Menelai consilio, et divulgata fama, congregata est multitudo adversum Lysimachum multo jam auro exportato. | 39. Nadat dan vele heiligschennissen in den tempel door Lysimachus gepleegd waren op raad van Menelaüs, en de mareGa naar voetnoot30) zich verbreid had, verzamelde zich de menigte tegen Lysimachus, nadat reeds veel goud weggevoerd was. |
[pagina 396]
40. Turbis autem insurgentibus, et animis ira repletis, Lysimachus armatis fere tribus millibus iniquis manibus uti coepit, duce quodam tyranno, aetate pariter, et dementia provecto. | 40. Toen nu de scharen oproerig werden en de gemoederen in gramschap ontstoken waren, wapende Lysimachus ongeveer drie duizend man en begon wederrechtelijke daden te plegen onder aanvoering van een zeker geweldenaar, die evenzeer in jaren gevorderd was als in onzinnigheid. |
41. Sed, ut intellexerunt conatum Lysimachi, alii lapides, alii fustes validos arripuere: quidam vero cinerem in Lysimachum jecere. | 41. Maar toen men het streven van Lysimachus bespeurde, grepen eenigen steenen, anderen dikke stokken, eenigen daarentegen wierpen aschGa naar voetnoot31) op Lysimachus. |
42. Et multi quidem vulnerati, quidam autem et prostrati, omnes vero in fugam conversi sunt: ipsum etiam sacrilegum secus aerarium interfecerunt. | 42. En zoo werden er velen gewond, eenigen zelfs neergeveld en allen op de vlucht gedreven; daarenboven bracht men den heiligschenner zelf bij de schatkamer om het leven. |
43. De his ergo coepit judicium adversus Menelaum agitari. | 43. DaaroverGa naar voetnoot32) begon men dan een rechtsgeding in te stellen tegen Menelaüs. |
44. Et cum venisset rex Tyrum, ad ipsum negotium detulerunt missi tres viri a senioribus. | 44. En toen de koning te Tyrus gekomen was, droegen drie mannen die door de oudsten waren afgevaardigd, de zaak bij hem voor. |
45. Et cum superaretur Menelaus, promisit Ptolemaeo multas pecunias dare ad suadendum regi. | 45. En toen Menelaüs het zou verliezen, beloofde hij aan PtolemeüsGa naar voetnoot33), dat hij hem vele geldsommen zou geven om den koning over te halen. |
46. Itaque Ptolemaeus in quodam atrio positum quasi refrigerandi gratia, regem adiit, et deduxit a sententia: | 46. Ptolemeüs begaf zich dan naar den koning, die zich in eene gaanderij bevond, als om zich te verfrisschen, en bracht hem van zijn besluit af. |
47. Et Menelaum quidem universae malitiae reum criminibus absolvit: miseros autem, qui, etiam si apud Scythas causam dixissent, innocentes judicarentur, hos morte damnavit. | 47. En deze nu sprak Menelaüs, die aan alle boosheid schuldig was, van misdaden vrij; de ongelukkigenGa naar voetnoot34) echter, die, indien zij zelfs bij de Scythen gepleit hadden, onschuldig zouden verklaard zijn, veroordeelde hij ter dood. |
48. Cito ergo injustam poenam dederunt, qui pro civitate, et populo, et sacris vasis causam prosecuti sunt. | 48. Onverwijld hebben dus diegenen een onrechtvaardige straf ondergaan, die voor de stad en het volk en de gewijde vaten een rechtsvervolging hadden ingesteld. |
49. Quam ob rem Tyrii quoque | 49. Om die reden waren ook de |
[pagina 397]
indignati, erga sepulturam eorum liberalissimi exstiterunt. | Tyriërs verontwaardigd en betoonden zij zich allervrijgevigst ten opzichte hunner begrafenis. |
50. Menelaus autem, propter eorum, qui in potentia erant, avaritiam, permanebat in potestate, crescens in malitia ad insidias civium. | 50. Intusschen bleef Menelaüs ten gevolge der schraapzucht dergenen, die de macht bezaten, aan de regeering, toenemend in boosaardigheid bij het belagen zijner medeburgers. |
- voetnoot1)
- Om zich zelven van zijn landverraad schoon te wasschen, deed Simon (vgl. III 4) het voorkomen, alsof Onias Heliodorus had aangezet om den schat des tempels te rooven, ten einde hem in een valstrik te lokken en hem door de zijnen te laten mishandelen. Zoodoende beschuldigde hij hem (v. 2) van hoogverraad.
- voetnoot2)
- Vgl. III 5.
- voetnoot3)
- Namelijk naar Seleucus IV. Welke de uitslag van die reis was, is onbekend. In v. 7 wordt de dood van Seleucus vermeld en in v. 33 de vlucht van Onias naar Daphne, waar hij vier of vijf jaren na den dood van Seleucus vermoord werd. Of hij in den tusschentijd naar Jerusalem teruggekeerd was en daar het opperpriesterschap uitoefende, is onzeker.
- voetnoot4)
- Jason was een Grieksche vorm, waarin hij zijnen naam, Jesus, naar Fl. Josephus, zelf veranderd had.
- voetnoot5)
- Te zamen twee millioen, indien Hebreeuwsche, of ongeveer één millioen, indien Syrische of Attische talenten bedoeld zijn. De uitdrukking uit andere inkomsten doet gissen, dat de 360 eerstgenoemde talenten uit den schat des tempels of uit de inkomsten daarvan zouden gevonden worden.
- voetnoot6)
- Over het worstelperk zie I noot 18. De oefenschool was vooral bestemd om jongere lieden naar geest en lichaam te oefenen. Aan het burgerrecht van Antiochië waren voorrechten verbonden, die Jason waarschijnlijk wilde verleenen of verkoopen om invloed of geld te verwerven, evenals hij zulks beoogde bij het inrichten van een worstelperk en een oefenschool.
- voetnoot7)
- Het opperpriesterschap en het daarmede verbonden openbaar gezag.
- voetnoot8)
- Van de voorafgaande koningen hadden, volgens Flavius Josephus, inzonderheid Antiochus de Groote en na hem Seleucus IV tal van voorrechten aan de Joden verleend, zooals: de bevoegdheid om naar hunne wetten te leven, vrijdom van schatting voor de bedienaren van den godsdienst enz. Voor Joannes en zijne zending bij de Romeinen zie I Mach. VIII 17 volg. Naar den Griekschen tekst behoort rechtmatige bij rechten.
- voetnoot9)
- De oefenplaatsen der heidenen waren door de daar heerschende ongebondenheid inderdaad scholen van ontucht. De Grieksche tekst heeft, dat hij die jongelingen ‘onder den hoed’ bracht. Bij de lichaamsoefeningen droeg men ter beschutting eenen hoed met breede randen; deze was tevens een zinnebeeld van Mercurius, die als beschermer der behendigheid vereerd werd. Buiten het gevaar, dat de goede zeden in die plaatsen liepen, werd dus ook feitelijk afgoderij gepleegd; deze wordt in het O.T. herhaaldelijk ontucht genoemd. De bordeelen der Vulgaat kunnen in dien zin ook plaatsen beteekenen, waar afgoderij gepleegd wordt.
- voetnoot10)
- Hij was inderdaad geen priester, d.i. opperpriester, daar hij die waardigheid alleen door koop van Antiochus verkregen had.
- voetnoot11)
- Door vergelding wordt hier vermoedelijk de prijs bedoeld, die den overwinnaar werd toegekend. Wedstrijden in het werpen met een steenen of ijzeren schijf waren van oudsher bij de Grieken in zwang.
- voetnoot12)
- De ambten, onderscheidingen en deugden, die tot dusverre voor eervol gehouden werden in het Jodendom.
- voetnoot13)
- Het Grieksch luidt, meer in verband met v. 17: ‘Daarom overviel hen een zware ramp; en degenen, wier instellingen zij nastreefden en wier gelijken zij in alles wilden zijn, die kregen zij tot vijanden en kastijders. Want’ v. 17.
- voetnoot14)
- De Grieken waren gewoon op bepaalde tijden en plaatsen openbare wedstrijden te houden ter eere hunner afgoden; zulk een wedstrijd werd te Tyrus gehouden ter eere van Hercules (v. 19).
- voetnoot15)
- In plaats van misdadige mannen heeft de Grieksche tekst: ‘toeschouwers (of “afgevaardigden ter feestviering”), die burgers van Antiochië waren’, namelijk Joden, die dat burgerrecht verworven hadden (zie v. 9). Dezen hadden intusschen gewetensbezwaar tegen het aanbieden van een offer ter eere van Hercules. In plaats van didrachmen of dubbele drachmen heeft de Grieksche tekst ‘drachmen’. De juiste waarde van het offer is moeielijk te bepalen. De Syrische tekst heeft: ‘drie duizend drachmen’.
- voetnoot16)
- In plaats van der aanwezigen heeft de Grieksche tekst: ‘der overbrengers’.
- voetnoot17)
- De reden der zending van Apollonius is hier niet duidelijk aangegeven; de Grieksche tekst is in de verschillende handschriften niet eensluidend en duister; de zin kan zijn, dat Apollonius een vergadering der aanzienlijken van Egypte moest bijwonen. Door hem vernam Antiochus, dat de Egyptenaren aanspraak maakten op Coelesyrië, Phenicië en Palestina, die vroeger aan de moeder van Ptolemeüs Philometor, Cleopatra, door haren vader, Antiochus den Groote, als huwelijksgift beloofd waren; de belangen van Antiochus waren dus in strijd met die van dat rijk. Naar den Griekschen tekst kan de zin zijn: Antiochus had vernomen, dat Ptolemeüs Philometor vijandig geworden was aan de belangen van Antiochus of dat Ptolemeüs vreemd was geworden aan het rijksbestuur, m.a.w. in zijne belangen gekrenkt werd door zijnen broeder Physcon en diens aanhangers. Zie I Mach. I noot 22 en X noot 34.
- voetnoot18)
- De drie jaren moeten gerekend worden sedert Jason in het bezit van het opperpriesterschap was gekomen. Vgl. v. 7-10. Voor Simon zie III 4 en IV 1; voor de geldsommen zie v. 8 en 9.
- voetnoot19)
- Gr.: ‘met zich groot te maken door den uiterlijken schijn van (zijne) macht’.
- voetnoot20)
- Menelaüs was van den stam Benjamin (vgl. III 4) en kon dus, afgezien van zijne onwaardigheid, het opperpriesterschap niet bekleeden.
- voetnoot21)
- Vgl. v. 7 volg.
- voetnoot22)
- Gr.: ‘En Menelaüs liet zijnen broeder achter als opvolger in het opperpriesterschap, en Sostratus Crates, die het bewind voerde over Cyprus’.
- voetnoot23)
- Tharsus en Mallus waren twee zeesteden van Cilicië. Het oproer ontstond hetzij uit verontwaardiging, hetzij uit vrees van uitgestroopt te worden voor Antiochis, aan welke de inkomsten dier steden ten geschenke waren gegeven.
- voetnoot24)
- Namelijk alvorens hij (althans volgens den Griekschen tekst, zie noot 22) de zaak van Menelaüs en Sostratus had kunnen beslechten.
- voetnoot25)
- Menelaüs kocht daardoor Andronicus om (zie v. 34) en wilde waarschijnlijk met de opbrengst der verkochte vaten zijne schuld bij den koning aanzuiveren.
- voetnoot26)
- Daphne, heden Beit-el-Mâ, was als een voorstad van Antiochië; zij had eenen tempel van Apollo en Diana en was daarom een vrijplaats.
- voetnoot27)
- Andronicus beloofde onder eed aan Onias, dat hem geen kwaad zou geschieden, waarop zij elkander de rechterhand gaven, tot teeken van vriendschap, alhoewel Andronicus bij Onias verdacht was.
- voetnoot28)
- Gr.: ‘de Joden, die in de stad (Antiochië) woonden, terwijl de Grieken mede het kwaad verafschuwden’.
- voetnoot29)
- Gr.: ‘de goede zeden’.
- voetnoot30)
- Namelijk van dien heiligschennenden roof. Voor Lysimachus zie v. 29.
- voetnoot31)
- Om hem en zijne handlangers in den strijd te verblinden.
- voetnoot32)
- Over de geweldenarijen en heiligschennissen.
- voetnoot33)
- Zie I Mach. III 38.
- voetnoot34)
- De drie mannen vermeld in v. 44. De Scythen golden bij de Grieken en Romeinen als bij uitstek barbaarsch.