De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput II.
|
1. Invenitur autem in descriptionibus Jeremiae prophetae, quod jussit eos ignem accipere qui transmigrabant: ut significatum est, et ut mandavit transmigratis. | 1. Men vindt dan in de opteekeningen van den profeet JeremiasGa naar voetnoot1), dat hij aan de uitwijkelingen bevel gaf het vuur te nemen, zooals gemeld is, en zooals hij het gebood aan de uitgewekenen. |
2. Et dedit illis legem ne obliviscerentur praecepta Domini, et ut non exerrarent mentibus videntes simulacra aurea, et argentea, et ornamenta eorum. | 2. En hij gaf hun de Wet, opdat zij de voorschriften des Heeren niet zouden vergeten en in hun verstand niet zouden afdwalen bij het zien der gouden en zilveren afgodsbeelden met hunne sieradenGa naar voetnoot2). |
3. Et alia hujusmodi dicens, hortabatur ne legem amoverent a corde suo. | 3. En terwijl hij nog andere dergelijke dingen zeide, spoorde hij hen aan, de Wet niet te verwijderen uit hun hart. |
4. Erat autem in ipsa scriptura, quomodo tabernaculum, et arcam jussit propheta divino responso ad se facto comitari secum, usquequo exiit in montem, in quo Moyses ascendit, et vidit Dei hereditatem. Deut. XXXIV 7. | 4. En in hetzelfde geschrift stond, hoe de profeet, naar eene aan hem gedane godspraak, bevel gaf, dat de tabernakel en de ark hem zou begeleiden, totdat hij aan den berg uitkwam, waarop Moses gestegen was en Gods erfdeel gezien hadGa naar voetnoot3). |
[pagina 380]
5. Et veniens ibi Jeremias invenit locum speluncae: et tabernaculum, et arcam, et altare incensi intulit illuc, et ostium obstruxit. | 5. En daar aankomende vond Jeremias een plaats in eene spelonk, en hij bracht den tabernakel en de ark en het reukaltaar daarin en verstopte den toegang. |
6. Et accesserunt quidam simul, qui sequebantur, ut notarent sibi locum: et non potuerunt invenire. | 6. En sommigen, die hem gevolgd waren, kwamen te gelijker tijd naderbij om zich de plaats te kenteekenen, en zij konden ze niet vinden. |
7. Ut autem cognovit Jeremias, culpans illos, dixit: Quod ignotus erit locus, donec congreget Deus congregationem populi, et propitius fiat: | 7. Toen nu Jeremias dit ontwaarde, zeide hij tot hunne bestraffing: De plaats zal onbekend zijn, totdat God de vergadering van het volk zal verzamelen en genadig zijnGa naar voetnoot4); |
8. Et tunc Dominus ostendet haec, et apparebit majestas Domini, et nubes erit, sicut et Moysi manifestabatur, et sicut cum Salomon petiit ut locus sanctificaretur magno Deo, manifestabat haec. Exod. XL 32; III Reg. VIII 11; II Par. VI 14. | 8. en dan zal de Heer deze dingen aan den dag brengen, en zal de heerlijkheid des Heeren verschijnen en er eene wolk zijn, zooals er ook eene aan Moses getoond werd en gelijk Hij zulks vertoonde, toen Salomon vroeg, dat de plaats aan den grooten God zou worden toegeheiligdGa naar voetnoot5). |
9. Magnifice etenim sapientiam tractabat: et ut sapientiam habens, obtulit sacrificium dedicationis, et consummationis templi. | 9. Want heerlijk oefende hij wijsheid, en aangezien hij met wijsheid begaafd was, droeg hij een offer op der wijding en voltooiing van den tempelGa naar voetnoot6). |
10. Sicut et Moyses orabat ad Dominum, et descendit ignis de coelo, et consumpsit holocaustum, sic et Salomon oravit, et descendit ignis de coelo et consumpsit holocaustum. Lev. IX 23 24; II Par. VII 1. | 10. Evenals ook Moses bad tot den Heer, en vuur van den hemel nederdaalde en het brandoffer verteerde, zoo bad ook Salomon, en vuur daalde neder van den hemel en verteerde het brandoffer. |
[pagina 381]
11. Et dixit Moyses, eo quod non sit comestum quod erat pro peccato, consumptum est. Lev. X 16 17. | 11. En Moses zeide: Omdat hetgeen zondoffer was niet is opgegeten, is het verteerd gewordenGa naar voetnoot7). |
12. Similiter et Salomon octo diebus celebravit dedicationem. | 12. Eveneens vierde ook Salomon gedurende acht dagen de inwijdingGa naar voetnoot8). |
13. Inferebantur autem in descriptionibus, et commentariis Nehemiae haec eadem: et ut construens bibliothecam congregavit de regionibus libros, et prophetarum, et David, et epistolas regum, et de donariis. | 13. In de opteekeningen en gedenkschriften van Nehemias werden dezelfde zaken aangehaald; ook dat hij bij het oprichten eener boekerij boeken uit de landen verzamelde en die der profeten en die van David en de brieven der koningen en aangaande de offergavenGa naar voetnoot9). |
14. Similiter autem et Judas ea, quae deciderant per bellum, quod nobis acciderat, congregavit omnia, et sunt apud nos. | 14. Insgelijks heeft ook Judas al die zaken, welke door den oorlog, die ons getroffen heeft, verloren warenGa naar voetnoot10), verzameld en die berusten bij ons. |
15. Si ergo desideratis haec, mittite qui perferant vobis. | 15. Indien gij die dus verlangt, zendt ons mannen om ze u te halen. |
16. Acturi itaque purificationem scripsimus vobis: bene ergo facietis, si egeritis hos dies. | 16. Daar wij nu voornemens zijn de reiniging te vieren, hebben wij u geschreven; gij zult dus goed doen deze dagen te vierenGa naar voetnoot11). |
17. Deus autem, qui liberavit populum suum, et reddidit hereditatem omnibus, et regnum, et sacerdotium, et sanctificationem, | 17. God intusschen, die zijn volk bevrijd en aan allen de erfenis teruggeschonken heeft en het rijk en het priesterschap en het heiligdomGa naar voetnoot12), |
[pagina 382]
18. Sicut promisit in lege, speramus quod cito nostri miserebitur, et congregabit de sub coelo in locum sanctum. Deut. XXX 3, 5; Supra I 29. | 18. zooals Hij het in de Wet beloofd heeft, zal, hopen wij, zich weldra over ons ontfermen en ons van onder den hemel in de heilige plaats bijeenbrengen. |
19. Eripuit enim nos de magnis periculis, et locum purgavit. | 19. Want Hij heeft ons van groote gevaren bevrijd en de plaats gereinigd. - |
20. De Juda vero Machabaeo, et fratribus ejus, et de templi magni purificatione, et de arae dedicatione: | 20. Wat nu Judas den Machabeër betreft en zijne broeders en de reiniging van den grooten tempel en de inwijding van het altaarGa naar voetnoot13), |
21. Sed et de proeliis, quae pertinent ad Antiochum Nobilem, et filium ejus Eupatorem; | 21. alsook de oorlogen, welke gericht waren tegen Antiochus den Doorluchtige en zijnen zoon Eupator, |
22. Et de illuminationibus, quae de coelo factae sunt ad eos, qui pro Judaeis fortiter fecerunt, ita ut universam regionem, cum pauci essent, vindicarent, et barbaram multitudinem fugarent, | 22. en de verschijningen, die van den hemel hebben plaats gehadGa naar voetnoot14) ter gunste van degenen, welke zich dapper ten bate der Joden hebben gedragen, zoodat zij, alhoewel zij met weinigen waren, het geheele land bevrijd en de vreemde menigte verdreven, |
23. Et famosissimum in toto orbe templum recuperarent, et civitatem liberarent, et leges, quae abolitae erant, restituerentur, Domino cum omni tranquillitate propitio facto illis. | 23. en den in de geheele wereld beroemden tempel herworven, en de stad bevrijd hebben, en de wetten, die afgeschaft waren, weder ingevoerd werden, daar God hun in alle goedertierenheid genadig geworden was, |
24. Itemque ab Jasone Cyrenaeo quinque libris comprehensa tentavimus nos uno volumine breviare. | 24. en wat insgelijks door Jason van Cyrene in vijf boeken vervat is, hebben wij beproefd in één boekdeel kort samen te vattenGa naar voetnoot15). |
25. Considerantes enim multitudinem librorum, et difficultatem volentibus aggredi narrationes histori- | 25. Want acht gevend op het groote aantal boekenGa naar voetnoot16) en op de moeilijkheid voor wie zich willen bezighou- |
[pagina 383]
arum propter multitudinem rerum, | den met de geschiedkundige verhalen, wegens de menigte der zaken, |
26. Curavimus volentibus quidem legere, ut esset animi oblectatio: studiosis vero, ut facilius possint memoriae commendare: omnibus autem legentibus utilitas conferatur. | 26. hebben wij er voor gezorgd, dat het althans voor hen, die lezen willen, een zielsgenot zou wezen, voor de letterlievenden daarentegen, dat zij het gemakkelijker in het geheugen kunnen griffen, en dat aan alle lezers nut worde verschaft. |
27. Et nobis quidem ipsis, qui hoc opus breviandi causa suscepimus, non facilem laborem, immo vero negotium plenum vigiliarum, et sudoris assumpsimus. | 27. En voor ons zelven intusschen, die dit werk ter bekorting hebben ondernomen, hebben wij geen gemakkelijken arbeid, maar integendeel een zaak van veel waken en zweeten op ons genomen. |
28. Sicut hi, qui praeparant convivium, et quaerunt aliorum voluntati parere propter multorum gratiam, libenter laborem sustinemus. | 28. Evenals zij, die een gastmaal bereiden en aan het verlangen van anderen zoeken te voldoen om wille der erkentelijkheid van velen, torsen wij blijmoedig het werk, |
29. Veritatem quidem de singulis auctoribus concedentes, ipsi autem secundum datam formam brevitati studentes. | 29. terwijl wij de nauwkeurigheid omtrent de afzonderlijke zaken aan de schrijvers laten, zelf daarentegen ons naar gegeven bestek op beknoptheid toeleggenGa naar voetnoot17). |
30. Sicut enim novae domus architecto de universa structura curandum est: ei vero, qui pingere curat, quae apta sunt ad ornatum, exquirenda sunt: ita aestimandum est et in nobis. | 30. Evenals namelijk de bouwmeester van een nieuw huis voor den geheelen bouw moet zorg dragen, terwijl hij, die voor het schilderen zorgt, moet zoeken wat ter versiering geschikt is; zoo dient het ook wat ons betreft gehouden te worden. |
31. Etenim intellectum colligere, et ordinare sermonem, et curiosius partes singulas quasque disquirere, historiae congruit auctori: | 31. Want het vergaderen van zaakkennis en het opstellen van het verhaal en het nauwlettend navorschen van alle afzonderlijke deelen is het werk van den geschiedschrijver; |
32. Brevitatem vero dictionis sectari, et exsecutiones rerum vitare, brevianti concedendum est. | 32. maar het streven naar beknoptheid van stijl en het vermijden van breedvoerige uiteenzettingen der zaken komt den verkorter toe. |
33. Hinc ergo narrationem incipiemus: de praefatione tantum dixisse sufficiat: stultum etenim est ante historiam effluere, in ipsa autem historia succingi. | 33. Hiermede zullen wij dan het verhaal beginnen. Als voorrede zij het reeds gezegde voldoende. Immers het is dwaas vóór het verhaal uitvoerig, in het verhaal zelf daarentegen beknopt te zijn. |
- voetnoot1)
- In hetgeen volgt wordt de reden opgegeven, waarom de Ark des Verbonds in den nieuwen tempel ontbrak. De hier vermelde opteekeningen zijn verloren gegaan. Gr.: ‘Men vindt in de opteekeningen, dat Jeremias’ enz.
- voetnoot2)
- Vgl. Baruch VI 3 volg.
- voetnoot3)
- Door geschrift worden hier de in v. 1 vermelde opteekeningen bedoeld, niet de H. Schrift, die elders (II Mach. VIII 23) ‘het heilig boek’ of (I Mach. XII 9) ‘de heilige boeken’ genoemd wordt. Over den berg, nl. Nebo; zie Deut. XXXII 49 en XXXIV 1 en 5. Gods erfdeel is het Heilig Land. Bij de inneming van Jerusalem beval Nabuchodonosor, die gunstig jegens Jeremias gezind was, hem op vrije voeten te stellen. Van die vrijheid en gunst maakte Jeremias gebruik om - natuurlijk met medehulp van anderen - de Ark enz. in veiligheid te brengen. Vgl. IV Reg. XXV 2-9; Jerem. XXXIX 2, 11 volg.; LII 12 volg.; I Par. XXI 29; III Reg. VIII 4; II Par. V 5.
- voetnoot4)
- Hier wordt niet de terugkomst uit de ballingschap bedoeld, maar misschien het tijdperk van den Messias, die een nieuw rijk op aarde en in den hemel zou stichten. Zie noot 5.
- voetnoot5)
- Het hier voorspelde kan uitgelegd worden met betrekking tot den Messias, die de profetische beelden van Ark, tabernakel en reukaltaar in hunne vervulling zou vertoonen en zelf als de heerlijkheid zijns Vaders verschijnen, om (v. 7) in zijne barmhartigheid zijn volk in de Kerk te verzamelen. Anderen meenen hier voorspeld te zien, dat de Ark zal teruggevonden worden tegen het einde der wereld, als de Joden (v. 7) zich zullen bekeeren en in de Kerk verzameld worden. Over het gebeurde met Moses en Salomon vgl. Exod. XL 32 volg.; III Reg. VIII 10 volg.; II Par. VII 1 volg.
- voetnoot6)
- Gr.: ‘En er werd ook aangetoond (nl. in het geschrift; zie v. 4), hoe hij (Salomon) met wijsheid begaafd, een offer opdroeg’ enz. Godsvrucht en vreeze des Heeren, zooals Salomon die aan den dag legde, zijn bewijzen en uitvloeisels der ware wijsheid.
- voetnoot7)
- De zin is: omdat de priesters het vleesch van het zondoffer uit nalatigheid niet gegeten hebben, is het door vuur uit den hemel verteerd geworden. Dit staat niet naar de letter in de Boeken van Moses, maar heeft wellicht betrekking op het verhaal van Lev. X 16 volg., waar Moses ziende, dat de zondebok verbrand was, aan de priesters verwijt, dat zij het vleesch daarvan niet gegeten hebben. Wel is waar staat te dier plaatse niet, dat de bok door vuur des hemels verteerd was, maar de schrijvers van den tweeden brief en het geschrift, dat zij hier aanhalen, schijnen zulks hier te hebben willen doen verstaan en de woorden van Moses aan te wenden ter bevestiging van hun verhaal.
- voetnoot8)
- Eigenlijk gedurende tweemaal zeven dagen, waarbij hij tot slot nog een achtsten dag voegde. Vgl. III Reg. VIII 65, 66; II Par. VII 8-9.
- voetnoot9)
- De hier besproken geschriften van Nehemias zijn verloren geraakt; in plaats van boeken uit de landen heeft de Grieksche tekst ‘de (boeken) over de koningen’. Mogelijk worden daardoor de vier canonieke Boeken der Koningen bedoeld, of wel de annalen, waarvan gesproken wordt III Reg. XIV 29; XV 7, 23. Die van David, d.i. de Psalmen. De brieven zijn die, welke door de Perzische koningen, nl. door Cyrus, Darius, Artaxerxes, waren uitgevaardigd ten bate der Joden en met betrekking tot de offergaven, waardoor de tempel te Jerusalem verheerlijkt werd.
- voetnoot10)
- De heilige boeken, die ten tijde der vervolging van Epiphanes verbrand of verstrooid waren. Vgl. I Mach. I 59.
- voetnoot11)
- De feestdagen ter herinnering aan de reiniging van den tempel.
- voetnoot12)
- In de bevrijding van het volk en de herstelling van het heiligdom overeenkomstig (v. 18) de beloften der Wet (vgl. Deut. XXX 3 volg.) zien de Joden een waarborg van verdere zegeningen en van de hereeniging aller Joden rondom het ééne heiligdom te Jerusalem.
- voetnoot13)
- Met dit vers begint het voorbericht van den schrijver; hij vermeldt hier (v. 20) de reiniging van den tempel en de inwijding van het altaar. vóór de oorlogen (v. 21), alhoewel zij die niet voorafgingen, omdat hij de Egyptische Joden door zijn boek vooral tot viering der godsdienstige plechtigheden in dien tempel wilde overhalen. Zie de Inleiding blz. 249-250.
- voetnoot14)
- Zie III 26; V 2; X 29-30; XI 8; XV 12-16.
- voetnoot15)
- Voor Jason zie de Inleiding blz. 248-249; voor Cyrene I Mach. XV noot 11. Bij het verkorten van Jason's werk handelde de schrijver op ingeving van God, die hem daarbij en bij het bezigen van zijn eigen stijl (v. 30) voor dwaling vrijwaarde en den arbeid en de moeiten, die hij zich (v. 27) daarbij getroosten moest, bij uitstek doeltreffend en vruchtbaar maakte.
- voetnoot16)
- Gr.: ‘de menigte der getallen’, nl. der opgaven van jaarcijfers, dagteekeningen, legerscharen enz.
- voetnoot17)
- De zin is, dat de verkorter niet ‘fijn en nauwkeurig’ gelijk ‘de geschiedschrijver’ (aldus de Gr. tekst) alle bijzonderheden wil nagaan en vermelden, maar dat hij zich op beknoptheid en (v. 30) sierlijkheid van schrijftrant zal toeleggen.