De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVI.
|
1. Et ascendit Joannes de Gazaris, et nuntiavit Simoni patri suo quae fecit Cendebaeus in populo ipsorum. | 1. En Joannes ging opwaarts van GazaraGa naar voetnoot1) en boodschapte aan zijnen vader Simon, wat Cendebeüs tegen hun volk aanrichtte. |
2. Et vocavit Simon duos filios seniores, Judam, et Joannem, et ait illis: Ego, et fratres mei, et domus patris mei expugnavimus hostes Israel ab adolescentia usque in hunc diem: et prosperatum est in manibus nostris liberare Israel aliquoties. | 2. En Simon riep zijne twee oudste zonen, Judas en Joannes, en zeide hun: Ik en mijne broeders en het huis mijns vaders hebben de vijanden van Israël van de jeugd af aan tot op dezen dag beoorloogd, en het gelukte eenige malen door onze handen Israël te bevrijden. |
[pagina 369]
3. Nunc autem senui, sed estote loco meo, et fratres mei, et egressi pugnate pro gente nostra: auxilium vero de coelo vobiscum sit. | 3. Thans echter ben ik oud geworden; doch weest gij mijne plaatsvervangers en mijne broedersGa naar voetnoot2) en rukt uit en strijdt voor ons volk; intusschen zij de hulp des Hemels met u! |
4. Et elegit de regione viginti millia virorum belligeratorum, et equites: et profecti sunt ad Cendebaeum; et dormierunt in Modin. | 4. En hij koos uit het land twintig duizend strijdbare mannen en ruiters, en zij trokken op tegen Cendebeüs en overnachtten te Modin. |
5. Et surrexerunt mane, et abierunt in campum: et ecce exercitus copiosus in obviam illis peditum, et equitum, et fluvius torrens erat inter medium ipsorum. | 5. En des ochtends maakten zij zich op en trokken de vlakte in, en zie, een talrijk leger van voetknechten en ruiters kwam hun te gemoet, en een stortvloed was tusschen beiden. |
6. Et admovit castra contra faciem eorum ipse, et populus ejus, et vidit populum trepidantem ad transfretandum torrentem, et transfretavit primus: et viderunt eum viri, et transierunt post eum. | 6. En hijGa naar voetnoot3) ging tegenover hen legeren, hij met zijn volk, en hij zag, dat het volk vreesde over den stortvloed te trekken, en hij trok er het eerst over; en de mannen zagen hem en trokken er na hem over. |
7. Et divisit populum, et equites in medio peditum: erat autem equitatus adversariorum copiosus nimis. | 7. En hij plaatste het volk in afdeelingen, en de ruiterij midden tusschen de voetknechten; trouwens de ruiterij der vijanden was bovenmate talrijk. |
8. Et exclamaverunt sacris tubis, et in fugam conversus est Cendebaeus, et castra ejus: et ceciderunt ex eis multi vulnerati: residui autem in munitionem fugerunt. | 8. En zij bliezen op de heilige trompettenGa naar voetnoot4), en Cendebeüs werd met zijn leger op de vlucht gedreven, en er vielen van hen vele gewonden, en de overigen vluchtten naar de vestingGa naar voetnoot5). |
9. Tunc vulneratus est Judas frater Joannis: Joannes autem insecutus est eos, donec venit Cedronem, quam aedificavit: | 9. Toen werd Judas, de broeder van Joannes, gekwetst, maar Joannes zette hen na, totdat hij te Cedron kwam, hetwelk hij opgebouwd had. |
10. Et fugerunt usque ad turres, quae erant in agris Azoti, et succendit eas igni. Et ceciderunt ex | 10. En zij vluchtten tot aan de torens, die op het gebied van Azotus stonden, en hij stak zeGa naar voetnoot6) met vuur |
[pagina 370]
illis duo millia virorum, et reversus est in Judaeam in pace. | in brand. En er vielen van hen twee duizend man, en hij keerde in vrede naar Judea terug. |
11. Et Ptolemaeus filius Abobi constitutus erat dux in campo Jericho, et habebat argentum, et aurum multum. | 11. En Ptolemeüs, zoon van Abob, was als overste aangesteld in het gebied van Jericho, en hij bezat veel zilver en goud, |
12. Erat enim gener summi sacerdotis. | 12. want hij was de schoonzoon van den hoogepriester. |
13. Et exaltatum est cor ejus, et volebat obtinere regionem, et cogitabat dolum adversus Simonem, et filios ejus, ut tolleret eos. | 13. En zijn hart verhoovaardigde zich, en hij wilde het landGa naar voetnoot7) onder zijne macht brengen, en hij zon op list tegen Simon en diens zonen om hen uit den weg te ruimen. |
14. Simon autem, perambulans civitates, quae erant in regione Judaeae, et sollicitudinem gerens earum, descendit in Jericho ipse, et Mathathias filius ejus, et Judas, anno centesimo septuagesimo septimo, mense undecimo: hic est mensis Sabath. | 14. Simon nu, die de steden doorliep, welke zich op het grondgebied van Judea bevonden, en daarvoor zorg droeg, kwam af naar Jericho, hij en zijn zoon Mathathias en Judas, in het jaar honderd zeven en zeventig, in de elfde maand, dat is de maand SabathGa naar voetnoot8). |
15. Et suscepit eos filius Abobi in munitiunculam, quae vocatur Doch, cum dolo, quam aedificavit: et fecit eis convivium magnum, et abscondit illic viros. | 15. En de zoon van Abob ontving hen arglistig in eene kleine vesting, Doch genaamd, die hij gebouwd had, en hij richtte voor hen een groot gastmaal aan, en hij hield daar mannen verborgenGa naar voetnoot9). |
16. Et cum inebriatus esset Simon, et filii ejus, surrexit Ptolemaeus cum suis, et sumpserunt arma sua, et intraverunt in convivium, et occiderunt eum, et duos filios ejus, et quosdam pueros ejus. | 16. En toen Simon overvloedig gedronken had en zijne zonen ookGa naar voetnoot10), stond Ptolemeüs met de zijnen op, en zij namen hunne wapenen en zij kwamen binnen bij het gastmaal en doodden hem en zijne twee zonen en eenigen zijner knechten. |
17. Et fecit deceptionem magnam in Israel, et reddidit mala pro bonis. | 17. En hij beging een groote trouwbreuk tegen Israël en vergold kwaad voor goed. |
18. Et scripsit haec Ptolemaeus, et misit regi ut mitteret ei exercitum in auxilium, et traderet ei regionem, et civitates eorum, et tributa. | 18. En Ptolemeüs schreef dit en hij zond naar den koningGa naar voetnoot11), dat deze hem een leger ter hulp zou zenden, en hij hem het land en hunne steden en de schattingen zou overleveren. |
[pagina 371]
19. Et misit alios in Gazaram tollere Joannem: et tribunis misit epistolas, ut venirent ad se, et daret eis argentum, et aurum, et dona. | 19. En hij zond anderen naar GazaraGa naar voetnoot12) om Joannes uit den weg te ruimen, en hij stuurde brieven aan de krijgsoversten, dat dezen bij hem zouden komen en dat hij hun zilver en goud en geschenken zou geven. |
20. Et alios misit occupare Jerusalem, et montem templi. | 20. En hij zond anderen om Jerusalem en den tempelberg te bezetten. |
21. Et praecurrens quidam, nuntiavit Joanni in Gazara, quia periit pater ejus, et fratres ejus, et quia misit te quoque interfici. | 21. En iemand, die vooruitgeloopen was, boodschapte aan Joannes te Gazara, dat zijn vader en zijne broeders waren omgekomen, en dat hij er gestuurd heeft om ook u te dooden. |
22. Ut audivit autem, vehementer expavit: et comprehendit viros, qui venerant perdere eum, et occidit eos: cognovit enim quia quaerebant eum perdere. | 22. Toen hij zulks nu vernam, schrikte hij geweldig; en hij nam de mannen gevangen, die gekomen waren om hem om te brengen, en hij doodde ze; want hij had vernomen, dat zij hem zochten om te brengen. |
23. Et cetera sermonum Joannis, et bellorum ejus, et bonarum virtutum, quibus fortiter gessit, et aedificii murorum, quos extruxit, et rerum gestarum ejus: | 23. En het overige der verhalen over Joannes en zijne oorlogen en zijne uitstekende heldendaden, in welke hij dapper te werk ging, en van het bouwen der muren, die hij optrok, en van zijne verrichtingen, |
24. Ecce haec scripta sunt in libro dierum sacerdotii ejus, ex quo factus est princeps sacerdotum post patrem suum. | 24. zie, dat is geschreven in het dagboek van zijn priesterschap, sedert hij opperpriester geworden is na zijnen vaderGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- Joannes, later Hyrcanus bijgenaamd, had zich op last van zijnen vader Simon in de versterkte stad Gazara gevestigd. Vgl. XIII 54.
- voetnoot2)
- Gr.: ‘en die van mijnen broeder’, nl. Jonathas, dien Simon trouw en moedig had ter zijde gestaan (vgl. X 74 en 82; XI 59 en 64); zoo zouden nu ook Judas en Joannes elkander steunen.
- voetnoot3)
- Namelijk Joannes, die door zijnen vader (XIII 54) aan het hoofd van al de troepen gesteld was.
- voetnoot4)
- Zie Num. X 8, 9.
- voetnoot5)
- Namelijk Cedron (v. 9) of Gedor, dat Cendebeüs op last van Antiochus opgebouwd en versterkt had. Zie XV 39.
- voetnoot6)
- Naar de Vulgaat de torens, naar het Gr. de stad Azotus. Daarheen vluchtten zij, die geene schuilplaats in Gedor hadden kunnen vinden.
- voetnoot7)
- Namelijk Judea.
- voetnoot8)
- In Februari van 135 vóór Christus.
- voetnoot9)
- Doch, een kleine vesting, lag waarschijnlijk op den top van Djebel el-Qarantel, den berg van de veertigdaagsche vasten des Heilands, vroeger ‘Dûq’ genoemd.
- voetnoot10)
- Daarop had Ptolemeüs het klaarblijkelijk aangelegd, mogelijk met aanwending van geheime middelen.
- voetnoot11)
- Aan Antiochus Sidetes. Van hetgeen volgt kan de zin zijn, dat Ptolemeüs zich bereid verklaarde het land enz. ter beschikking van den koning te stellen, of wel dat hij den koning vroeg om, in plaats van zijnen schoonvader Simon, als vorst des lands te worden erkend met het recht om schattingen te heffen.
- voetnoot12)
- Zie noot 1.
- voetnoot13)
- Uit dit slot kan men afleiden, dat het boek geschreven is na den dood van Simon (135 vóór Chr.) en vóór den dood van Joannes Hyrcanus (105 vóór Chr.), te meer omdat op hoegenaamd geen andere latere feiten gezinspeeld wordt. Met den dood van Joannes Hyrcanus begon het geluk der Machabeën te tanen, vooral ten gevolge der oneenigheid, die tusschen hen heerschte. Deze gaf den Romeinen gelegenheid om als scheidsrechters op te treden, Judea aan hun oppergezag te onderwerpen en ten slotte Herodes I den Groote, eenen Idumeër, als koning te erkennen.