De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIV.
|
1. Anno centesimo septuagesimo secundo congregavit rex Demetrius exercitum suum, et abiit in Mediam ad contrahenda sibi auxilia, ut expugnaret Tryphonem. | 1. In het jaar honderd twee en zeventigGa naar voetnoot1) verzamelde koning Demetrius zijn leger en vertrok naar Medië ten einde zich hulptroepen te vergaderen om Tryphon te beoorlogen. |
2. Et audivit Arsaces rex Persidis, et Mediae, quia intravit Demetrius confines suos, et misit unum de principibus suis ut comprehenderet eum vivum, et adduceret eum ad se. | 2. En Arsaces, koning van Perzië en Medië, hoorde, dat Demetrius binnen zijne landpalen gekomen was, en hij zond eenen zijner oversten om hem levend te vangen en bij hem te brengenGa naar voetnoot2). |
[pagina 357]
3. Et abiit, et percussit castra Demetrii: et comprehendit eum, et duxit eum ad Arsacem, et posuit eum in custodiam. | 3. En deze ging en versloeg het leger van Demetrius en nam hem gevangen en bracht hem bij Arsaces, en deze zette hem in hechtenisGa naar voetnoot3). |
4. Et siluit omnis terra Juda omnibus diebus Simonis, et quaesivit bona genti suae: et placuit illis potestas ejus, et gloria ejus omnibus diebus. | 4. En geheel het land Juda was rustig al de dagen van Simon, en hij zocht welvaart voor zijn volk; en zijne macht en zijn luister was hun alle dagen welbehaaglijk. |
5. Et cum omni gloria sua accepit Joppen in portum, et fecit introitum in insulis maris. | 5. En bij al zijnen luister verkreeg hij Joppe tot haven, en hij verschafte eenen toegang tot de eilanden der zeeGa naar voetnoot4). |
6. Et dilatavit fines gentis suae, et obtinuit regionem. | 6. En hij breidde de grenzen van zijn volk uit, en hij onderwierp het land. |
7. Et congregavit captivitatem multam, et dominatus est Gazarae, et Bethsurae, et arci: et abstulit immunditias ex ea, et non erat qui resisteret ei. | 7. En hij vergaderde talrijke gevangenenGa naar voetnoot5) en vermeesterde Gazara en Bethsura en den burcht; en hij verwijderde daaruit de onreinheden, en er was niemand, die hem weerstond. |
8. Et unusquisque colebat terram suam cum pace: et terra Juda dabat fructus suos, et ligna camporum fructum suum. | 8. En iedereenGa naar voetnoot6) bebouwde zijn land met vrede, en het land Juda gaf zijn gewassen en de boomen der velden hunne vrucht. |
9. Seniores in plateis sedebant omnes, et de bonis terrae tractabant, et juvenes induebant se gloriam, et stolas belli. | 9. De oudsten zaten allen op de straten en verhandelden over het welzijn des lands, en de jongelingen bekleedden zich met luister en met krijgsgewaden. |
10. Et civitatibus tribuebat alimonias, et constituebat eas ut essent vasa munitionis quoadusque nominatum est nomen gloriae ejus usque ad extremum terrae. | 10. En de steden voorzag hij van levensmiddelen, en hij richtte ze in om tot vestingen te dienen, in dier voege, dat de naam van zijnen roem vermeld werd tot aan het uiteinde der aarde. |
11. Fecit pacem super terram, et laetatus est Israel laetitia magna. | 11. Hij verschafte vrede in het land, en Israël verheugde zich met groote blijdschap. |
[pagina 358]
12. Et sedit unusquisque sub vite sua, et sub ficulnea sua: et non erat qui eos terreret. Zach. III 10. | 12. En iedereen zat onder zijnen wijnstok en onder zijnen vijgeboomGa naar voetnoot7), en er was niemand, die hun schrik aanjoeg. |
13. Defecit impugnans eos super terram: reges contriti sunt in diebus illis. | 13. Verdwenen was die hen bestreed in het land; de koningenGa naar voetnoot8) werden verpletterd in die dagen. |
14. Et confirmavit omnes humiles populi sui, et legem exquisivit, et abstulit omnem iniquum et malum: | 14. En hij versterkte alle gedrukten van zijn volk, en hij vorschte de Wet na en ruimde elken goddelooze en boosaardige uit den weg. |
15. Sancta glorificavit, et multiplicavit vasa sanctorum. | 15. Hij verheerlijkte het heiligdom en vermenigvuldigde de gereedschappen des heiligdoms. |
16. Et auditum est Romae quia defunctus esset Jonathas, et usque in Spartiatas: et contristati sunt valde. | 16. En men vernam te Rome, dat Jonathas gestorven was, insgelijks tot bij de Spartanen, en zij werden ten zeerste bedroefd. |
17. Ut audierunt autem quod Simon frater ejus factus esset summus sacerdos loco ejus, et ipse obtineret omnem regionem, et civitates in ea, | 17. Toen zij echter hoorden, dat Simon, zijn broeder, hoogepriester was geworden in zijne plaats, en dat hij de gansche landstreek en hare steden in zijne macht had, |
18. Scripserunt ad eum in tabulis aereis, ut renovarent amicitias, et societatem quam fecerant cum Juda, et cum Jonatha fratribus ejus. Supra XII 1. | 18. schreven zij hem op koperen platen om de vriendschap en het verbond te hernieuwen, dat zij met Judas en met Jonathas, zijne broeders, gesloten haddenGa naar voetnoot9). |
19. Et lectae sunt in conspectu ecclesiae in Jerusalem. Et hoc exemplum epistolarum, quas Spartiatae miserunt: | 19. En zij werden gelezen ten overstaan der gemeente te Jerusalem. En ziehier het afschrift der brieven, die de Spartanen zonden: |
20. SPARTIANORUM principes, et civitates, Simoni sacerdoti magno et senioribus, et sacerdotibus, et reliquo populo Judaeorum, fratribus, salutem. | 20. De vorstenGa naar voetnoot10) en steden der Spartanen aan Simon, den hoogepriester, en aan de oudsten en aan de priesters en aan het overige volk der Joden, hunne broeders, heil! |
21. Legati, qui missi sunt ad populum nostrum, nuntiaverunt nobis de vestra gloria, et honore, ac lae- | 21. De afgezanten, die naar ons volk gezonden zijn, hebben ons bericht gegeven omtrent uwen luis- |
[pagina 359]
titia: et gavisi sumus in introitu eorum. | ter en uwe eer en vreugde, en wij hebben ons verheugd bij hunne aankomst. |
22. Et scripsimus quae ab eis erant dicta in conciliis populi, sic: Numenius Antiochi, et Antipater Jasonis filius, legati Judaeorum, venerunt ad nos, renovantes nobiscum amicitiam pristinam. | 22. En wij hebben opgeteekend wat door hen gezegd was in de vergaderingen des volks, als volgt: Numenius, zoon van Antiochus, en Antipater, zoon van Jason, gezanten der Joden, zijn tot ons gekomen om met ons de oude vriendschap te hernieuwen. |
23. Et placuit populo excipere viros gloriose, et ponere exemplum sermonum eorum in segregatis populi libris, ut sit ad memoriam populo Spartiatarum. Exemplum autem horum scripsimus Simoni magno sacerdoti. | 23. En het heeft aan het volk behaagd, de mannen met eere te ontvangen en een afschrift van hunne voorstellen te plaatsen in de bijzondere boeken des volksGa naar voetnoot11), ter gedachtenis voor het Spartaansche volk. Een afschrift daarvan nu hebben wij uitgevaardigd aan Simon, den hoogepriester. |
24. Post haec autem misit Simon Numenium Romam, habentem clypeum aureum magnum, pondo mnarum mille, ad statuendam cum eis societatem. Cum autem audisset populus Romanus | 24. Daarna nu zond Simon Numenius naar Rome met een groot gouden schild van duizend mina's gewicht, om het bondgenootschap met hen te bevestigenGa naar voetnoot12). Toen nu het Romeinsche volkGa naar voetnoot13) |
25. Sermones istos, dixerunt: Quam gratiarum actionem reddemus Simoni, et filiis ejus? | 25. deze voorstellen gehoord had, zeiden zij: Welken dank zullen wij vergelden aan Simon en zijne zonen? |
26. Restituit enim ipse fratres suos, et expugnavit inimicos Israel ab eis, et statuerunt ei libertatem, et descripserunt in tabulis aereis, et posuerunt in titulis in monte Sion. | 26. Immers heeft hij zijne broeders opgericht en de vijanden van Israël van hen weggedreven. En zij verzekerden hem de vrijheidGa naar voetnoot14), en zij schreven het op koperen tafelen en plaatsten die op gedenkzuilen op den berg Sion. |
27. Et hoc est exemplum scripturae: OCTAVA decima die mensis Elul, anno centesimo septuagesimo | 27. En ziehier het afschrift der oorkonde: Den achttienden dag der maand Elul, in het jaar honderd |
[pagina 360]
secundo, anno tertio sub Simone sacerdote magno in Asaramel, | twee en zeventig, het derde jaar onder het opperpriesterschap van Simon, te AsaramelGa naar voetnoot15), |
28. In conventu magno sacerdotum, et populi, et principum gentis, et seniorum regionis, nota facta sunt haec: Quoniam frequenter facta sunt proelia in regione nostra. | 28. in een groote vergadering van priesters en volk en van vorsten des volks en van oudsten des lands is bekend gemaakt als volgt: Daar er herhaaldelijk oorlogen gevoerd werden in ons land, |
29. Simon autem Mathathiae filius ex filiis Jarib, et fratres ejus dederunt se periculo, et restiterunt adversariis gentis suae, ut starent sancta ipsorum, et lex: et gloria magna glorificaverunt gentem suam. | 29. hebben Simon, zoon van Mathathias, uit de kinderen van JaribGa naar voetnoot16), en zijne broeders zich aan het gevaar blootgesteld en weerstand geboden aan de vijanden van hun volk, opdat hunne heiligdommen en de Wet zouden in stand blijven; en met grooten roem hebben zij hun volk verheerlijkt. |
30. Et congregavit Jonathas gentem suam, et factus est illis sacerdos magnus, et appositus est ad populum suum. | 30. En Jonathas bracht zijn volk te zamen en hij werd hun hoogepriester en hij werd verzameld tot zijn volkGa naar voetnoot17). |
31. Et voluerunt inimici eorum calcare, et atterere regionem ipsorum, et extendere manus in sancta eorum. | 31. En hunne vijanden wilden hun land vertrappen en verpletteren en de hand uitsteken naar hunne heiligdommen. |
32. Tunc restitit Simon, et pugnavit pro gente sua, et erogavit pecunias multas, et armavit viros virtutis gentis suae, et dedit illis stipendia: | 32. Toen bood Simon weerstand en hij streed voor zijn volk en besteedde groote geldsommen en wapende de strijdbare mannen van zijn volk en gaf hun soldij. |
33. Et munivit civitates Judaeae, et Bethsuram, quae erat in finibus Judaeae, ubi erant arma hostium antea: et posuit illic praesidium viros Judaeos. | 33. Ook versterkte hij de steden van Judea en Bethsura, dat op de grenzen van Judea lag, waar zich te voren de wapenen der vijanden bevonden, en hij plaatste er Joodsche mannen tot bezetting. |
34. Et Joppen munivit, quae erat ad mare: et Gazaram, quae est in finibus Azoti, in qua hostes antea habitabant, et collocavit illic Judaeos: et quaecumque apta erant ad correptionem eorum, posuit in eis. | 34. En hij versterkte Joppe, dat aan de zee lag, en Gazara, dat zich op de grenzen van Azotus bevindt, waarin te voren de vijanden woonden, en hij vestigde daar Joden, en al wat geschikt was om ze te verbeterenGa naar voetnoot18), plaatste hij daarin. |
[pagina 361]
35. Et vidit populus actum Simonis, et gloriam, quam cogitabat facere genti suae, et posuerunt eum ducem suum, et principem sacerdotum, eo quod ipse fecerat haec omnia, et justitiam, et fidem, quam conservavit genti suae, et exquisivit omni modo exaltare populum suum. | 35. En het volk zag de handelwijze van Simon en den roem, dien hij aan zijn volk dacht te verschaffen, en zij stelden hem aan als hunnen aanvoerder en als hoogepriesterGa naar voetnoot19), omdat hij dat alles had verricht en om de rechtvaardigheid en trouw, die hij bewaard had ten opzichte van zijn volk, en omdat hij op alle manieren zijn volk zocht te verheffen. |
36. Et in diebus ejus prosperatum est in manibus ejus, ut tollerentur gentes de regione ipsorum, et qui in civitate David erant in Jerusalem in arce, de qua procedebant, et contaminabant omnia, quae in circuitu sanctorum sunt, et inferebant plagam magnam castitati: | 36. En in zijne dagen gelukte het door zijne handen de heidenen uit hun gewest te verdrijven, benevens hen, die zich in de stad van David, te Jerusalem in den burcht, bevonden, vanwaar zij uitvielen en alles bezoedelden wat zich rondom het heiligdom bevindt, en groot letsel berokkenden aan de reinheid. |
37. Et collocavit in ea viros Judaeos ad tutamentum regionis, et civitatis, et exaltavit muros Jerusalem. | 37. En hij plaatste daarin Joodsche mannen ter bescherming des lands en der stad, en hij trok de muren van Jerusalem hooger op. |
38. Et rex Demetrius statuit illi summum sacerdotium. | 38. En koning Demetrius kende hem het hoogepriesterambt toeGa naar voetnoot20). |
39. Secundum haec fecit eum amicum suum, et glorificavit eum gloria magna. | 39. Dienovereenkomstig maakte hij hem tot zijnen vriend, en hij verheerlijkte hem met groote eer. |
40. Audivit enim quod appellati sunt Judaei a Romanis amici, et socii, et fratres, et quia susceperunt legatos Simonis gloriose: | 40. Want hij hoorde, dat de Joden vrienden en bondgenooten en broeders genoemd werden door de Romeinen en dat dezen de afgezanten van Simon met eer hadden ontvangenGa naar voetnoot21); |
41. Et quia Judaei, et sacerdotes eorum consenserunt eum esse ducem suum, et summum sacerdotem in aeternum, donec surgat propheta fidelis: | 41. en dat de Joden en hunne priesters er in hadden toegestemd, dat hij hun aanvoerder en opperpriester zou zijn voor altijd, totdat een getrouw profeet zou opstaanGa naar voetnoot22); |
42. Et ut sit super eos dux, et ut | 42. en dat hij over hen als aan- |
[pagina 362]
cura esset illi pro sanctis, et ut constitueret praepositos super opera eorum, et super regionem, et super arma, et super praesidia: | voerder zou staan, en hem de zorg voor het heiligdom zou toevertrouwd zijn, en dat hij oversten zou aanstellen over de werken daarvan en over het land en over de wapenen en over de vestingen; |
43. Et cura sit illi de sanctis: et ut audiatur ab omnibus, et scribantur in nomine ejus omnes conscriptiones in regione: et ut operiatur purpura, et auro: | 43. en dat hij zorg zou dragen voor het heiligdom, en dat hem door allen zou gehoorzaamd worden en dat in zijnen naam alle oorkonden in het land zouden opgesteld worden en dat hij zich zou bekleeden met purper en goudGa naar voetnoot23); |
44. Et ne liceat ulli ex populo, et ex sacerdotibus irritum facere aliquid horum, et contradicere his, quae ab eo dicuntur, aut convocare conventum in regione sine ipso: et vestiri purpura, et uti fibula aurea. | 44. en dat het niemand uit het volk en uit de priesters zou geoorloofd zijn iets daarvan te niet te doen en datgene tegen te spreken, wat door hem gezegd wordt, of eene vergadering in het land bijeen te roepen zonder hem, en zich in purper te kleeden en een gouden gesp te dragenGa naar voetnoot24). |
45. Qui autem fecerit extra haec, aut irritum fecerit aliquid horum, reus erit. | 45. Wie echter daartegen handelt of iets daarvan te niet doet, zal schuldig zijn. |
46. Et complacuit omni populo statuere Simonem, et facere secundum verba ista. | 46. En het behaagde aan het geliheele volk Simon aan te stellen en overeenkomstig die woorden te handelen. |
47. Et suscepit Simon, et placuit ei ut summo sacerdotio fungeretur, et esset dux, et princeps gentis Judaeorum, et sacerdotum, et praeesset omnibus. | 47. En Simon aanvaardde het, en het behaagde hem het opperpriesterschap te bekleeden en aanvoerder en vorst te zijn van het volk der Joden en van de priesters en aan het hoofd van allen te staan. |
48. Et scripturam istam dixerunt ponere in tabulis aereis, et ponere eas in peribolo sanctorum, in loco celebri: | 48. En zij gaven last dit geschrift op koperen tafelen te brengen en deze te plaatsen in eenen omgang van het heiligdom op eene in het oog vallende plaatsGa naar voetnoot25), |
49. Exemplum autem eorum ponere in aerario, ut habeat Simon, et filii ejus. | 49. en het afschrift daarvan te leggen in de schatkamer ter beschikking van Simon en zijne zonen. |
- voetnoot1)
- In 141 vóór Christus.
- voetnoot2)
- Arsaces was de zesde van dien naam onder de koningen der Parthen en heet als koning ook Mithridates I; Perzië en Medië was aan zijne heerschappij onderworpen met het gansche gebied tusschen den Euphraat en den Indus.
- voetnoot3)
- Demetrius, aanvankelijk overwinnaar, werd door list overwonnen. Nadat hij eenigen tijd gevangen was geweest, huwde hij Rhodogune, eene dochter van Mithridates; tien jaren later verwierf hij met de volledige vrijheid wederom den troon van Syrië.
- voetnoot4)
- Door het verwerven der zeehaven te Joppe konden de Joden zonder belemmering verkeeren met de eilanden der Middellandsche Zee en de overige daaraan gelegen landen.
- voetnoot5)
- Hij verloste ze en bracht ze naar hun vaderland terug. Over Gazara en Bethsura zie XIII 43 en XI 65-66.
- voetnoot6)
- Hetgeen volgt in v. 8-12 is eene uitvoerige schildering van de weldaden des vredes, die het land genoot door het beleid van Simon.
- voetnoot7)
- Een zegswijze der Israëlieten om het volle genot van den huiselijken welstand aan te duiden.
- voetnoot8)
- Namelijk die van Syrië.
- voetnoot9)
- De overeenkomst der Romeinen was met Judas en met Jonathas gesloten geworden (vgl. VIII 17 volg. en XII 1 volg.); die der Spartanen met Jonathas. Een uitvoerig bericht over den dood van Jonathas met een verzoek om hernieuwing der gesloten overeenkomst werd op last van Simon naar Rome en Sparta overgebracht door Numenius. Zie v. 24.
- voetnoot10)
- Door vorsten worden hier de ephoren, de hoogste magistraatspersonen van Sparta, bedoeld.
- voetnoot11)
- In het archief van den staat.
- voetnoot12)
- Numenius had waarschijnlijk opdracht zich eerst naar Sparta te begeven en daarna naar Rome. Het gouden schild moest een zinnebeeld zijn van de bescherming, die men inriep. Vat men de duizend mina's op als attisch gewicht, dan woog het schild ruim 430 kilogram; zijn de mina's als geldswaarde genomen, dan had het eene waarde van ongeveer 50,000 gulden. Geen wonder, dat de Romeinen zelf (zie XV 18) daarvan in hunne brieven met ophef gewag maken.
- voetnoot13)
- In den Griekschen tekst staat: ‘Toen nu het volk’; daardoor wordt het Joodsche volk bedoeld, welks woorden en handelingen dan aangehaald worden in hetgeen volgt. Naar de Vulgaat daarentegen worden in v. 25-26a de woorden der Romeinen aangehaald.
- voetnoot14)
- En zij, d.i. de Romeinen, erkenden de vrijheid, d.i. de zelfstandigheid van Israël. Gr.: ‘en hij stond pal (of gaf steun), hij en zijne broeders en het huis zijns vaders, en zij hebben de vijanden van Israël van zich afgeweerd en hem (Israël) de vrijheid verzekerd’. En zij, d.i. de Joden, plaatsten enz.
- voetnoot15)
- De maand Elul beantwoordt aan Augustus-September; het jaar aan 141 vóór Christus. Wat door te Asaramel bedoeld wordt, is niet duidelijk; sommigen lezen: te Jerusalem; anderen: bij de poort of op het plein van het volk Gods; anderen: Vorst van het volk Gods.
- voetnoot16)
- Voor Joarib; vgl. II 1.
- voetnoot17)
- Hij stierf. Zie II noot 36.
- voetnoot18)
- Om die steden beter in staat van verdediging te stellen.
- voetnoot19)
- Als zoodanig werd hij door het volk erkend; zijn recht op het hoogepriesterschap ontleende hij aan zijne geboorte.
- voetnoot20)
- Vgl. XIII 39.
- voetnoot21)
- Zie v. 16-18 en 24.
- voetnoot22)
- Totdat iemand, die ongetwijfeld een door God gezonden profeet en dienaar Gods bleek, evenals eertijds Samuël, zou bekend maken, wat Gods beschikking was omtrent de regeering des volks; immers tot aan den tijd der Machabeën was het oppergezag in de tijdelijke en geestelijke dingen met het opperbevel der troepen nog nimmer in den éénen hoogepriester vereenigd geweest. Bleek dit voor het oogenblik nuttig en noodzakelijk, toch lag de uitoefening van zulk een gezag niet in den aard van het hoogepriesterschap. Vgl. IV 46 noot 26.
- voetnoot23)
- Zie X 20 en noot 6.
- voetnoot24)
- Zie X 89 noot 40.
- voetnoot25)
- Hier wordt een der galerijen van den tempel bedoeld; waarschijnlijk die van het voorhof, welke door het volk mocht betreden worden en waar de koperen tafelen zoo werden opgehangen, dat zij terstond in het oog vielen.