De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIII.
|
1. Et audivit Simon quod congregavit Tryphon exercitum copiosum ut veniret in terram Juda, et attereret eam. | 1. En Simon hoorde, dat Tryphon een talrijk leger verzamelde om naar het land Juda te komen en het te verpletteren. |
2. Videns quia in tremore populus est, et in timore, ascendit Jerusalem, et congregavit populum: | 2. Daar hij zag, dat het volk in angst en vrees was, ging hij op naar Jerusalem en vergaderde het volk. |
3. Et adhortans dixit: Vos scitis quanta ego, et fratres mei, et domus patris mei fecimus pro legibus, et pro sanctis proelia, et angustias quales vidimus: | 3. En ter bemoediging zeide hij: Gij weet, hoe groote gevechten ik en mijne broeders en het huis mijns vadersGa naar voetnoot1) geleverd hebben voor de wetten en voor het heiligdom, en de benauwdheden, die wij gezien hebben. |
4. Horum gratia perierunt fratres mei omnes propter Israel, et relictus sum ego solus. | 4. Ter oorzake daarvan zijn mijne broeders allen omgekomen wegens IsraëlGa naar voetnoot2), en ik ben alleen overgebleven. |
5. Et nunc non mihi contingat parcere animae meae in omni tempore tribulationis: non enim melior sum fratribus meis. | 5. En nu gebeure het mij niet, mijn leven te sparen in eenigen tijd van kwelling; want ik ben niet beter dan mijne broeders. |
[pagina 351]
6. Vindicabo itaque gentem meam, et sancta, natos quoque nostros, et uxores: quia congregatae sunt universae gentes conterere nos inimicitiae gratia. | 6. Ik zal dus mijn volk en het heiligdom wreken, insgelijks onze kinderen en huisvrouwen, daar alle volkeren vergaderd zijn om ons uit vijandschap te verdelgen. |
7. Et accensus est spiritus populi simul ut audivit sermones istos: | 7. En de geest des volks ontvlamde bij het hooren dezer woorden. |
8. Et responderunt voce magna dicentes: Tu es dux noster loco Judae, et Jonathae fratris tui: | 8. En zij antwoordden met luider stem zeggende: Gij zijt onze aanvoerder in plaats van Judas en van Jonathas, uwen broederGa naar voetnoot3). |
9. Pugna proelium nostrum: et omnia, quaecumque dixeris nobis, faciemus. | 9. Voer onzen oorlog, en alles, wat gij ons ook zult zeggen, zullen wij doen. |
10. Et congregans omnes viros bellatores, acceleravit consummare universos muros Jerusalem, et munivit eam in gyro. | 10. En alle strijdbare mannen verzamelend, haastte hij zich alle muren van Jerusalem te voltooien en hij versterkte hetzelve in het rond. |
11. Et misit Jonathan filium Absalomi, et cum eo exercitum novum in Joppen, et ejectis his, qui erant in ea, remansit illic ipse. | 11. Ook zond hij Jonathas, zoon van Absalom, en met hem een nieuw leger naar Joppe, en nadat hij degenen, die daarin waren, uitgedreven had, bleef hij daar zelfGa naar voetnoot4). |
12. Et movit Tryphon a Ptolemaida cum exercitu multo, ut veniret in terram Juda, et Jonathas cum eo in custodia. | 12. En Tryphon brak op van Ptolemaïs met een talrijk leger om het land Juda binnen te rukken, en Jonathas was bij hem in hechtenis. |
13. Simon autem applicuit in Addus contra faciem campi. | 13. Simon daarentegen legerde zich te AddusGa naar voetnoot5), tegenover de vlakte. |
14. Et ut cognovit Tryphon quia surrexit Simon loco fratris sui Jonathae: et quia commissurus esset cum eo proelium, misit ad eum legatos, | 14. En toen Tryphon vernam, dat Simon was opgestaan in plaats van zijnen broeder Jonathas en dat hij voornemens was tegen hem te strijden, zond hij hem gezanten, |
15. Dicens: Pro argento, quod debebat frater tuus Jonathas in ratione regis, propter negotia, quae habuit, detinuimus eum. | 15. zeggende: Om reden van het geld, dat uw broeder Jonathas schuldig was in rekening des konings, wegens de bedieningen, die hij gehad heeft, hebben wij hem gevangen gehoudenGa naar voetnoot6). |
[pagina 352]
16. Et nunc mitte argenti talenta centum, et duos filios ejus obsides, ut non dimissus fugiat a nobis, et remittemus eum. | 16. Zend dan nu honderd talenten zilver en zijne twee zonen als gijzelaars, opdat hij na zijne invrijheidstelling niet van ons afvallig worde, en wij zullen hem loslaten. |
17. Et cognovit Simon quia cum dolo loqueretur secum, jussit tamen dari argentum, et pueros: ne inimicitiam magnam sumeret ad populum Israel, dicentem: | 17. En Simon begreep, dat hij arglistig met hem sprak; desniettemin beval hij het geld en de knapen te leveren om geen groote vijandschap bij het Israëlietische volk op zich te laden, dat zou zeggen: |
18. Quia non misit ei argentum, et pueros, propterea periit. | 18. Omdat hij hem het geld en de knapen niet gezonden heeft, daarom is hij omgekomen. |
19. Et misit pueros, et centum talenta: et mentitus est, et non dimisit Jonathan. | 19. En hij zond de knapen en de honderd talenten; en gene brak zijn woord en liet Jonathas niet los. |
20. Et post haec venit Tryphon intra regionem, ut contereret eam: et gyraverunt per viam, quae ducit Ador: et Simon, et castra ejus ambulabant in omnem locum quocumque ibant. | 20. En daarna viel Tryphon in het land om het te verpletteren; en zij trokken om langs den weg, die naar Ador voert; en Simon en zijn leger trokken rond naar alle plaatsen, waarheen zij zich begavenGa naar voetnoot7). |
21. Qui autem in arce erant, miserunt ad Tryphonem legatos, ut festinaret venire per desertum, et mitteret illis alimonias. | 21. Zij echter, die in den burcht waren, zonden boden naar Tryphon, dat hij zich zou haasten door de woestijnGa naar voetnoot8) te komen en dat hij hun leeftocht zou zenden. |
22. Et paravit Tryphon omnem equitatum, ut veniret illa nocte: erat autem nix multa valde, et non venit in Galaaditim. | 22. En Tryphon bracht zijne geheele ruiterij in gereedheid om in dien nacht te komen; maar er lag zeer veel sneeuw en hij kwam niet tot in het land GalaädGa naar voetnoot9). |
23. Et cum appropinquasset Bascaman, occidit Jonathan, et filios ejus illic. | 23. En toen hij bij BascamanGa naar voetnoot10) gekomen was, doodde hij daar Jonathas en zijne zonen. |
24. Et convertit Tryphon, et abiit in terram suam. | 24. En Tryphon keerde terug en begaf zich naar zijn land. |
25. Et misit Simon, et accepit ossa | 25. En Simon zond en nam het |
[pagina 353]
Jonathae fratris sui, et sepelivit ea in Modin civitate patrum ejus. | gebeente van zijnen broeder Jonathas en begroef het te Modin, de stad zijner vaderen. |
26. Et planxerunt eum omnis Israel planctu magno, et luxerunt eum dies multos. | 26. En geheel Israël betreurde hem met groot rouwbedrijf en beweende hem vele dagen. |
27. Et aedificavit Simon super sepulcrum patris sui et fratrum suorum aedificium altum visu, lapide polito retro et ante: | 27. En Simon richtte op het graf zijns vaders en zijner broeders een hoog in het oog vallend gebouw op, met gepolijsten steen aan den achter- en voorkant. |
28. Et statuit septem pyramidas, unam contra unam patri et matri, et quatuor fratribus: | 28. En hij richtte zeven pyramiden op, de eene tegenover de andere, voor zijnen vader en zijne moeder en zijne vier broedersGa naar voetnoot11). |
29. Et his circumposuit columnas magnas: et super columnas arma, ad memoriam aeternam: et juxta arma naves sculptas, quae viderentur ab omnibus navigantibus mare. | 29. En rondom deze plaatste hij groote kolommen, en op de kolommen wapenen tot een eeuwige gedachtenis, en naast de wapenen gebeeldhouwde schepen, die door alle zeevaarders konden gezien wordenGa naar voetnoot12). |
30. Hoc est sepulcrum, quod fecit in Modin, usque in hunc diem. | 30. Dat is het graf, dat hij te Modin maakte, tot op dezen dagGa naar voetnoot13). |
31. Tryphon autem cum iter faceret cum Antiocho rege adolescente, dolo occidit eum. | 31. Tryphon bracht intusschen, terwijl hij zich met den jeugdigen koning Antiochus op reis bevond, dezen verraderlijk om het leven. |
32. Et regnavit loco ejus, et imposuit sibi diadema Asiae, et fecit plagam magnam in terra. | 32. En hij werd koning in zijne plaats en zette zich de kroon van Azië op en veroorzaakte groot onheil in het landGa naar voetnoot14). |
33. Et aedificavit Simon praesidia Judaeae muniens ea turribus excelsis, et muris magnis, et portis, et seris: et posuit alimenta in munitionibus. | 33. En Simon bouwde de vestingen van Judea opGa naar voetnoot15), versterkte ze met hooge torens en groote muren en poorten en grendels en legde levensmiddelen neer in de sterkten. |
34. Et elegit Simon viros, et misit ad Demetrium regem ut faceret remissionem regioni: quia actus omnes Tryphonis per direptionem fuerant gesti. | 34. Ook koos Simon mannen uit en zond ze naar koning DemetriusGa naar voetnoot16), opdat hij aan het land vrijdom zou verleenen, daar alle handelingen van Tryphon bij wijze van rooverij verricht waren. |
[pagina 354]
35. Et Demetrius rex ad verba ista respondit ei, et scripsit epistolam talem. | 35. En koning Demetrius antwoordde hem op die woorden en schreef hem een brief in dezer voege: |
36. REX Demetrius Simoni summo sacerdoti, et amico regum, et senioribus, et genti Judaeorum salutem. | 36. Koning Demetrius aan Simon, den hoogepriester en vriend der koningenGa naar voetnoot17), en aan de oudsten en aan het Joodsche volk heil! |
37. Coronam auream, et bahem, quam misistis, suscepimus: et parati sumus facere vobiscum pacem magnam, et scribere praepositis regis remittere vobis quae indulsimus. | 37. De gouden kroon en den palmtakGa naar voetnoot18), die gij gezonden hebt, hebben wij aanvaard, en wij zijn bereid met u vollen vrede te maken en aan de koninklijke bewindvoerders te schrijven, dat u kwijtgescholden worde, hetgeen wij kwijtgescholden hebben. |
38. Quaecumque enim constituimus, vobis constant. Munitiones, quas aedificastis, vobis sint. | 38. Want al wat wij bepaald hebbenGa naar voetnoot19), blijft u verzekerd. De sterkten, die gij gebouwd hebt, zullen de uwe zijn. |
39. Remittimus quoque ignorantias, et peccata usque in hodiernum diem, et coronam, quam debebatis: et si quid aliud erat tributarium in Jerusalem, jam non sit tributarium. | 39. Ook verleenen wij kwijtschelding van de misslagen en vergrijpen tot op den huidigen dag, en van de kroon, die gij schuldig waart; en indien er iets anders te Jerusalem schatplichtig was, zal het nu niet meer schatplichtig zijn. |
40. Et si qui ex vobis apti sunt conscribi inter nostros, conscribantur, et sit inter nos pax. | 40. En indien er van ulieden geschikt zijn om onder de onzen opgeschreven te worden, zullen zij opgeschreven worden, en er zij vrede tusschen ons. |
41. Anno centesimo septuagesimo ablatum est jugum gentium ab Israel. | 41. In het jaar honderd zeventig is het juk der heidenen weggenomen van IsraëlGa naar voetnoot20). |
42. Et coepit populus Israel scribere in tabulis, et gestis publicis, anno primo sub Simone summo sacerdote, magno duce, et principe Judaeorum. | 42. En het volk Israël begon te schrijven op de tafelen en openbare registers: In het eerste jaar van Simon, hoogepriester, opperbevelhebber en vorst der Joden. |
[pagina 355]
43. In diebus illis applicuit Simon ad Gazam, et circumdedit eam castris, et fecit machinas, et applicuit ad civitatem, et percussit turrem unam, et comprehendit eam. | 43. In die dagen ging Simon legeren voor GazaGa naar voetnoot21) en omringde het met een leger, en hij vervaardigde belegeringswerktuigen en richtte ze tegen de stad, en hij rammeide éénen toren en vermeesterde dien. |
44. Et eruperant qui erant intra machinam in civitatem: et factus est motus magnus in civitate. | 44. En zij, die zich binnen in het werktuig bevonden, deden eenen uitvalGa naar voetnoot22) in de stad, en er ontstond in de stad een groote ontzetting. |
45. Et ascenderunt qui erant in civitate cum uxoribus, et filiis supra murum scissis tunicis suis, et clamaverunt voce magna, postulantes a Simone dextras sibi dari, | 45. En zij, die zich in de stad bevonden, klommen met hunne vrouwen en kinderen op den muur met gescheurde lijfrokken, en zij riepen met luider stem, terwijl zij Simon smeekten hun de rechterhand te gevenGa naar voetnoot23). |
46. Et dixerunt: Non nobis reddas secundum malitias nostras, sed secundum misericordias tuas. | 46. En zij zeiden: Vergeld ons niet naar onze boosheden, maar naar uwe barmhartigheden. |
47. Et flexus Simon non debellavit eos: ejecit tamen eos de civitate, et mundavit aedes, in quibus fuerant simulacra, et tunc intravit in eam cum hymnis benedicens Dominum: | 47. En Simon, vermurwd, versloeg hen niet; hij dreef ze evenwel uit de stad en zuiverde de huizen, waarin afgodsbeelden geweest waren, en vervolgens hield hij zijnen intocht daarin, met gezangen den lof des Heeren verkondigend. |
48. Et ejecta ab ea omni immunditia, collocavit in ea viros, qui legem facerent: et munivit eam, et fecit sibi habitationem. | 48. En nadat alle onreinheid daaruit verwijderd was, plaatste hij daarin mannen, die de Wet onderhielden, en hij versterkte ze en bouwde zich eene woningGa naar voetnoot24). |
49. Qui autem erant in arce Jerusalem, prohibebantur egredi et ingredi regionem, et emere, ac vendere: et esurierunt valde, et multi ex eis fame perierunt. | 49. Zij nu, die zich op den burcht te Jerusalem bevonden, werden verhinderd het land in- en uit te gaan en te koopen en te verkoopenGa naar voetnoot25); en zij leden grooten honger, en velen van hen kwamen van honger om. |
[pagina 356]
50. Et clamaverunt ad Simonem ut dextras acciperent: et dedit illis: et ejecit eos inde, et mundavit arcem a contaminationibus: | 50. En zij riepen tot Simon om de rechterhand te hebben, en hij gaf ze hun, en hij dreef hen daaruit en reinigde den burcht van de bezoedelingen. |
51. Et intraverunt in eam tertia et vigesima die secundi mensis, anno centesimo septuagesimo primo cum laude, et ramis palmarum, et cinyris, et cymbalis, et nablis, et hymnis, et canticis, quia contritus est inimicus magnus ex Israel. | 51. En zij trokken er binnen op den drie en twintigsten dag der tweede maand in het jaar honderd een en zeventig met lofspraak, en palmtakken en harpen en cimbels en citers en lofzangen en liederen, omdat een groote vijand gedelgd was uit IsraëlGa naar voetnoot26). |
52. Et constituit ut omnibus annis agerentur dies hi cum laetitia. | 52. En hij bepaalde, dat die dagen telken jare met vreugde zouden gevierd worden. |
53. Et munivit montem templi, qui erat secus arcem, et habitavit ibi ipse, et qui cum eo erant. | 53. Ook versterkte hij den tempelberg, die naast den burcht was, en hij ging daar zelf wonen, benevens zij, die bij hem waren. |
54. Et vidit Simon Joannem filium suum, quod fortis proelii vir esset: et posuit eum ducem virtutum universarum: et habitavit in Gazaris. | 54. En Simon zag, dat zijn zoon JoannesGa naar voetnoot27) een dapper krijgsman was, en hij stelde hem aan als aanvoerder over alle strijdkrachten, en deze woonde te Gazara. |
- voetnoot1)
- En mijne overige bloedverwanten.
- voetnoot2)
- Simon en zijne toehoorders verkeerden nog in den waan, dat Jonathas ook te Ptolemaïs was omgekomen.
- voetnoot3)
- Simon werd tevens daardoor als opperpriester gehuldigd. Vgl. v. 36, waar Demetrius hem als zoodanig begroet.
- voetnoot4)
- Deze Absalom is waarschijnlijk dezelfde, die XI 70 genoemd wordt, zoodat Jonathas de broeder was van den daar vermelden dapperen Mathathias. Naar X 76 had reeds Jonathas Joppe ingenomen, en blijkens XII 33-34 had Simon zich reeds vroeger genoodzaakt gezien er een bezetting in te leggen, omdat de inwoners de stad aan de partijgangers van Demetrius wilden overleveren. Na de gevangenneming van Jonathas werden de inwoners opnieuw muitziek, weshalve Simon de bezetting versterkte en de muiters, die daarin waren, uit de stad dreef.
- voetnoot5)
- Gr. ‘Adida’. Zie XII 38.
- voetnoot6)
- Een voorwendsel van Tryphon om Simon (zie v. 17) te bedriegen. Sommigen, dat Tryphon het achterstallige bedoelde van de eertijds door Jonathas aan Demetrius (XI 28) beloofde som.
- voetnoot7)
- De sterke stelling, die Simon te Adida (v. 13) had ingenomen, belette Tryphon langs dien weg uit Ptolemaïs in het land, d.i. Judea, binnen te dringen; daarom maakte hij met zijn leger eenen omweg langs Ador, heden Doera, dat een weinig ten westen van Hebron gelegen was in ‘Idumea’, op de zuidelijke grens van Juda. Om nu Tryphon af te weren trok Simon met zijn leger eveneens rond.
- voetnoot8)
- Door de woestijn van Thecuë of van Juda, tusschen Jerusalem en de Doode Zee.
- voetnoot9)
- De Grieksche tekst is hier vollediger en heeft: en er was zeer veel sneeuw, en hij trok niet op (nl. naar Jerusalem) wegens de sneeuw, maar hij ging (oostwaarts, langs de Doode Zee) heen naar het land Galaäd.
- voetnoot10)
- Een stad van Galaäd.
- voetnoot11)
- De zevende pyramide zou een gedenkteeken voor hem zelven zijn.
- voetnoot12)
- Het geheel moest als zegeteeken de overwinningen der Machabeën verkondigen; de gebeeldhouwde schepen waren een herinnering aan het innemen van Joppe, waardoor de Joden eene haven verkregen aan de Middellandsche Zee.
- voetnoot13)
- Over de ligging van Modin zie II noot 1. Tot op dezen dag, d.i. waarop dit Boek geschreven wordt.
- voetnoot14)
- Door Azië en het land wordt hier (vgl. VIII 6) het Syrische rijk bedoeld.
- voetnoot15)
- Hij versterkte de reeds bestaande vestingen.
- voetnoot16)
- Daar Simon niets dan vijandelijkheden van Tryphon te wachten had, verkoos hij zich aan te sluiten bij Demetrius, dien hij vroeger had verslagen; daarom erkende hij hem ale koning tegenover Tryphon, die den troon door roof verkregen had en overigens het land uitplunderde. Simon vroeg daarentegen vrijdom van alle lasten, overeenkomstig hetgeen eertijds door Demetrius aan Jonathas was toegestaan. Vgl. XI 28 volg.
- voetnoot17)
- Van Syrië.
- voetnoot18)
- Door ‘bahem’ der Vulgaat kan, naar het Grieksche woord, dat daardoor vertaald wordt, of wel een palmtak (als schepter) worden aangeduid of wel een met palmtakken gestikt of ook een bruinrood gewaad. Naar de Syrische vertaling is veeleer een koninklijk gewaad uit vacht, een soort van hermelijnen mantel, bedoeld. Vgl. II Mach. XIV 4.
- voetnoot19)
- Namelijk in dit schrijven.
- voetnoot20)
- In 143 vóór Christus. Israël verkreeg in dat jaar een eigen bestuur en volle vrijheid om naar zijn eigen wetten en godsdienst te leven. De opperheerschappij der koningen van Syrië werd intusschen niet geheel opgeheven.
- voetnoot21)
- Daar de Joden naar XI 61-62 reeds in het bezit van Gaza waren, schijnt hier wel met Flavius Josephus ‘Gazara’ te moeten gelezen worden, waarvan de inneming XIV 7 en 34 onder de wapenfeiten van Simon vermeld wordt.
- voetnoot22)
- Uit een beweegbaren toren, misschien uit den vermeesterden toren (v. 43), waarin zij zich vastgezet hadden.
- voetnoot23)
- Vgl. VI noot 36.
- voetnoot24)
- Hij maakte ze tot een geheel en al Joodsche stad.
- voetnoot25)
- Daar zij namelijk ingesloten waren door den muur of wal, waarmede Jonathas den burcht omringd had. Zie XII 36 noot 17. Hieruit leiden niet weinigen af, dat de burcht der Syriërs niet in het oosten of midden der stad, op het zuidelijk gedeelte van den tempelberg lag (zie I noot 31), maar aan den zuidwestkant der stad, naar de zijde van het open land, op den top van den berg Sion. Aan den oostkant van dezen berg lag dan, vroeger beheerscht door den burcht, de tempel, die met de vlakte, waarop hij gebouwd was, als de door Gods tegenwoordigheid geheiligde plaats, de ‘berg Sion’ genoemd wordt. Zie v. 53.
- voetnoot26)
- In Mei 142 vóór Christus. De groote vijand was de Syrische bezetting, die sedert meer dan 25 jaren in den burcht te Jerusalem had gelegen tot groote ramp voor stad en land.
- voetnoot27)
- Deze werd later hoogepriester als Joannes Hyrcanus I.