De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||
Caput XII.
|
1. Et vidit Jonathas quia tempus eum juvat, elegit viros, et misit eos Romam statuere, et renovare cum eis amicitiam: Supra VIII 20. | 1. En Jonathas zag, dat de tijd hem gunstig was; hij koos mannen uit en zond ze naar Rome om met hen vriendschap te sluiten en te hernieuwenGa naar voetnoot1); |
2. Et ad Spartiatas, et ad alia loca misit epistolas secundum eamdem formam: | 2. en naar de Spartanen en naar andere plaatsen zond hij brieven in denzelfden vormGa naar voetnoot2). |
3. Et abierunt Romam, et intraverunt curiam, et dixerunt: Jonathas summus sacerdos, et gens Judaeorum miserunt nos, ut renovaremus amicitiam, et societatem secundum pristinum. | 3. En zij begaven zich naar Rome en traden in het raadspaleis en zeiden: Jonathas, de hoogepriester, en het volk der Joden hebben ons gezonden ter hernieuwing van de vriendschap en het bondgenootschap zooals vroeger. |
4. Et dederunt illis epistolas ad ipsos per loca, ut deducerent eos in terram Juda cum pace. | 4. En zij gaven hun brieven voor de hunnen in elke plaats, opdat dezen hen met vrede zouden geleiden naar het land JudaGa naar voetnoot3). |
5. Et hoc est exemplum epistolarum, quas scripsit Jonathas Spartiatis: | 5. En ziehier het afschrift der brieven, die Jonathas aan de Spartanen schreef: |
6. JONATHAS summus sacerdos, et seniores gentis, et sacerdotes, et reliquus populus Judaeorum Spartiatis fratribus salutem. | 6. Jonathas, de hoogepriester en de oudsten des volks en de priesters en het overige volk der Joden, aan de Spartanen, hunne broeders, heil! |
7. Jampridem missae erant epistolae ad Oniam summum sacerdotem ab Ario, qui regnabat apud vos, quo- | 7. Reeds vroeger waren er brieven aan den hoogepriester Onias gezonden door Arius, die bij u re- |
[pagina 345]
niam estis fratres nostri, sicut rescriptum continet, quod subjectum est. | geerde, dat gij onze broeders zijt, zooals het afschrift behelst, dat hierbij gevoegd isGa naar voetnoot4). |
8. Et suscepit Onias virum, qui missus fuerat, cum honore: et accepit epistolas, in quibus significabatur de societate, et amicitia. | 8. En Onias heeft den man, die gezonden was, met eer ontvangen en hij heeft de brieven aanvaard, waarin kennisgeving geschiedde van verbond en vriendschap. |
9. Nos cum nullo horum indigeremus, habentes solatio sanctos libros, qui sunt in manibus nostris, | 9. Alhoewel wij niets daarvan noodig hadden, daar wij tot troost de heilige boeken hebben, die in onze handen zijn, |
10. Maluimus mittere ad vos renovare fraternitatem, et amicitiam, ne forte alieni efficiamur a vobis: multa enim tempora transierunt, ex quo misistis ad nos. | 10. hebben wij liever tot u willen zenden om de broederschap en vriendschap te hernieuwen, opdat wij niet wellicht van u vervreemd zouden worden; want er is veel tijd verloopen, sedert gij tot ons gezonden hebt. |
11. Nos ergo in omni tempore sine intermissione in diebus solemnibus, et ceteris, quibus oportet, memores sumus vestri in sacrificiis, quae offerimus, et in observationibus, sicut fas est, et decet meminisse fratrum. | 11. Wij nu zijn te allen tijde zonder ophouden op de feestdagen en de andereGa naar voetnoot5), waarop het behoort, uwer gedachtig bij de offers, die wij opdragen, alsook in de godsdienstoefeningen, zooals het betaamt en past den broeders indachtig te zijn. |
12. Laetamur itaque de gloria vestra. | 12. Wij verheugen ons dan ook over uwe heerlijkheidGa naar voetnoot6). |
13. Nos autem circumdederunt multae tribulationes, et multa proelia, et impugnaverunt nos reges, qui sunt in circuitu nostro. | 13. Ons integendeel hebben vele kwellingen en vele worstelingen in het nauw gebracht, en de koningen, die rondom ons zijnGa naar voetnoot7), hebben ons den oorlog aangedaan. |
14. Noluimus ergo vobis molesti esse, neque ceteris sociis, et amicis nostris in his proeliis: | 14. Nu hebben wij in deze worstelingen u niet lastig willen vallen, noch onze overige bondgenooten en vrienden; |
15. Habuimus enim de coelo auxilium, et liberati sumus nos, et humiliati sunt inimici nostri. | 15. want wij hebben hulp gehad van den Hemel, en wij, wij zijn bevrijd, en onze vijanden zijn vernederd geworden. |
16. Elegimus itaque Numenium | 16. Wij hebben dan Numenius, |
[pagina 346]
Antiochi filium, et Antipatrem Jasonis filium, et misimus ad Romanos renovare cum eis amicitiam, et societatem pristinam. | zoon van Antiochus, en Antipater, zoon van JasonGa naar voetnoot8), uitgekozen en naar de Romeinen gezonden om de vroegere vriendschap en gemeenschap met hen te vernieuwen. |
17. Mandavimus itaque eis ut veniant etiam ad vos, et salutent vos: et reddant vobis epistolas nostras de innovatione fraternitatis nostrae. | 17. Wij hebben hun dan bevolen, zich ook naar u te begeven en u te groeten en u onze brieven te overhandigen betreffende de hernieuwing van onze broederschap. |
18. Et nunc benefacietis respondentes nobis ad haec. | 18. En nu zult gij wel doen met ons daarop te antwoorden. |
19. Et hoc est rescriptum epistolarum, quod miserat Oniae: | 19. En dit is het afschrift der brieven, die hij aan Onias gezonden had: |
20. Arius, rex Spartiatarum Oniae sacerdoti magno salutem. | 20. AriusGa naar voetnoot9), koning der Spartanen, aan den hoogepriester Onias heil. |
21. Inventum est in scriptura de Spartiatis, et Judaeis, quoniam sunt fratres, et quod sunt de genere Abraham. | 21. Er is in een geschrift gevonden geworden omtrent de Spartanen en de Joden, dat zij broeders en dat zij van het geslacht van Abraham zijnGa naar voetnoot10). |
22. Et nunc ex quo haec cognovimus, benefacitis scribentes nobis de pace vestra: | 22. En nu, sedert wij dit zijn te weten gekomen, doet gij wel met ons te schrijven aangaande uwen vrede. |
23. Sed et nos rescripsimus vobis: Pecora nostra, et possessiones nostrae, vestrae sunt: et vestrae, nostrae: mandavimus itaque haec nuntiari vobis. | 23. Maar ook wij schrijven u terug: Ons vee en onze bezittingen zijn de uwe, en de uwe zijn de onze. Wij hebben dan ook last gegeven u dit te melden. |
24. Et audivit Jonathas quoniam regressi sunt principes Demetrii cum exercitu multo supra quam prius, pugnare adversus eum. | 24. En Jonathas hoorde, dat de oversten van Demetrius teruggekeerd waren met een veel talrijker leger dan te voren, om tegen hem te strijden. |
25. Et exiit ab Jerusalem, et occurrit eis in Amathite regione: non enim dederat eis spatium ut ingrederentur regionem ejus. | 25. En hij trok uit Jerusalem en rukte hun te gemoet in het land AmathisGa naar voetnoot11); want hij had hun geenen tijd gegeven om zijn land binnen te rukken. |
[pagina 347]
26. Et misit speculatores in castra eorum: et reversi renuntiaverunt quod constituunt supervenire illis nocte. | 26. En hij zond verspieders in hun leger, en dezen boodschapten bij hun terugkeer, dat zij bepaald hadden hen in den nacht te overvallen. |
27. Cum occidisset autem sol, praecepit Jonathas suis vigilare, et esse in armis paratos ad pugnam tota nocte, et posuit custodes per circuitum castrorum. | 27. Toen nu de zon ondergegaan was, gaf Jonathas den zijnen bevel te waken en onder de wapenen strijdvaardig te zijn gedurende den ganschen nacht, en hij plaatste wachten rondom de legerplaats. |
28. Et audierunt adversarii quod paratus est Jonathas cum suis in bello: et timuerunt, et formidaverunt in corde suo: et accenderunt focos in castris suis. | 28. En de vijanden hoorden, dat Jonathas met de zijnen strijdvaardig was, en zij werden door vrees en schrik bevangen in hun hart en zij ontstaken vuren in hunne legerplaatsGa naar voetnoot12). |
29. Jonathas autem, et qui cum eo erant, non cognoverunt usque mane: videbant autem luminaria ardentia, | 29. Jonathas echter en die bij hem waren, bleven daarvan onkundig tot aan den ochtend; zij zagen intusschen de lichten branden. |
30. Et secutus est eos Jonathas, et non comprehendit eos: transierant enim flumen Eleutherum. | 30. En Jonathas zette hen na en achterhaalde hen niet; want zij waren over de rivier den Eleutherus getrokkenGa naar voetnoot13). |
31. Et divertit Jonathas ad Arabas, qui vocantur Zabadaei: et percussit eos, et accepit spolia eorum. | 31. En Jonathas keerde zich tegen de Arabieren, die Zabadeën genoemd wordenGa naar voetnoot14), en hij versloeg hen en bemeesterde hunnen buit. |
32. Et junxit, et venit Damascum, et perambulabat omnem regionem illam. | 32. En hij keerde zich om en kwam te Damascus en doorliep die geheele streekGa naar voetnoot15). |
33. Simon autem exiit, et venit usque ad Ascalonem, et ad proxima praesidia: et declinavit in Joppen, et occupavit eam, | 33. Simon intusschen trok uit en kwam tot bij Ascalon en de nabijgelegen sterkten; en hij week af naar Joppe en bezette hetGa naar voetnoot16), |
34. (Audivit enim quod vellent praesidium tradere partibus Demetrii) et posuit ibi custodes ut custodirent eam. | 34. (want hij had geboord, dat zij de vesting wilden overleveren aan de partijgenooten van Demetrius), en hij legde daarin een bezetting om ze te bewaken. |
35. Et reversus est Jonathas, et convocavit seniores populi, et co- | 35. En Jonathas kwam terug en riep de oudsten de volks te zamen, |
[pagina 348]
gitavit cum eis aedificare praesidia in Judaea, | en besloot met hen vestingen te bouwen in Judea |
36. Et aedificare muros in Jesalem, et exaltare altitudinem magnam inter medium arcis et civitatis, ut separaret eam a civitate, ut esset ipsa singulariter, et neque emant, neque vendant. | 36. en de muren te Jerusalem op te trekken en eene groote verhevenheid op te werpen midden tusschen den burcht en de stad om dien van de stad af te scheiden, zoodat hij afgezonderd zou zijn en men niet kon koopen noch verkoopenGa naar voetnoot17). |
37. Et convenerunt, ut aedificarent civitatem: et cecidit murus, qui erat super torrentem ab ortu solis, et reparavit eum, qui vocatur Caphetetha: | 37. En zij kwamen bijeen om de stad op te bouwen; en de muur, die langs de beek stond aan den oostkant, viel in, en hij herstelde dien, welke Caphetetha genoemd wordtGa naar voetnoot18). |
38. Et Simon aedificavit Adiada in Sephela, et munivit eam, et imposuit portas, et seras. | 38. En Simon bouwde Adiada in de SephelaGa naar voetnoot19) en versterkte het en bracht er poorten en grendels aan. |
39. Et cum cogitasset Tryphon regnare Asiae, et assumere diadema, et extendere manum in Antiochum regem: | 39. En daar Tryphon er aan dacht om over AziëGa naar voetnoot20) te heerschen en zich de kroon op te zetten en de hand te slaan aan koning Antiochus, |
40. Timens ne forte non permitteret eum Jonathas, sed pugnaret adversus eum, quaerebat comprehendere eum, et occidere. Et exsurgens abiit in Bethsan. | 40. en hij vreesde dat Jonathas hem wellicht niet zou laten begaan, maar tegen hem zou strijden, zocht hij hem te gevangen te nemen en om te brengen. En opbrekende kwam hij te BethsanGa naar voetnoot21). |
41. Et exivit Jonathas obviam illi cum quadraginta millibus virorum electorum in proelium, et venit Bethsan. | 41. En Jonathas rukte tegen hem op met veertig duizend ten strijde uitgelezen mannen, en hij kwam naar Bethsan. |
42. Et vidit Tryphon quia venit Jonathas cum exercitu multo ut extenderet in eum manus, timuit. | 42. En Tryphon zag, dat Jonathas met een talrijk leger kwam opdagen om de hand naar hem uit te stekenGa naar voetnoot22); hij werd door schrik bevangen |
43. Et excepit eum cum honore, | 43. en ontving hem met eere en |
[pagina 349]
et commendavit eum omnibus amicis suis, et dedit ei munera: et praecepit exercitibus suis ut obedirent ei, sicut sibi. | beval hem aan bij al zijne vrienden en gaf hem geschenken; en hij gebood aan zijne troepen, dat zij hem zouden gehoorzamen evenals aan hem zelven. |
44. Et dixit Jonathae: Ut quid vexasti universum populum, cum bellum nobis non sit? | 44. En hij zeide tot Jonathas: Waarom hebt gij het gansche volk lastig gevallen, daar er geen oorlog tusschen ons is? |
45. Et nunc remitte eos in domos suas: elige autem tibi viros paucos, qui tecum sint, et veni mecum Ptolemaidam, et tradam eam tibi, et reliqua praesidia, et exercitum, et universos praepositos negotii, et conversus abibo: propterea enim veni. | 45. Nu dan, zend hen naar hunne haardsteden terug, maar kies u een klein aantal mannen uit om bij u te zijn, en kom met mij naar Ptolemaïs, en ik zal het u overgeven evenals de overige sterkten en het leger en alle bewindvoerders, en ik zal omkeeren en heengaan, want daarom ben ik gekomen. |
46. Et credidit ei, et fecit sicut dixit: et dimisit exercitum, et abierunt in terram Juda. | 46. En hij geloofde hem en deed zooals hij gezegd had, en hij zond zijn leger heen, en zij trokken af naar het land Juda. |
47. Retinuit autem secum tria millia virorum: ex quibus remisit in Galilaeam duo millia, mille autem venerunt cum eo. | 47. Hij behield echter drie duizend man bij zich, van welke hij er twee duizend naar Galilea zond, terwijl er duizend met hem trokken. |
48. Ut autem intravit Ptolemaidam Jonathas, clauserunt portas civitatis Ptolemenses: et comprehenderunt eum: et omnes, qui cum eo intraverant, gladio interfecerunt. | 48. Zoodra echter Jonathas binnen Ptolemaïs gekomen was, sloten de inwoners de stadspoorten, en zij grepen hem en doodden met het zwaard allen, die met hem binnengekomen waren. |
49. Et misit Tryphon exercitum, et equites in Galilaeam, et in campum magnum ut perderent omnes socios Jonathae. | 49. En Tryphon zond een leger en ruiters naar Galilea en in de groote vlakteGa naar voetnoot23) om alle metgezellen van Jonathas te verderven. |
50. At illi cum cognovissent quia comprehensus est Jonathas, et periit, et omnes; qui cum eo erant, hortati sunt semetipsos, et exierunt parati in proelium. | 50. Maar toen dezen vernomen hadden, dat Jonathas gevangen genomen en omgekomen wasGa naar voetnoot24) evenals allen, die bij hem waren, moedigden zij zich aan en rukten strijdvaardig uit. |
51. Et videntes hi, qui insecuti fuerant, quia pro anima res est illis, reversi sunt: | 51. En toen zij, die hen nagezet hadden, zagen, dat het hun om het leven te doen was, keerden zij terug. |
52. Illi autem venerunt omnes cum pace in terram Juda. Et planxerunt Jonathan, et eos, qui cum ipso | 52. Genen echter kwamen allen rustig in het land Juda. En zij beweenden Jonathas en die met hem |
[pagina 350]
fuerant, valde: et luxit Israel luctu magno. | geweest waren ten zeerste, en Israël treurde met grooten rouw. |
53. Et quaesierunt omnes gentes, quae erant in circuitu eorum, conterere eos: dixerunt enim: | 53. En alle volkeren, die rondom hen waren, zochten hen te verpletteren, want zij zeiden: |
54. Non habent principem, et adjuvantem: nunc ergo expugnemus illos, et tollamus de hominibus memoriam eorum. | 54. Zij hebben geenen aanvoerder en helper; daarom laten wij hen nu bestrijden en hunne gedachtenis bij de menschen uitwisschen. |
- voetnoot1)
- De gezonden mannen waren Numenius en Antipater. Zie v. 16. Ook Judas had reeds vroeger vriendschap gesloten met de Romeinen. Zie VIII 1 volg.
- voetnoot2)
- Door Numenius en Antipater. Zie v. 16.
- voetnoot3)
- De Romeinsche Senaat gaf aan de Joodsche gezanten geleibrieven mede, opdat de hunnen, nl. de Romeinsche staatsdienaren en bondgenooten, den gezanten hulp en veiligheid zouden verschaffen op hunne terugreis.
- voetnoot4)
- De hier besproken hoogepriester was wellicht Onias I; zijn opperpriesterschap duurde ongeveer van 323 tot 300 vóór Christus. Tegen denzelfden tijd (309 - 265 vóór Chr.) regeerde Arius I of Areüs te Sparta. De hiervermelde brieven werden dus verzonden tusschen 309 en 300 vóór Christus. Anderen meenen, dat hier Onias II en Arius I of Arius II bedoeld worden, enkelen, dat Sparta hier staat voor Patara, eene zeestad in Lycië. Vgl. v. 10.
- voetnoot5)
- Op de sabbat- en nieuwemaandagen. Voor eerediensten heeft de Septuagint ‘de gebeden’. Vgl. VII 33.
- voetnoot6)
- Over den vrede en heerlijken welstand, waarin gij verkeert, in tegenstelling met onze kwellingen en worstelingen (v. 13).
- voetnoot7)
- Vooral die van Syrië en Egypte.
- voetnoot8)
- Van beide gezanten is verder niets bekend. Sommigen gissen, dat de hier vermelde Jason vroeger door Judas den Machabeër naar Rome was gezonden geweest. Zie VIII 17.
- voetnoot9)
- De Grieksche tekst heeft hier ‘Oniares’, een schrijffout, ontstaan door het aaneenhechten van ‘Onias’ (v. 19) met Arius (v. 20).
- voetnoot10)
- Uit dezen brief blijkt, dat de Joden en Spartanen te dien tijde te recht of ten onrechte vermeenden van oudsher stamgenooten te zijn. Mogelijk steunde die opvatting op eene overlevering. Het hier aangehaalde geschrift en het antwoord van v. 23 worden elders niet vermeld; vermoedelijk wordt hier alleen de inhoud daarvan beknopt teruggegeven, weshalve ook de anders gebruikelijke formulieren en voorgeschreven handteekeningen hier ontbreken.
- voetnoot11)
- Amathis was het grondgebied rondom de stad Amath of Emath, thans Hamat, aan den Orontes gelegen; zij was een der oudste en gewichtigste steden van Syrië en werd ten tijde der Seleuciden ook wel Epiphania genoemd ter eere van Antiochus IV Epiphanes.
- voetnoot12)
- Om Jonathas te doen gelooven, dat zij er zich nog bevonden; intusschen trokken zij heimelijk af.
- voetnoot13)
- Zie XI 7.
- voetnoot14)
- Waarschijnlijk was dit een rondzwervende volksstam. De reden, waarom Jonathas hen tuchtigde, is onbekend.
- voetnoot15)
- Om ze van de aanhangers van Demetrius te zuiveren.
- voetnoot16)
- Vgl. XI 59 en X 75.
- voetnoot17)
- In den burcht lag nog steeds een Syrische bezetting; om de stad tegen eenen uitval te beschutten en de bezetting tot overgave te dwingen bouwde Jonathas nu een grooten muur of wierp hij een hoogen wal op, die de bezetting belette te koopen en te verkoopen, d.i. vrij met de buitenwereld te verkeeren en zich van alles te voorzien.
- voetnoot18)
- Waarschijnlijk waren de grondslagen van dien muur te zwak om hooger opgebouwd te kunnen worden. De beek, d.i. Cedron. Het Gr. heeft voor Caphetetha ‘Chaphenatha’. Deze naam van den herstelden muur komt nergens anders voor.
- voetnoot19)
- Adiada, Gr.: Adida, heden Haditheh, lag ten oosten van Lydda en was, naar het schijnt, de sleutel van de Sephela, d.i. de vlakte, die zich westwaarts, langs de Middellandsche Zee uitstrekte.
- voetnoot20)
- Over Syrië. Zie XI 13.
- voetnoot21)
- Zie V 52.
- voetnoot22)
- Gr.: ‘en hij (Tryphon) vreesde de hand naar hem uit te steken’.
- voetnoot23)
- Naar de vlakte van Esdrelon. Door metgezellen van Jonathas worden hier de twee duizend man van v. 47 bedoeld.
- voetnoot24)
- Dit was een valsch gerucht. Vgl. XIII 12, 15.