De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||
Caput XI.
|
1. Et rex AEgypti congregavit exercitum, sicut arena, quae est circa oram maris, et naves multas: et quaerebat obtinere regnum Alexandri dolo, et addere illud regno suo. | 1. En de koning van Egypte verzamelde een leger als het zand, dat langs den oever der zee is, en vele schepen; en hij zocht het rijk van Alexander door list te bemachtigen en het bij zijn rijk te voegenGa naar voetnoot1). |
2. Et exiit in Syriam verbis pacificis, et aperiebant ei civitates, et occurrebant ei: quia mandaverat Alexander rex exire ei obviam, eo quod socer suus esset. | 2. En hij trok uit naar Syrië met vredelievende woorden, en men opende hem de steden en kwam hem tegen, omdat koning Alexander bevolen had hem te gemoet te gaan, daar hij zijn schoonvader was. |
3. Cum autem introiret civitatem Ptolemaeus, ponebat custodias militum in singulis civitatibus. | 3. Maar als Ptolemeüs eene stad binnentrok, plaatste hij eene bezetting van krijgsvolk in elke der steden: |
4. Et ut appropiavit Azoto, ostenderunt ei templum Dagon succensum igni, et Azotum, et cetera ejus demolita, et corpora projecta, et eorum, qui caesi erant in bello, tumulos quos fecerant secus viam. Supra X 84. | 4. En toen hij nabij Azotus kwam, toonde men hem den door het vuur verbranden tempel van Dagon, en de verwoesting van Azotus en der aanhoorigheden daarvan, en de weggeworpen lijken en de hoopen dergenen, die in den oorlog gedood waren, welke zij langs den weg hadden geplaatstGa naar voetnoot2). |
5. Et narraverunt regi quia haec fecit Jonathas, ut invidiam facerent ei: et tacuit rex. | 5. En zij verhaalden aan den koning, dat Jonathas zulks gedaan had, om ongunst tegen hem te verwekken; en de koning zweegGa naar voetnoot3). |
6. Et occurrit Jonathas regi in Jop- | 6. En Jonathas kwam don koning |
[pagina 336]
pen cum gloria, et invicem se salutaverunt, et dormierunt illic. | te Joppe te gemoet met praal, en zij begroetten elkander en sliepen aldaar. |
7. Et abiit Jonathas cum rege usque ad fluvium, qui vocatur Eleutherus: et reversus est in Jerusalem. | 7. En Jonathas trok met den koning af tot aan den stroom, die de Eleutherus genoemd wordtGa naar voetnoot4); en hij keerde terug naar Jerusalem. |
8. Rex autem Ptolemaeus obtinuit dominium civitatum usque Seleuciam maritimam, et cogitabat in Alexandrum consilia mala. | 8. Koning Ptolemeüs nu verwierf het gebied over de steden tot aan Seleucië-aan-Zee en koesterde booze plannen tegen AlexanderGa naar voetnoot5). |
9. Et misit legatos ad Demetrium, dicens: VENI, componamus inter nos pactum, et dabo tibi filiam meam, quam habet Alexander, et regnabis in regno patris tui. | 9. En hij zond gezanten naar DemetriusGa naar voetnoot6) met de boodschap: Kom, laten wij een verbond met elkander sluiten, en ik zal u mijne dochter geven, die Alexander heeft, en gij zult koning zijn in het rijk uws vaders; |
10. Poenitet enim me quod dederim illi filiam meam: quaesivit enim me occidere. | 10. immers het rouwt mij, dat ik hem mijne dochter gegeven heb; want hij heeft mij zoeken te doodenGa naar voetnoot7). |
11. Et vituperavit eum, propterea quod concupierat regnum ejus. | 11. En hij laakte hem, dewijl hij begeerig was naar zijn rijk. |
12. Et abstulit filiam suam, et dedit eam Demetrio, et alienavit se ab Alexandro, et manifestatae sunt inimicitiae ejus. | 12. En hij nam zijne dochter weg en gaf ze aan Demetrius, en hij vervreemdde zich van Alexander, en zijne vijandschap toonde zich openlijk. |
13. Et intravit Ptolemeus Antiochiam, et imposuit duo diademata capiti suo, AEgypti, et Asiae. | 13. En Ptolemeüs rukte Antiochië binnen en plaatste twee kronen op zijn hoofd, die van Egypte en van AziëGa naar voetnoot8). |
14. Alexander autem rex erat in Cilicia illis temporibus: quia rebellabant qui erant in locis illis. | 14. Koning Alexander intusschen was te dien tijde in Cilicië, omdat degenen, die zich in die streken bevonden, oproerig warenGa naar voetnoot9). |
15. Et audivit Alexander, et venit ad eum in bellum: et produxit Pto- | 15. En Alexander hoorde het en trok tegen hem op ten strijde; en koning Ptolemeüs bracht het leger |
[pagina 337]
lemaeus rex exercitum, et occurrit in manu valida, et fugavit eum. | te velde en ging hem met een sterke krijgsmacht te gemoet en dreef hem op de vlucht. |
16. Et fugit Alexander in Arabiam, ut ibi protegeretur: rex autem Ptolemaeus exaltatus est. | 16. En Alexander vluchtte naar Arabië om daar bescherming te vinden; koning Ptolemeüs integendeel kwam tot hooge macht. |
17. Et abstulit Zabdiel Arabs caput Alexandri; et misit Ptolemaeo. | 17. En Zabdiël, de Arabier, sloeg Alexander het hoofd af en zond het aan Ptolemeüs. |
18. Et rex Ptolemaeus mortuus est in die tertia: et qui erant in munitionibus, perierunt ab his, qui erant intra castra. | 18. En koning Ptolemeüs stierf den derden dag, en zij, die zich in de vestingen bevonden, werden gedood door degenen, die in de legerplaats warenGa naar voetnoot10). |
19. Et regnavit Demetrius anno centesimo sexagesimo septimo. | 19. En Demetrius werd koning in het jaar honderd zeven en zestigGa naar voetnoot11). |
20. In diebus illis congregavit Jonathas eos, qui erant in Judaea, ut expugnarent arcem, quae est in Jerusalem: et fecerunt contra eam machinas multas. | 20. In die dagen verzamelde Jonathas degenen, die in Judea waren, om den burcht in te nemen, welke te Jerusalem is; en zij richtten daartegen vele belegeringswerktuigen opGa naar voetnoot12). |
21. Et abierunt quidam qui oderant gentem suam viri iniqui ad regem Demetrium, et renuntiaverunt ei quod Jonathas obsideret arcem. | 21. En eenigen, die hun volk haatten, booze mannen, begaven zich naar koning Demetrius en boodschapten hem, dat Jonathas den burcht belegerde. |
22. Et ut audivit, iratus est: et statim venit ad Ptolemaidam, et scripsit Jonathae ne obsideret arcem, sed occurreret sibi ad colloquium festinato. | 22. En toen deze het hoorde, ontstak hij in toorn en kwam terstond naar Ptolemaïs, en hij schreef aan Jonathas, dat hij den burcht niet zou belegeren, maar hem in allerijl zou te gemoet komen tot een onderhoud. |
23. Ut audivit autem Jonathas, jussit obsidere: et elegit de senioribus Israel, et de sacerdotibus, et dedit se periculo. | 23. Toen Jonathas het nu vernam, gaf hij bevel tot het belegGa naar voetnoot13); en hij deed een keuze uit de oudsten van Israël en uit de priesters en stelde zich bloot aan het gevaar. |
[pagina 338]
24. Et accepit aurum, et argentum, et vestem, et alia xenia multa, et abiit ad regem Ptolemaidam, et invenit gratiam in conspectu ejus. | 24. En hij nam goud en zilver en kleedij en vele andere geschenken, en begaf zich naar den koning te Ptolemaïs en vond genade voor zijn aanschijn. |
25. Et interpellabant adversus eum quidam iniqui ex gente sua. | 25. En eenige goddeloozen uit zijn volk brachten bezwaren tegen hem in. |
26. Et fecit ei rex sicut fecerant ei, qui ante eum fuerant: et exaltavit eum in conspectu omnium amicorum suorum, | 26. En de koning deed aan hem gelijk zijne voorgangersGa naar voetnoot14) aan hem gedaan hadden, en hij verhief hem voor het aangezicht van al zijne vrienden. |
27. Et statuit ei principatum sacerdotii, et quaecumque alia habuit prius pretiosa, et fecit eum principem amicorum. | 27. En hij bevestigde hem in het opperpriesterschap en in al wat hij te voren vereerends bezat, en hij maakte hem tot den voornaamsten zijner vrienden. |
28. Et postulavit Jonathas a rege ut immunem faceret Judaeam, et tres toparchias, et Samariam, et confines ejus: et promisit ei talenta trecenta. | 28. En Jonathas vroeg den koning, dat hij aan Judea en aan de drie gewestenGa naar voetnoot15) en aan Samaria en de aanhoorigheden daarvan vrijdom van lasten zou verleenen; en hij beloofde hem driehonderd talentenGa naar voetnoot16). |
29. Et consensit rex: et scripsit Jonathae epistolas de his omnibus, hunc modum continentes: | 29. En de koning bewilligde daarin en schreef aan Jonathas over dat alles brieven, in dezen vorm vervat: |
30. REX Demetrius fratri Jonathae salutem, et genti Judaeorum. | 30. Koning Demetrius aan zijnen broeder Jonathas en aan het volk der Joden heil! |
31. Exemplum epistolae, quam scripsimus Lastheni parenti nostro de vobis, misimus ad vos ut sciretis: | 31. Het afschrift van den brief, dien wij aangaande u geschreven hebben aan Lasthenes, onzen verwant, hebben wij u gezonden, opdat gij er kennis van zoudt dragenGa naar voetnoot17). |
32. Rex Demetrius Lastheni parenti salutem. | 32. Koning Demetrius aan Lasthenes, zijnen verwant, heil! |
33. Genti Judaeorum amicis nostris, et conservantibus quae justa sunt apud nos, decrevimus bene- | 33. Aan het volk der Joden, onze vrienden, en die in acht nemen wat ten opzichte van ons rechtvaardig is, hebben wij besloten gunst te be- |
[pagina 339]
facere propter benignitatem ipsorum, quam erga nos habent. | wijzen wegens hunne welwillendheid, die zij jegens ons koesteren. |
34. Statuimus ergo illis omnes fines Judaeae, et tres civitates, Lydan, et Ramathan, quae additae sunt Judaeae ex Samaria, et omnes confines earum sequestrari omnibus sacrificantibus in Jerosolymis pro his, quae ab eis prius accipiebat rex per singulos annos, et pro fructibus terrae, et pomorum. | 34. Wij hebben dan ter gunste van hen bepaald, dat alle landpalen van Judea en de drie steden, Lyda en Ramathan, die van Samaria bij Juda gevoegd zijn, en al hare aanhoorigheden afgezonderd worden ten bate van allen, die offeren te Jerusalem, in plaats van hetgeen vroeger de koning telken jare van hen ontving en in plaats van de vruchten der aarde en der vruchtboomenGa naar voetnoot18). |
35. Et alia, quae ad nos pertinebant decimarum, et tributorum, ex hoc tempore remittimus eis: et areas salinarum, et coronas, quae nobis deferebantur. | 35. En het overige wat ons aan tienden en belastingen toekwam, schelden wij hun van nu af aan kwijt; insgelijks de bekkens der zoutketen en de kronen, die ons gebracht werdenGa naar voetnoot19). |
36. Omnia ipsis concedimus: et nihil horum irritum erit ex hoc, et in omne tempus. | 36. Alles staan wij hun af en niets daarvan zal opgeheven worden van nu af en te allen tijde. |
37. Nunc ergo curate facere horum exemplum, et detur Jonathae, et ponatur in monte sancto, in loco celebri. | 37. Zorgt dan nu hiervan een afschrift te maken, en dit worde aan Jonathas gegeven en op den heiligen berg op eene in het oog vallende plaats gelegd. |
38. Et videns Demetrius rex quod siluit terra in conspectu suo, et nihil ei resistit, dimisit totum exercitum suum, unumquemque in locum suum, excepto peregrino exercitu, quem contraxit ab insulis gentium: et inimici erant ei omnes exercitus patrum ejus. | 38. En koning Demetrius, ziende, dat het land voor zijn aanschijn in rust was en niets hem weerstand bood, zond geheel zijn leger heen, ieder naar zijne plaats, behalve het vreemde krijgsvolk, dat hij uit de eilanden der volken had bijeengezameld; en alle troepen zijner vaderen waren hem vijandig gezindGa naar voetnoot20). |
39. Tryphon autem erat quidam partium Alexandri prius: et vidit quoniam omnis exercitus murmurabat contra Demetrium, et ivit ad Emalchuel Arabem, qui nutriebat Antiochum filium Alexandri: | 39. Een zekere TryphonGa naar voetnoot21) nu was vroeger partijganger van Alexander geweest; en hij zag, dat het geheele leger tegen Demetrius morde, en hij begaf zich naar Emalchuel, den Arabier, die Antiochus, den zoon van Alexander, opvoedde. |
[pagina 340]
40. Et assidebat ei, ut traderet eum ipsi, ut regnaret loco patris sui: et enuntiavit ei quanta fecit Demetrius, et inimicitias exercituum ejus adversus illum. Et mansit ibi diebus multis. | 40. En hij drong bij hem aan om hem dezen over te geven, opdat die in de plaats van zijnen vader zou heerschen; ook verhaalde hij hem wat al dingen Demetrius gedaan had en de vijandige gezindheid zijner troepen tegen hem. En hij verbleef daar vele dagen. |
41. Et misit Jonathas ad Demetrium regem, ut ejiceret eos, qui in arce erant in Jerusalem, et qui in praesidiis erant: quia impugnabant Israel. | 41. En Jonathas zond naar koning Demetrius, dat hij diegenen zou doen aftrekken, die in den burcht te Jerusalem waren en die in de sterkten lagen, omdat zij Israël aanrandden. |
42. Et misit Demetrius ad Jonathan, dicens: Non haec tantum faciam tibi, et genti tuae, sed gloria illustrabo te, et gentem tuam cum fuerit opportunum. | 42. En Demetrius zond aan Jonathas tot boodschap: Niet alleen dat zal ik voor u en uw volk doen, maar ik zal u en uw volk in eer doen schitteren, te bekwamen tijde. |
43. Nunc ergo recte feceris, si miseris in auxilium mihi viros: quia discessit omnis exercitus meus. | 43. Thans echter zult gij wel doen, indien gij mij mannen ter hulp zendt, omdat geheel mijn leger verloopen isGa naar voetnoot22). |
44. Et misit ei Jonathas tria millia virorum fortium Antiochiam: et venerunt ad regem, et delectatus est rex in adventu eorum. | 44. En Jonathas zond hem drie duizend kloeke mannen naar Antiochië, en zij kwamen bij den koning aan, en de koning verheugde zich over hunne komst. |
45. Et convenerunt qui erant de civitate, centum viginti millia virorum, et volebant interficere regem. | 45. En die van de stad schoolden met honderd twintig duizend man samen en wilden den koning om het leven brengen. |
46. Et fugit rex in aulam: et occupaverunt qui erant de civitate, itinera civitatis, et coeperunt pugnare. | 46. En de koning vluchtte in het paleis, en die van de stad bezetten de toegangen der stad en begonnen te vechten. |
47. Et vocavit rex Judaeos in auxilium, et convenerunt omnes simul ad eum, et dispersi sunt omnes per civitatem: | 47. En de koning riep de Joden te hulp, en allen schaarden zich gezamenlijk om hem, en allen verspreidden zich door de stad. |
48. Et occiderunt in illa die centum millia hominum, et succenderunt civitatem, et ceperunt spolia multa in die illa, et liberaverunt regem. | 48. En zij doodden op dien dag honderd duizend menschen en staken de stad in brand, en zij behaalden veel buit op dien dag en bevrijdden den koningGa naar voetnoot23). |
[pagina 341]
49. Et viderunt qui erant de civitate, quod obtinuissent Judaei civitatem sicut volebant: et infirmati sunt mente sua, et clamaverunt ad regem cum precibus, dicentes: | 49. En die van de stad zagen, dat de Joden de stad vermeesterd hadden, zooals zij het wilden, en zij verzwakten in hun gemoed en riepen smeekend tot den koning, zeggende: |
50. Da nobis dextras, et cessent Judaei oppugnare nos, et civitatem. | 50. Reik ons de rechterhandGa naar voetnoot24), en dat de Joden ophouden ons en de stad te bestrijden! |
51. Et projecerunt arma sua, et fecerunt pacem, et glorificati sunt Judaei in conspectu regis, et in conspectu omnium, qui erant in regno ejus, et nominati sunt in regno: et regressi sunt in Jerusalem habentes spolia multa. | 51. En zij wierpen hunne wapenen weg en sloten vrede; en de Joden erlangden roem voor het aanschijn des konings en voor het aanschijn van allen, die in zijn rijk waren, en zij werden vermaard in het rijk; en zij keerden terug naar Jerusalem, beladen met grooten buit. |
52. Et sedit Demetrius rex in sede regni sui: et siluit terra in conspectu ejus. | 52. En koning Demetrius zat op den troon van zijn rijk; en het land was in rust voor zijn aanschijn. |
53. Et mentitus est omnia quaecumque dixit, et abalienavit se a Jonatha, et non retribuit ei secundum beneficia, quae sibi tribuerat, et vexabat eum valde. | 53. En hij maakte tot leugens al wat hij gezegd had, en hij vervreemdde zich van Jonathas en vergold hem niet naar de weldaden, die deze hem bewezen had, en hij kwelde hem ten zeerste. |
54. Post haec autem reversus est Tryphon, et Antiochus cum eo puer adolescens, et regnavit, et imposuit sibi diadema. | 54. Daarna is echter Tryphon teruggekeerd en met hem Antiochus, een aankomende knaap, en deze werd koning en zette zich de kroon op. |
55. Et congregati sunt ad eum omnes exercitus, quos disperserat Demetrius, et pugnaverunt contra eum: et fugit, et terga vertit. | 55. En bij hem verzamelden zich alle troepen, die Demetrius ontbonden had, en zij streden tegen dezen, en hij vluchtte weg en liet den rug zien. |
56. Et accepit Tryphon bestias, et obtinuit Antiochiam: | 56. En Tryphon kwam in het bezit der dierenGa naar voetnoot25), en hij werd meester van Antiochië. |
57. Et scripsit Antiochus adolescens Jonathae, dicens: Constituo tibi sacerdotium, et constituo te super quatuor civitates, ut sis de amicis regis. | 57. En de jeugdige Antiochus schreef aan Jonathas, zeggende: Ik ken u het priesterschap toe en stel u aan over de vier stedenGa naar voetnoot26), opdat gij tot de vrienden des konings behoort. |
58. Et misit illi vasa aurea in ministerium, et dedit ei potestatem | 58. En hij zond hem gouden vaten ten gebruikeGa naar voetnoot27), en hij gaf hem mach- |
[pagina 342]
bibendi in auro, et esse in purpura, et habere fibulam auream: Supra X 89; Infra XIV 44. | tiging om uit goud te drinken en in purper gekleed te zijn en een gouden gesp te dragen. |
59. Et Simonem fratrem ejus constituit ducem a terminis Tyri usque ad fines AEgypti. | 59. En hij stelde zijnen broeder Simon tot landvoogd aan van de landpalen van Tyrus afGa naar voetnoot28) tot aan de grenzen van Egypte. |
60. Et exiit Jonathas, et perambulabat trans flumen civitates: et congregatus est ad eum omnis exercitus Syriae in auxilium, et venit Ascalonem, et occurrerunt ei honorifice de civitate. | 60. En Jonathas trok uit en doorliep de steden aan gene zijde van den stroom; en geheel het leger van Syrië schaarde zich bij hem ter hulp, en hij begaf zich naar Ascalon, en men kwam hem met eerbetuiging te gemoet uit de stadGa naar voetnoot29). |
61. Et abiit inde Gazam: et concluserunt se qui erant Gazae: et obsedit eam, et succendit quae erant in circuitu civitatis, et praedatus est ea. | 61. En van daar trok hij naar Gaza; en die te Gaza waren, sloten zich op, en hij belegerde het en stak in brand wat zich rondom de stad bevondGa naar voetnoot30) en plunderde dat uit. |
62. Et rogaverunt Gazenses Jonathan, et dedit illis dexteram: et accepit filios eorum obsides, et misit illos in Jerusalem: et perambulavit regionem usque Damascum. | 62. En die van Gaza smeekten Jonathas, en hij reikte hun de rechterhand, en hij ontving hunne zonen als gijzelaars en zond ze naar Jerusalem, en hij doorliep de streek tot aan Damascus. |
63. Et audivit Jonathas quod praevaricati sunt principes Demetrii in Cades, quae est in Galilaea, cum exercitu multo, volentes eum removere a negotio regni: | 63. En Jonathas hoorde, dat de oversten van Demetrius met veel krijgsvolk arglistig optraden te Cades, dat in Galilea ligt, met den wil om hem af te houden van de aangelegenheid des rijksGa naar voetnoot31). |
64. Et occurrit illis: fratrem autem suum Simonem reliquit intra provinciam. | 64. En hij trok tegen hen op, maar liet zijnen broeder Simon in het gewest. |
65. Et applicuit Simon ad Bethsuram, et expugnabat eam diebus multis, et conclusit eos. | 65. En Simon sloeg zich neder voor BethsuraGa naar voetnoot32) en belegerde het vele dagen en sloot hen in. |
66. Et postulaverunt ab eo dextras | En zij smeekten hem om de |
[pagina 343]
accipere, et dedit illis: et ejecit eos inde, et cepit civitatem, et posuit in ea praesidium. | rechterhand te krijgen, en hij gaf ze hun, en hij deed hen er uittrekken en nam de stad in bezit en legde daarin een bezetting. |
67. Et Jonathas, et castra ejus applicuerunt ad aquam Genesar, et ante lucem vigilaverunt in campo Asor. | 67. En Jonathas en zijn leger sloegen zich neder bij het meer Genesar, en vóór het daglicht waakten zij op in de vlakte van AsorGa naar voetnoot33). |
68. Et ecce castra alienigenarum occurrebant in campo, et tendebant ei insidias in montibus: ipse autem occurrit ex adverso. | 68. En zie, de legerbenden der vreemdelingenGa naar voetnoot34) rukten aan in de vlakte en legden hem een hinderlaag in het gebergte; hij echter rukte aan van de overzijde. |
69. Insidiae vero exsurrexerunt de locis suis, et commiserunt proelium. | 69. Zij nu, die in de hinderlaag waren, braken op uit hunne plaatsen en leverden slag. |
70. Et fugerunt qui erant ex parte Jonathae omnes, et nemo relictus est ex eis, nisi Mathathias filius Absolomi, et Judas filius Chalphi, princeps militiae exercitus. | 70. En allen, die aan den kant van Jonathas waren, namen de vlucht, en niemand bleef van hen over tenzij Mathathias, zoon van Absolom, en Judas, zoon van Chalphi, krijgsoversteGa naar voetnoot35) van het leger. |
71. Et scidit Jonathas vestimenta sua, et posuit terram in capite suo, et oravit. | 71. En Jonathas scheurde zijne kleederen en strooide aarde op zijn hoofd en bad. |
72. Et reversus est Jonathas ad eos in proelium, et convertit eos in fugam, et pugnaverunt. | 72. En Jonathas keerde tot hen terug ten strijde en sloeg hen op de vlucht, en zij stredenGa naar voetnoot36). |
73. Et viderunt qui fugiebant partis illius, et reversi sunt ad eum, et insequebantur cum eo omnes usque Cades ad castra sua, et pervenerunt usque illuc. | 73. En die van zijne partij, welke gevlucht waren, zagen het en keerden tot hem terug en zetten ze allen met hem na tot bij Cades naar hunne legerplaats, en zij drongen door tot daar. |
74. Et ceciderunt de alienigenis in die illa tria millia virorum: et reversus est Jonathas in Jerusalem. | 74. En er vielen op dien dag drie duizend man van de vreemdelingen; en Jonathas keerde naar Jerusalem terug. |
- voetnoot1)
- Ptolemeüs VI Philometor, de schoonvader van Alexander Balas (vgl. X 58), rukte uit Egypte op naar Palestina, schijnbaar om zijnen schoonzoon te helpen tegen Demetrius, diens mededinger, maar met de geheime bedoeling om zich van diens gebied meester te maken.
- voetnoot2)
- Naar het Grieksch: ‘en de verstrooide lijken en die verbrand waren in den oorlog; want zij hadden (daarvan) hoopen gemaakt op zijnen weg’.
- voetnoot3)
- Om geen der beide partijen ontevreden te maken.
- voetnoot4)
- De Eleutherus maakte, naar het schijnt, de grens uit tusschen Phenicië en Syrië. Men meent, dat het de Nahr el-Kebir is, die aan den Libanon ontspringt en zich in de Middellandsche Zee ontlast.
- voetnoot5)
- Seleucië is hier aan-Zee genoemd om het te onderscheiden van andere gelijknamige steden. Het lag aan de monding van den Orontes, niet ver van Antiochië.
- voetnoot6)
- Demetrius Nicator. Zie X 67.
- voetnoot7)
- Naar Fl. Josephus had een gunsteling van Alexander eenen aanslag gepleegd op Ptolemeüs, die zijnen schoonzoon daarvoor verantwoordelijk stelde, omdat deze den moordenaar niet wilde uitleveren. Mogelijk was het slechts een voorwendsel om zich van den zwakken en onbekwamen Alexander te kunnen ontdoen.
- voetnoot8)
- Door Azië wordt hier het Syrische rijk bedoeld. Vgl. VIII 6 noot 6.
- voetnoot9)
- Demetrius Nicator (vgl. X 67) was daar geland en de Ciliciërs hadden zich voor hem verklaard.
- voetnoot10)
- Ptolemeüs was in den veldslag tegen Alexander zwaar gewond geworden; hij stierf den derden dag nadat hij het hoofd van Alexander ontvangen had. Naar de Vulgaat is de zin, dat de Egyptenaren, die door Ptolemeüs (v. 3) als bezetting in de vestingen gelegd waren, omgebracht werden door het veldleger van Demetrius. Naar den Griekschen tekst geschiedde zulks door de inwoners dier vestingen.
- voetnoot11)
- In 146 vóór Christus.
- voetnoot12)
- Demetrius Soter had wel is waar beloofd den burcht te Jerusalem te zullen ontruimen (X 32), maar hij had die belofte niet ten uitvoer gelegd, omdat de Joden zich aan zijnen tegenstander Alexander aansloten (X 47). En lag dus nog steeds in den burcht een Syrische bezetting.
- voetnoot13)
- Namelijk om het beleg met kracht voort te zetten; intusschen wilde hij zich naar den koning begeven, op het gevaar af van door hem schuldig bevonden en gedood te worden.
- voetnoot14)
- Namelijk Alexander Balas en Ptolemeüs Philometor.
- voetnoot15)
- De drie gewesten zijn die, welke vermeld worden X 30 en 38. Sommigen meenen, dat hier, in plaats van en aan Samaria, ‘van Samaria’ moest staan, daar dit land niet tot het gebied van Jonathas behoorde.
- voetnoot16)
- Het blijkt niet uit den tekst, of hier Attische of wel Syrische talenten bedoeld worden. De som, die door Jonathas hier hetzij voor éénmaal, hetzij als jaarlijksche schatting beloofd wordt, is niet met zekerheid to bepalen. Zie I Par. XXII noot 9.
- voetnoot17)
- Lasthenes was de Griek, die door het aanwerven van krijgsvolk Demetrius geholpen had om Syrië te veroveren. Demetrius noemt hem hier en in v. 32 zijnen verwant, gelijk hij v. 30 Jonathas zijnen broeder noemt. Naar den Griekschen tekst noemt hij hem in v. 82 ‘vader’, ongetwijfeld uit gehechtheid en dankbaarheid.
- voetnoot18)
- Over de drie steden zie X noot 11. Lyda, ook Lydda of Lod genoemd, later Diospolis, heden een dorp met name Ludd, lag niet ver van Joppe. Ramathan is volgens sommigen hetzelfde als Ramathaim-Sofim, de geboorteplaats van Samuël. - De beschikking van Demetrius geschiedde enkel ten bate der Joden, die te Jerusalem offerden, niet der aldaar wonende heidenen of Samaritanen.
- voetnoot19)
- Zie X noot 10.
- voetnoot20)
- Omdat hij hen had afgedankt, terwijl hij de op Creta (vgl. X 67) en andere eilanden en kustlanden der Middellandsche Zee geworven huurlingen in dienst hield.
- voetnoot21)
- De eigenlijke naain van Tryphon, d.i. brasser, schijnt Diodotus te zijn geweest.
- voetnoot22)
- Van mij afvallig geworden is uit ontevredenheid. Zie noot 20.
- voetnoot23)
- Bij die honderd duizend zijn ongetwijfeld de omgekomen vrouwen en kinderen inbegrepen. De keurbende der Joden, bijgestaan door de in den oorlog geharde huurtroepen des konings, bleek wel bestand te zijn tegen de muitende bevolking, te meer omdat, naar Fl. Josephus, gelijktijdig een brand in de stad uitbrak.
- voetnoot24)
- Zie VI noot 36.
- voetnoot25)
- Der olifanten. Zie I noot 22.
- voetnoot26)
- Zie noot 18. Welke de vierde stad was, is niet met zekerheid te bepalen; mogelijk was het Accaron, dat reeds door Alexander aan Jonathas was geschonken. Vgl. X 89. Sommigen meenen, dat Judea bedoeld wordt, daar het Grieksch ‘gewesten’ heeft in plaats van steden.
- voetnoot27)
- Waarschijnlijk tafelgereedschap. Zie X noot 40.
- voetnoot28)
- Gr. ‘van de Trap van Tyrus af’ enz. Hiermede wordt een tusschen Tyrus en Ptolemaïs aan zee gelegen berg bedoeld, die heden Ras en-Naqoura genoemd wordt.
- voetnoot29)
- Jonathas doorliep de beoosten van den stroom, d.i. den Jordaan, gelegen steden, waar zich het Syrische leger, dat over Demetrius (vgl. v. 38) ontevreden was, aan zijne zijde schaarde; vervolgens trok hij naar het westen om de aan zee gelegen steden te bezetten, die nog aan Demetrius waren getrouw gebleven.
- voetnoot30)
- De voorsteden of aanhoorigheden.
- voetnoot31)
- Cades of Cedes, heden Qades, lag ten noordwesten van het meer Merom, in het stamgebied van Nephthali. Naar de Vulgaat is de zin, dat de vijanden, door hunne krijgsbeweging te Cades, Jonathas wilden afhouden van het behartigen der belangen van Antiochus. Naar het Grieksch: ‘om hem af te houden van de aangelegenheid’ (of de bezigheid), wilden zij hem door hunnen aanval dwingen zijnen tocht in het westen te staken.
- voetnoot32)
- Vgl. IV 29 en 61; VI 50 en IX 52.
- voetnoot33)
- Het meer van Genesar werd ook meer van Genesareth of wel zee van Galilea, Cenereth of Tiberias genoemd Asor lag in den stam Nephthali en was reeds ten tijde van Josuë een aanzienlijke stad. Zie Jos. XI 1.
- voetnoot34)
- Der huurlingen van Demetrius. Zie v. 38.
- voetnoot35)
- Gr: in het meervoud ‘krijgsoversten’.
- voetnoot36)
- Gr.: ‘en zij vluchtten’. De zin is niet, dat Jonathas en zijne twee metgezellen (v. 70) alleen het gansche leger der vijanden op de vlucht dreven, maar dat de dapperheid van Jonathas en van die bij hem waren gebleven, vooreerst den vijand ter plaatse der hinderlaag, waar zij vochten, deed terugdeinzen, en dat de overige soldaten van Jonathas, die (v. 73) reeds geweken waren, door zijn voorbeeld en na zijn gebed opnieuw moed schepten, den strijd hervatten, hem hielpen de vijanden terugdrijven en ze tot aan hunne legerplaats nazetten.