De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IX.
|
1. Interea ut audivit Demetrius quia cecidit Nicanor, et exercitus ejus in proelio, apposuit Bacchidem, et Alcimum rursum mittere in Judaeam, et dextrum cornu cum illis. | 1. Toen intusschen Demetrius hoorde, dat Nicanor en zijn leger in den strijd bezweken waren, ging hij er toe over, Bacchides en Alcimus opnieuw naar Judea te zenden en den rechtervleugel met henGa naar voetnoot1). |
[pagina 315]
2. Et abierunt viam, quae ducit in Galgala, et castra posuerunt in Masaloth, quae est in Arbellis: et occupaverunt eam, et peremerunt animas hominum multas. | 2. En zij trokken heen langs den weg, die naar Galgala leidt, en sloegen het leger op te Masaloth, hetwelk in Arbelle ligt, en zij bezetten het en richtten vele menschenlevens ten grondeGa naar voetnoot2). |
3. In mense primo anni centesimi et quinquagesimi secundi applicuerunt exercitum ad Jerusalem: | 3. In de eerste maand van het jaar honderd twee en vijftig brachten zij hun leger voor JerusalemGa naar voetnoot3), |
4. Et surrexerunt, et abierunt in Beream viginti millia virorum, et duo millia equitum. | 4. en zij braken op en trokken naar Berea met twintig duizend man en twee duizend ruitersGa naar voetnoot4). |
5. Et Judas posuerat castra in Laisa, et tria millia viri electi cum eo: | 5. En Judas had zijn leger opgeslagen te Laïsa en met hem drie duizend uitgelezen mannen. |
6. Et viderunt multitudinem exercitus quia multi sunt, et timuerunt valde: et multi subtraxerunt se de castris, et non remanserunt ex eis nisi octingenti viri. | 6. En zij zagen hoe talrijk de menigte krijgsvolk was, en zij werden zeer bevreesd; en velen slopen weg uit de legerplaats en er bleven van hen slechts achthonderd man over. |
7. Et vidit Judas quod defluxit exercitus suus, et bellum perurgebat eum, et confractus est corde: quia non habebat tempus congregandi eos, et dissolutus est. | 7. En Judas zag, dat zijn leger verliep, en de strijd prangde hem, en zijn hart brak, omdat hij den tijd niet had om hen te verzamelen, en hij werd kleinmoedigGa naar voetnoot5). |
8. Et dixit his, qui residui erant: Surgamus, et eamus ad adversarios nostros, si poterimus pugnare adversus eos. | 8. En hij zeide tot degenen, die overig waren: Laten wij ons opmaken en op onze vijanden aanrukken, of wij misschien tegen hen vermogen te strijden. |
9. Et avertebant eum, dicentes: Non poterimus, sed liberemus animas nostras modo, et revertamur ad fratres nostros, et tunc pugnabimus adversus eos: nos autem pauci sumus. | 9. En zij hielden hem terug, zeggende: Wij zullen het niet vermogen, maar laten wij thans ons leven redden en naar onze broeders terugkeeren en dan zullen wij tegen hen strijden; wij toch zijn gering in aantal. |
[pagina 316]
10. Et ait Judas: Absit istam rem facere ut fugiamus ab eis: et si appropiavit tempus nostrum, moriamur in virtute propter fratres nostros, et non inferamus crimen gloriae nostrae. | 10. En Judas zeide: Het zij verre, dat wij dat doen en voor hen vluchten; en als onze tijd genaderd is, laten wij dan met dapperheid sterven voor onze broeders en geen schandvlek werpen op onzen roemGa naar voetnoot6). |
11. Et movit exercitus de castris, et steterunt illis obviam: et divisi sunt equites in duas partes, et fundibularii, et sagittarii praeibant exercitum, et primi certaminis omnes potentes. | 11. En het leger brak op uit de legerplaats, en zij namen stelling tegenover hen; en de ruiters verdeelden zich in twee afdeelingen en de slingeraars en de boogschutters trokken voor het leger op, en alle dapperen als voorvechters in den strijdGa naar voetnoot7). |
12. Bacchides autem erat in dextro cornu, et proximavit legio ex duabus partibus, et clamabant tubis: | 12. Bacchides nu bevond zich bij den rechtervleugel, en de heerbende naderde van de twee kanten, en zij lieten de trompetten schallen. |
13. Exclamaverunt autem et hi, qui erant ex parte Judae, etiam ipsi, et commota est terra a voce exercituum: et commissum est proelium a mane usque ad vesperam. | 13. Maar ook zij, die van den kant van Judas stonden, trompetten, en de aarde dreunde van het gedruisch der legers, en er werd gevochten van den morgen tot den avond. |
14. Et vidit Judas, quod firmior est pars exercitus Bacchidis in dextris, et convenerunt cum ipso omnes constantes corde: | 14. En Judas zag, dat het sterkste gedeelte van Bacchides' leger zich aan de rechterhand bevond, en bij hem voegden zich alle kloekhartigen, |
15. Et contrita est dextera pars ab eis, et persecutus est eos usque ad montem Azoti. | 15. en de rechtervleugel werd door hen verpletterd, en hij zette hen na tot aan den berg van AzotusGa naar voetnoot8). |
16. Et qui in sinistro cornu erant, viderunt quod contritum est dextrum cornu, et secuti sunt post Judam, et eos, qui cum ipso erant, a tergo: | 16. En zij, die zich op den linkervleugel bevonden, zagen, dat de rechtervleugel verpletterd was, en zij zetten Judas en die met hem waren, van achteren naGa naar voetnoot9). |
[pagina 317]
17. Et ingravatum est proelium, et ceciderunt vulnerati multi ex his, et ex illis. | 17. En de strijd werd heviger, en er vielen vele gewonden van beide kanten. |
18. Et Judas cecidit, et ceteri fugerunt. | 18. En Judas viel, en de overigen gingen op de vlucht. |
19. Et Jonathas, et Simon tulerunt Judam fratrem suum, et sepelierunt eum in sepulcro patrum suorum in civitate Modin. | 19. En Jonathas en Simon namen Judas, hunnen broeder, op en begroeven hem in het graf zijner vaderen in de stad ModinGa naar voetnoot10). |
20. Et fleverunt eum omnis populus Israel planctu magno, et lugebant dies multos, | 20. En geheel het volk Israël beweende hem met groot rouwbedrijf, en zij treurden vele dagen, |
21. Et dixerunt: Quomodo cecidit potens, qui salvum faciebat populum Israel! | 21. en zeiden: Hoe toch is de machtige gevallen, die het volk Israël verloste? |
22. Et cetera verba bellorum Judae, et virtutum, quas fecit, et magnitudinis ejus, non sunt descripta: multa enim erant valde. | 22. En de overige berichten over de oorlogen van Judas, en over de kloeke daden, die hij verrichtte, en over zijne voortreffelijkheid zijn niet opgeteekend, want zij waren zeer talrijk. |
23. Et factum est: post obitum Judae emerserunt iniqui in omnibus finibus Israel, et exorti sunt omnes, qui operabantur iniquitatem. | 23. En het geschiedde na den dood van Judas, dat de ongerechtigenGa naar voetnoot11) in al de landpalen van Israël opdoken en allen, die boosheid pleegden, kwamen te voorschijn. |
24. In diebus illis facta est fames magna valde, et tradidit se Bacchidi omnis regio eorum cum ipsis. | 24. In die dagen ontstond een zeer groote hongersnood en geheel het land gaf zich met hen over aan BacchidesGa naar voetnoot12). |
25. Et elegit Bacchides viros impios, et constituit eos dominos regionis: | 25. En Bacchides koos goddelooze mannen uit en stelde hen aan als gebieders des lands. |
26. Et exquirebant, et perscrutabantur amicos Judae, et adducebant eos ad Bacchidem, et vindicabat in illos, et illudebat. | 26. En zij zochten en vorschten naar de vrienden van Judas en brachten hen bij Bacchides, en hij nam wraak op hen en bespotte hen. |
27. Et facta est tribulatio magna in Israel, qualis non fuit ex die, qua non est visus propheta in Israel. | 27. En er kwam een groote kwolr ling over Israël, zooals er geene was sedert den dag, waarop geen profeet verschenen was in IsraëlGa naar voetnoot13). |
[pagina 318]
28. Et congregati sunt omnes amici Judae, et dixerunt Jonathae: | 28. En alle vrienden van Judas vergaderden en zeiden aan Jonathas: |
29. Ex quo frater tuus Judas defunctus est, vir similis ei non est, qui exeat contra inimicos nostros, Bacchidem, et eos, qui inimici sunt gentis nostrae. | 29. Sedert den dood van uwen broeder Judas is er geen man aan hem gelijk om te velde te trekken tegen onze vijanden, tegen Bacchides en hen, die de vijanden zijn van ons volk. |
30. Nunc itaque te hodie elegimus esse pro eo nobis in principem, et ducem ad bellandum bellum nostrum. | 30. Nu dan, heden hebben wij u in zijne plaats verkozen om onze vorst en aanvoerder te zijn tot het voeren van onzen oorlog. |
31. Et suscepit Jonathas tempore illo principatum, et surrexit loco Judae fratris sui. | 31. En Jonathas aanvaardde te dien tijde het bevelhebberschap en trad op in de plaats van zijnen broeder Judas. |
32. Et cognovit Bacchides, et quaerebat eum occidere. | 32. En Bacchides vernam het en zocht hem te dooden. |
33. Et cognovit Jonathas, et Simon frater ejus, et omnes, qui cum eo erant: et fugerunt in desertum Thecuae, et consederunt ad aquam lacus Asphar. | 33. En Jonathas en Simon, zijn broeder, en allen, die met hem waren, vernamen het, en zij vluchtten naar de woestijn van Thecuë en sloegen zich neder bij het water van het meer AspharGa naar voetnoot14). |
34. Et cognovit Bacchides, et die sabbatorum venit ipse, et omnis exercitus ejus trans Jordanem. | 34. En Bacchides vernam het en trok zelf met geheel zijn leger op eenen sabbatdag over den JordaanGa naar voetnoot15). |
35. Et Jonathas misit fratrem suum ducem populi, et rogavit Nabuthaeos amicos suos, ut commodarent illis apparatum suum, qui erat copiosus. | 35. En Jonathas zond zijnen broederGa naar voetnoot16), een aanvoerder des volks, en vroeg de NabutheënGa naar voetnoot17), zijne vrienden, om hun zijnen legertros te mogen toevertrouwen, die aanzienlijk was. |
36. Et exierunt filii Jambri ex Madaba, et comprehenderunt Joannem, et omnia, quae habebat, et abierunt habentes ea. | 36. En de zonen van Jambri trokken uit Madaba en maakten zich meester van Joannes en van al wat hij had, en trokken in het bezit daarvan henenGa naar voetnoot18). |
[pagina 319]
37. Post haec verba, renuntiatum est Jonathae, et Simoni fratri ejus, quia filii Jambri faciunt nuptias magnas, et ducunt sponsam ex Madaba filiam unius de magnis principibus Chanaan cum ambitione magna. | 37. Na die voorvallen werd aan Jonathas en aan zijnen broeder Simon geboodschapt, dat de zonen van Jambri een groote bruiloft hielden, en de dochter van een der groote vorsten van Chanaän als bruid uit Madaba afhaalden met grooten stoetGa naar voetnoot19). |
38. Et recordati sunt sanguinis Joannis fratris sui: et ascenderunt, et absconderunt se sub tegumento montis. | 38. En zij gedachten aan het bloed van hunnen broeder Joannes, en zij trokken op en verscholen zich onder de beschutting van den bergGa naar voetnoot20). |
39. Et elevaverunt oculos suos, et viderunt: et ecce tumultus, et apparatus multus: et sponsus processit, et amici ejus, et fratres ejus obviam illis cum tympanis, et musicis, et armis multis. | 39. En zij sloegen hunne oogen op en zagen toe, en zie, daar was rumoer en een groote toestel; en de bruidegom en zijne vrienden en broeders trokken hun te gemoet met pauken en muziekspelers en vele wapenenGa naar voetnoot21). |
40. Et surrexerunt ad eos ex insidiis, et occiderunt eos et ceciderunt vulnerati multi, et residui fugerunt in montes: et acceperunt omnia spolia eorum: | 40. En zij verhieven zich tegen hen uit de hinderlaag en doodden hen, en er vielen vele gewonden en de overigen namen de vlucht naar het gebergte, en zij vermeesterden hunnen geheelen buit. |
41. Et conversae sunt nuptiae in luctum, et vox musicorum ipsorum in lamentum. | 41. En de bruiloft werd in rouw veranderd en het geluid hunner muziekspelers in jammerklacht. |
42. Et vindicaverunt vindictam sanguinis fratris sui: et reversi sunt ad ripam Jordanis. | 42. En zij namen felle wraak over het bloed huns broeders, en keerden terug naar den oever van den Jordaan. |
43. Et audivit Bacchides, et venit die sabbatorum usque ad oram Jordanis in virtute magna. | 43. En Bacchides hoorde het en kwam op den sabbatdag tot aan den oever van den Jordaan met een groote strijdmacht. |
44. Et dixit ad suos Jonathas: Surgamus, et pugnemus contra inimicos nostros: non est enim hodie sicut heri, et nudiustertius. | 44. En Jonathas zeide tot de zijnen: Maken wij ons op en strijden wij tegen onze vijanden; want het is heden niet gelijk gisteren en eergisterenGa naar voetnoot22). |
45. Ecce enim bellum ex adverso, aqua vero Jordanis hinc et inde, et | 45. Immers ziedaar recht vóór ons de strijd, en van beide zijden het |
[pagina 320]
ripae, et paludes et saltus: et non est locus divertendi. | water van den Jordaan en oevers en moerassen en houtgewas, en er is geen plaats om te ontwijkenGa naar voetnoot23). |
46. Nunc ergo clamate in coelum, ut liberemini de manu inimicorum vestrorum. Et commissum est bellum. II Par. XX 3. | 46. Roept dan nu ten hemel, opdat gij uit de handen uwer vijanden bevrijd wordt. En het gevecht nam een aanvang. |
47. Et extendit Jonathas manum suam percutere Bacchidem, et divertit ab eo retro: | 47. En Jonathas strekte zijne hand uit om Bacchides te treffen, en deze ontweek hem achterwaartsGa naar voetnoot24). |
48. Et dissiliit Jonathas, et qui cum eo erant in Jordanem, et transnataverunt ad eos Jordanem. | 48. En Jonathas en die met hem waren, sprongen in den Jordaan en zij zwommen tegenover hen over den JordaanGa naar voetnoot25). |
49. Et ceciderunt de parte Bacchidis die illa mille viri: et reversi sunt in Jerusalem, | 49. En er vielen op dien dag van den kant van Bacchides duizend man. En zijGa naar voetnoot26) keerden terug naar Jerusalem. |
50. Et aedificaverunt civitates munitas in Judaea, munitionem, quae erat in Jericho, et in Ammaum, et in Bethoron, et in Bethel, et Thamnata, et Phara, et Thopo muris excelsis, et portis, et seris. | 50. En zij bouwden sterke steden in Judea, de vesting, die te Jericho was, en te Ammaüs en te Bethoron en te Bethel en Thamnata en Phara en Thopo, met hooge muren en poorten en grendelsGa naar voetnoot27). |
51. Et posuit custodiam in eis, ut inimicitias exercerent in Israel: | 51. En hij legde eene bezetting daarin om vijandelijkheden te plegen tegen Israël. |
52. Et munivit civitatem Bethsuram, et Gazaram, et arcem, et posuit in eis auxilia, et apparatum escarum: | 52. Ook versterkte hij de stad Bethsura en Gazara en den burcht, en hij plaatste daarin hulptroepen en voorraad van levensmiddelenGa naar voetnoot28). |
53. Et accepit filios principum regionis obsides, et posuit eos in arce in Jerusalem in custodiam. | 53. En hij nam de zonen van de voornaamsten des lands tot gijzelaars en plaatste ze in den burcht te Jerusalem ter bewaring. |
54. Et anno centesimo quinquagesimo tertio, mense secundo, praecepit Alcimus destrui muros domus | 54. En in het jaar honderd drie en vijftig, in de tweede maand, gaf Alcimus bevel de muren van het |
[pagina 321]
sanctae interioris, et destrui opera prophetarum: et coepit destruere: | binnenste gedeelte des heiligdoms weg te breken en de werken der profeten te vernietigen. En hij begon te vernielenGa naar voetnoot29). |
55. In tempore illo percussus est Alcimus: et impedita sunt opera illius, et occlusum est os ejus, et dissolutus est paralysi, nec ultra potuit loqui verbum, et mandare de domo sua. | 55. Te dien tijde werd Alcimus geslagen en zijne werken werden verhinderd en zijn mond werd gesloten en hij werd verlamd door eene beroerte en hij vermocht verder geen woord te sproken en bevelen te geven omtrent zijn huis. |
56. Et mortuus est Alcimus in tempore illo cum tormento magno. | 56. En Alcimus stierf te dien tijde in groote foltering. |
57. Et vidit Bacchides quoniam mortuus est Alcimus: et reversus est ad regem, et siluit terra annis duobus. | 57. En Bacchides zag, dat Alcimus gestorven was, en hij keerde terug naar den koning, en het land was twee jaren in rustGa naar voetnoot30). |
58. Et cogitaverunt omnes iniqui dicentes: Ecce Jonathas, et qui cum eo sunt, in silentio habitant confidenter: nunc ergo adducamus Bacchidem, et comprehendet eos omnes una nocte. | 58. En alle boozen beraadslaagden en zeiden: Zie, Jonathas en die met hem zijn, wonen onbeschroomd in vrede. Laten wij dus nu Bacchides halen, en hij zal ze allen in éénen nacht gevangen nemen. |
59. Et abierunt, et consilium ei dederunt. | 59. En zij gingen heen en gaven hem raad. |
60. Et surrexit ut veniret cum exercitu multo: et misit occulte epistolas sociis suis, qui erant in Judaea, ut comprehenderent Jonathan, et eos, qui cum eo erant: sed non potuerunt, quia innotuit eis consilium eorum. | 60. En hij brak op om met een groot leger te komen en hij zond in het geheim brieven aan zijne partijgangers, die zich in Judea bevonden, dat zij Jonathas zouden gevangen nemen en degenen, die met hem waren; maar zij vermochten het niet, omdat hun plan aan de anderen bekend werd. |
61. Et apprehendit de viris regionis, qui principes erant malitiae, quinquaginta viros, et occidit eos: | 61. En hijGa naar voetnoot31) nam van de mannen des lands, die aanleggers der boosheid waren, vijftig mannen gevangen en doodde hen. |
62. Et secessit Jonathas, et Simon, et qui cum eo erant in Bethbessen, | 62. En Jonathas en Simon en die zich bij hem bevonden, namen de wijk naar BethbesseGa naar voetnoot32), dat in de |
[pagina 322]
quae est in deserto: et exstruxit diruta ejus, et firmaverunt eam. | woestijn ligt, en hij bouwde de puinhoopen daarvan op en zij versterkten het. |
63. Et cognovit Bacchides, et congregavit universam multitudinem suam: et his, qui de Judaea erant, denuntiavit. | 63. En Bacchides vernam het en hij vergaderde al zijn krijgsvolk en gaf bericht aan die uit Judea warenGa naar voetnoot33). |
64. Et venit, et castra posuit desuper Bethbessen: et oppugnavit eam dies multos, et fecit machinas. | 64. En hij kwam en hij legerde zich boven Bethbesse en belegerde het vele dagen en maakte belegeringswerktuigen. |
65. Et reliquit Jonathas Simonem fratrem suum in civitate, et exiit in regionem, et venit cum numero, | 65. En Jonathas liet zijnen broeder Simon in de stad achter en trok het land in en rukte op met eene krijgsbende. |
66. Et percussit Odaren, et fratres ejus, et filios Phaseron in tabernaculis ipsorum, et coepit caedere, et crescere in virtutibus. | 66. En hij versloeg Odares en diens broeders en de zonen van PhaseronGa naar voetnoot34) in hunne tenten, en hij begon slagen toe te brengen en in krachten aan te groeien. |
67. Simon vero, et qui cum ipso erant, exierunt de civitate, et succenderunt machinas. | 67. Simon intusschen en die bij hem waren, deden eenen uitval uit de stad en staken de belegeringswerktuigen in brand. |
68. Et pugnaverunt contra Bacchidem, et contritus est ab eis: et afflixerunt eum valde, quoniam consilium ejus, et congressus ejus erat inanis. | 68. En zij vochten tegen Bacchides, en hij werd door hen verpletterd; en zij veroorzaakten hem groot verdriet, daar zijn plan en zijn aanval vruchteloos waren. |
69. Et iratus contra viros iniquos, qui ei consilium dederant ut veniret in regionem ipsorum, multos ex eis occidit: ipse autem cogitavit cum reliquis abire in regionem suam. | 69. En in toorn ontstoken tegen de goddelooze mannen, die hem den raad gegeven hadden in hun land te komen, doodde hij er velen van hen; hij zelf echter was er op bedacht niet de overigen naar zijn land te trekken. |
70. Et cognovit Jonathas: et misit ad eum legatos componere pacem cum ipso, et reddere ei captivitatem. | 70. En Jonathas vernam het en zond naar hem afgezanten om met hem vrede te sluiten en hem de gevangenen uit te leverenGa naar voetnoot35). |
71. Et libenter accepit, et fecit secundum verba ejus, et juravit se nihil facturum ei mali omnibus diebus vitae ejus. | 71. En hij nam het bereidwillig aan en handelde naar zijne woorden en zwoer, dat hij hem geen kwaad zou doen alle dagen zijns levens.Ga naar voetnoot36) |
72. Et reddidit ei captivitatem, quam prius erat praedatus de terra | 72. En hij gaf hem de gevangenen terug, die hij te voren uit het land |
[pagina 323]
Juda: et conversus abiit in terram suam, et non apposuit amplius venire in fines ejus. | Juda had weggenomen; en hij trok wederom naar zijn land en hij ondernam het niet meer binnen zijne grenspalen te komen. |
73. Et cessavit gladius ex Israel: et habitavit Jonathas in Machmas, et coepit Jonathas ibi judicare populum, et exterminavit impios ex Israel. | 73. En het zwaard liet af van Israël; en Jonathas woonde te Machmas en Jonathas begon daar het volk te richten en hij verdelgde de goddeloozen uit IsraëlGa naar voetnoot37). |
- voetnoot1)
- Bacchides en Alcimus waren reeds eenmaal naar Judea gezonden. Vgl. VII 8-9. Door rechtervleugel wordt waarschijnlijk dat gedeelte van het Syrisch leger aangeduid, dat meer zuidwaarts en dus meer nabij Judea zijn kwartieren had.
- voetnoot2)
- Het is onzeker, of hier Galgala ten noorden van Jerusalem, heden Dsjildsjilia, of wel ten oosten van Jaffa, op den weg van Damascus naar Egypte, heden Dsjildsjule, bedoeld wordt. Sommigen lezen: den weg, die naar Galilea leidt. Dezelfde onzekerheid bestaat omtrent Masaloth en Arbelle.
- voetnoot3)
- In Maart - April 161 v. Chr. Bij het opgeven der maanden laat de schrijver het jaar steeds met de lente beginen, daar hiermede de reeks der godsdienstige feesten van oudsher eenen aanvang nam. Zie Exod. XII 2.
- voetnoot4)
- De juiste ligging van Berea is niet met zekerheid te bepalen, evenmin als die van Laisa (v. 5).
- voetnoot5)
- Judas kon het anders onvermijdelijk gevecht misschien (zie v. 9) door de vlucht vermeden hebben; alhoewel hij echter kleinmoedig het volle vertrouwen op God verloren had, die hem zoo dikwijls had bijgestaan (vgl. III 18), gaf hij toch blijkens v. 8 niet alle hoop op.
- voetnoot6)
- Door te willen sterven voor zijne broeders, wanneer de door God bepaalde tijd van sterven voor hem genaderd was, gaf Judas nogmaals een blijk van zijn geloof, zijnen godsdienstzin en zijne naastenliefde, die de oorzaak van zijne overwinningen en van zijnen roem waren. Die roem bleef dan ook zonder schandvlek.
- voetnoot7)
- Het leger van Judas brak op en nam stelling tegenover de Syriërs, of waarschijnlijker omgekeerd: de Syriërs braken op en zij namen enz. De ruiters enz. zijn die der Syriërs.
- voetnoot8)
- Azotus (zie IV 5) lag aan den zeekant, in het land der Philistijnen. Werd deze stad bedoeld, dan zou het gevecht ten zuidwesten van Jerusalem moeten geleverd zijn, wat echter niet blijkt. Sommigen meenen, dat in den oorspronkelijken Hebreeuwschen tekst stond: ‘tot aan de helling des bergs’; anderen, dat het huidige Tell es Safije bedoeld wordt, op de helling van het gebergte van Juda, waar de gezichteinder reikte over de gansche vlakte van Philistea tot en met het tegenover gelegen Azotus.
- voetnoot9)
- Judas beschikte over te weinig soldaten, dan dat hij zich behoorlijk den rug kon dekken; daarvan maakten de Synërs gebruik om hem in den rug aan te vallen.
- voetnoot10)
- Vgl. II 70.
- voetnoot11)
- De afvallige Joden, die zich uit vrees voor Judas minder hadden durven vertoonen.
- voetnoot12)
- Door den hongersnood werd het weerstandsvermogen der trouwe Israëlieten gebroken, zoodat zich geheel het land aan Bacchides moest onderwerpen.
- voetnoot13)
- Sedert Malachias, vermoedelijk den laatsten der profeten, waren meer dan twee en een halve eeuw verloopen. Ten tijde van Antiochus Epiphanes was ongetwijfeld de kwelling, die over Israël kwam, ook zeer groot; maar het volk was destijds beter bij machte die onder de leiding van Mathathias en Judas te verduren en af te weren.
- voetnoot14)
- Zij vluchtten, omdat zij nog te zwak waren om Bacchides in het open veld te bestrijden. De woestijn van Thecuë lag tusschen Bethlehem en de Doode Zee. Waar het meer Asphar zich bevond, is onbekend, enkelen meenen, dat de Doode Zee bedoeld wordt. De Septuagint heeft: ‘bij het water van den put Asphar’; daarom is het niet onmogelijk, dat Asphar beantwoordt aan het huidige Thirbet Bir ez-Zaʽferâneh, d.i. puinhoopen van den put van Zaʽderâneh, gelegen op een kleinen afstand van Khirbat Teqoeʽa, het oude Thecuë.
- voetnoot15)
- De schrijver onderbreekt hier zijn verhaal om een afzonderlijk wapenfeit van Jonathas en Simon in te lasschen. In v. 43 wordt de draad van het verhaal, met herhaling van v. 34, weder opgenomen.
- voetnoot16)
- Joannes. Zie v. 36 en 38.
- voetnoot17)
- Zie V 25.
- voetnoot18)
- Wie deze zonen van Jambri waren, wordt nergens vermeld; zij overvielen Joannes en de zijnen, toen dezen op weg waren naar de Nabutheën. Madaba was een grensstad van den stam Ruben. Vgl. Num. XXI 30 en I Par. XIX 7, waar zij ‘Medaba’ genoemd wordt.
- voetnoot19)
- De Septuagint heeft ‘uit Nadabath’; volgens die lezing trok de stoet van daar naar Madaba.
- voetnoot20)
- Zij vonden beschutting onder het geboomte of in de spelonken van den berg en konden van daar uit dus veilig den vijand overvallen.
- voetnoot21)
- Naar het Grieksch kan in plaats van wapenen ook ‘gereedschap’ gelezen worden.
- voetnoot22)
- Het gevaar is voor ons dreigender dan ooit te voren en daarom is het wel geoorloofd heden, op den sabbat, te strijden.
- voetnoot23)
- De Jordaan was waarschijnlijk buiten zijne oevers getreden. Vgl. Jos. III noot 5.
- voetnoot24)
- Ongetwijfeld had Bacchides zich met een afdeeling van zijn leger verder vooruit gewaagd, zoodat Jonathas persoonlijk met hem handgemeen kon worden en hem bijna doodde.
- voetnoot25)
- Niettegenstaande het voordeel, dat Jonathas op de vijanden behaald had, oordeelde hij het nuttig, zich buiten hun bereik te stellen, daar hij zich tegen hunne geduchte legermacht niet bestand achtte. Gr.: ‘en zij (de vijanden) trokken niet over den Jordaan naar hen (de Joden) toe’.
- voetnoot26)
- Bacchides met zijn leger.
- voetnoot27)
- De vesting, d.i. den burcht van Jericho. Voor Ammaüs heeft het Gr. Emmaüs; vgl. III 40. Bethoron, zie III 16. Bethel, heden Beitîn, lag op een der hoogste punten tusschen Jerusalem en Samaria. De juiste ligging der overige plaatsen is onbekend.
- voetnoot28)
- Bethsura en Gazara, zie IV 15 en 29. De burcht is hier die van Jerusalem.
- voetnoot29)
- In Aprii - Mei 160 v. Chr. Gr.: ‘de muren van het binnenvoorhof des heiligdoms’, nl. van het voorhof der priesters. Deze muren scheidden de priesters van het volk. Het wegbreken dezer muren geschiedde om in den tempel het onderscheid tusschen priesters en volk op te heffen en was dus een aanslag op de godsdienstige instellingen der Joden. De werken der profeten zijn de op aandrang der profeten Aggeüs en Zacharias opgebouwde gedeelten van den tempel.
- voetnoot30)
- Het vertrek van Bacchides en de tweejarige rust des lands waren wellicht een gevolg van de tusschenkomst der Romeinen. Vgl. VIII 31.
- voetnoot31)
- Hij, d.i. Jonathas.
- voetnoot32)
- De juiste ligging van Bethbesse in de woestijn, waarschijnlijk die van Juda, is onbekend.
- voetnoot33)
- Hij riep de afvallige Joden van Judea op tegen Jonathas.
- voetnoot34)
- Waarschijnlijk zwervende Arabieren.
- voetnoot35)
- Jonathas vroeg de vrijlating der gevangen Joden (v. 72).
- voetnoot36)
- Naar de woorden, d.i. de voorstellen, van Jonathas.
- voetnoot37)
- Israël werd niet meer door het zwaard, d.i. door oorlog, geteisterd, nl. gedurende ruim vier jaren. Machmas, heden Mukhmas, lag ten noorden van Jerusalem; daar trad Jonathas op als rechter en bestierder van Israël en bracht het zoover, dat de goddeloozen, d.i. de afvalligen, uit Israël verdelgd (naar het Gr. ‘onzichtbaar gemaakt’) werden, althans hun boos opzet om het heidendom in te voeren, moesten laten varen.