De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VIII.
|
1. Et audivit Judas nomen Romanorum, quia sunt potentes viribus, et acquiescunt ad omnia, quae postulantur ab eis: et quicumque accesserunt ad eos, statuerunt cum eis amicitias, et quia sunt potentes viribus. | 1. En Judas hoorde van den naam der RomeinenGa naar voetnoot1), dat zij sterk in krachten waren en toestemden in al wat men hen vroeg, en met allen die tot hen kwamen, vriendschapsbetrekkingen sloten, en dat zij geweldig in krachten waren. |
2. Et audierunt proelia eorum, et virtutes bonas, quas fecerunt in Galatia, quia obtinuerunt eos, et duxerunt sub tributum: | 2. En men vernam van hunne krijgsverrichtingen en van de uitstekende heldendaden, die zij verricht hadden in Galatië, dat zij ze onderworpen en schatplichtig gemaakt haddenGa naar voetnoot2). |
3. Et quanta fecerunt in regione | 3. En hoe groote dingen zij in het |
[pagina 310]
Hispaniae, et quod in potestatem redegerunt metalla argenti et auri, quae illic sunt, et possederunt omnem locum consilio suo, et patientia: | grondgebied van Spanje gedaan hadden, en dat zij de zilver- en goudmijnen, die daar zijn, hadden bemachtigd, en dat zij de gansche streek in bezit hadden gekregen door hun beleid en lankmoedigheidGa naar voetnoot3), |
4. Locaque quae longe erant valde ab eis, et reges, qui supervenerant eis ab extremis terrae, contriverunt, et percusserunt eos plaga magna: ceteri autem dant eis tributum omnibus annis. | 4. en plaatsen, die zeer ver van hen gelegen waren, en koningen, die tegen hen van de uiteinden der aarde waren opgerukt, hadden verpletterd en hun een zware nederlaag toegebracht, terwijl de overigen hun jaarlijks schatting betalenGa naar voetnoot4). |
5. Et Philippum et Persen Ceteorum regem, et ceteros, qui adversum eos arma tulerant, contriverunt in bello, et obtinuerunt eos: | 5. En Philippus en Perseus, den koning der Cetheërs, en de overigen, die tegen hen de wapenen hadden gevoerd, hadden zij in den oorlog verpletterd en hen onderworpenGa naar voetnoot5). |
6. Et Antiochum magnum regem Asiae, qui eis pugnam intulerat habens centum viginti elephantos, et equitatum, et currus, et exercitum magnum valde, contritum ab eis. | 6. En Antiochus de Groote, koning van Azië, die hun den oorlog had aangedaan, uitgerust met honderd en twintig olifanten, en ruiterij en wagens en een overgroot leger, was door hen verpletterdGa naar voetnoot6), |
7. Et quia ceperunt eum vivum, et statuerunt ei ut daret ipse, et qui regnarent post ipsum, tributum magnum, et daret obsides, et constitutum, | 7. en zij hadden hem levend gevangen en hem opgelegd, om zelf, evenals degenen, die na hem zouden regeeren, een groote schatting te betalen en gijzelaars te geven alsmede wat bepaald wasGa naar voetnoot7), |
8. Et regionem Indorum, et Medos, et Lydos, de optimis regionibus eorum: et acceptas eas ab eis, dederunt Eumeni regi. | 8. en het land der Indiërs en de Meden en de Lydiërs, uit de schoonste hunner landen; en, na ze van hen te hebben ontvangen, schonken zij die aan koning EumenesGa naar voetnoot8). |
[pagina 311]
9. Et quia qui erant apud Helladam, voluerunt ire, et tollere eos: et innotuit sermo his, | 9. En degenen, die tot Griekenland behoorden, wilden oprukken en hen verdelgen, en het plan werd aan genen bekendGa naar voetnoot9); |
10. Et miserunt ad eos ducem unum, et pugnaverunt contra illos, et ceciderunt ex eis multi, et captivas duxerunt uxores eorum, et filios, et diripuerunt eos, et terram eorum possederunt, et destruxerunt muros eorum, et in servitutem illos redegerunt usque in hunc diem: | 10. en zij zonden tegen hen eenen enkelen veldheer en deden hun den oorlog aan, en velen van hen sneuvelden, en zij voerden hunne huisvrouwen en kinderen gevankelijk weg en plunderden hen uit en namen hun land in bezit en sloopten hunne muren en brachten hen in slavernij tot op dezen dagGa naar voetnoot10). |
11. Et residua regna, et insulas, quae aliquando restiterant illis, exterminaverunt, et in potestatem redegerunt. | 11. En de overige rijken en eilanden, die hun ooit hadden weerstaan, hadden zij verwoest en onderworpenGa naar voetnoot11). |
12. Cum amicis autem suis, et qui in ipsis requiem habebant, conservaverunt amicitiam, et obtinuerunt regna, quae erant proxima, et quae erant longe: quia quicumque audiebant nomen eorum, timebant eos. | 12. Maar met hunne bondgenooten en degenen, die op hen steunden, onderhielden zij vriendschap, en nabij- en verafgelegen rijken hadden zij bemachtigd, omdat allen, die hunnen naam hoorden, hen vreesden. |
13. Quibus vero vellent auxilio esse ut regnarent, regnabant: quos autem vellent, regno deturbabant: et exaltati sunt valde. | 13. Maar degenen, die zij aan de regeering wilden helpen, regeerden, en die zij wilden, ontzetten zij van de regeering, en zij waren zeer hoog gestegen. |
14. Et in omnibus istis nemo portabat diadema, nec induebatur purpura, ut magnificaretur in ea. | 14. En bij dat alles droeg niemand een hoofdwrong of bekleedde zich met purper om zich daardoor groot te makenGa naar voetnoot12). |
[pagina 312]
15. Et quia curiam fecerunt sibi, et quotidie consulebant trecentos viginti consilium agentes semper de multitudine, ut quae digna sunt, gerant: | 15. En zij hadden zich eenen raad samengesteld en dagelijks raadpleegden driehonderd en twintig mannen, steeds beraadslagende aangaande het volk om te doen wat waardig isGa naar voetnoot13). |
16. Et committunt uni homini magistratum suum per singulos annos dominari universae terrae suae, et omnes obediunt uni, et non est invidia, neque zelus inter eos. | 16. En hunne regeering vertrouwen zij toe aan éénen man, jaar voor jaar, om te heerschen over geheel hun gebied, en allen gehoorzamen aan éénen, en er is onder hen geen nijd noch jaloerschheidGa naar voetnoot14). |
17. Et elegit Judas Eupolemum, filium Joannis, filii Jacob, et Jasonem, filium Eleazari, et misit eos Romam constituere cum illis amicitiam, et societatem: | 17. En Judas koos Eupolemus uit, den zoon van Joannes, den zoon van Jacob, en Jason, den zoon van Eleazar, en zond hen naar Rome om met hen vriendschap en bondgenootschap te sluitenGa naar voetnoot15), |
18. Et ut auferrent ab eis jugum Graecorum, quia viderunt quod in servitutem premerent regnum Israel. | 18. en opdat zij hun het juk der Grieken zouden afnemen, daar zij zagen, dat dezen het rijk van Israël tot slavernij verdrukten. |
19. Et abierunt Romam viam multam valde, et introierunt curiam, et dixerunt: | 19. En zij vertrokken naar Rome - een zeer lange reis - en begaven zich in den raad en zeiden: |
20. Judas Machabaeus, et fratres ejus, et populus Judaeorum miserunt | 20. Judas de Machabeër en zijne broeders en het volk der Joden |
[pagina 313]
nos ad vos statuere vobiscum societatem, et pacem, et conscribere nos socios, et amicos vestros. | hebben ons tot u gezonden om met u gemeenschap en vrede te sluiten en ons schriftelijk tot uwe bondgenooten en vrienden te maken. |
21. Et placuit sermo in conspectu eorum. | 21. En de rede vond behagen voor hun aanschijn. |
22. Et hoc rescriptum est, quod rescripserunt in tabulis aereis, et miserunt in Jerusalem, ut esset apud eos ibi memoriale pacis, et societatis. | 22. En dit is het afschriftGa naar voetnoot16), dat zij schreven op koperen tafels en naar Jerusalem zonden om daar bij hen een gedenkstuk te zijn van vrede en gemeenschap. |
23. BENE SIT ROMANIS, et genti Judaeorum in mari, et in terra in aeternum: gladiusque et hostis procul sit ab eis. | 23. Heil zij den Romeinen en den Joodschen volke te water en te land in eeuwigheid, en zwaard en vijand zij verre van hen! |
24. Quod si institerit bellum Romanis prius, aut omnibus sociis eorum in omni dominatione eorum: | 24. Bijaldien een oorlog het eerst de Romeinen bedreigt of al hunne bondgenooten in geheel hun gebied, |
25. Auxilium feret gens Judaeorum, prout tempus dictaverit, corde pleno: | 25. dan zal hef volk der Joden hulp verleenen, zooals de tijdsomstandigheid het vordert, van ganscher harte. |
26. Et proeliantibus non dabunt, neque subministrabunt triticum, arma, pecuniam, naves, sicut placuit Romanis: et custodient mandata eorum, nihil ab eis accipientes. | 26. En zij zullen aan de strijdvoerenden geen tarwe, wapenen, geld, schepen geven noch verschaffen, zooals het den Romeinen goeddunkt, en zij zullen hunne bepalingen naleven zonder iets van hen te ontvangenGa naar voetnoot17). |
27. Similiter autem et si genti Judaeorum prius acciderit bellum, adjuvabunt Romani ex animo, prout eis tempus permiserit: | 27. Maar insgelijks, indien het eerst aan het Joodsche volk een oorlog overkomt, zullen de Romeinen van harte hulp verleenen naar gelang de tijdsomstandigheid het hun veroorlooft; |
28. Et adjuvantibus non dabitur triticum, arma, pecunia, naves, sicut placuit Romanis: et custodient mandata eorum absque dolo: | 28. en aan de helpers zullen geen tarwe, wapenen, geld, schepen verstrekt worden, zooals het den Romeinen goeddunkt, en zij zullen hunne bepalingen naleven zonder arglist. |
[pagina 314]
29. Secundum haec verba constituerunt Romani populo Judaeorum. | 29. Overeenkomstig deze besprekingen hebben de Romeinen eene schikking getroffen met het Joodsche volk. |
30. Quod si post haec verba hi aut illi addere, aut demere ad haec aliquid voluerint, facient ex proposito suo: et quaecumque addiderint, vel dempserint, rata erunt. | 30. Indien echter dezen of genen na deze verklaringen iets daarbij willen voegen of weglaten, zullen zij het naar hun goedvinden doenGa naar voetnoot18), en al wat zij zullen bij voegen of weglaten zal geldig zijn. - |
31. Sed et de malis, quae Demetrius rex fecit in eos, scripsimus ei, dicentes: Quare gravasti jugum tuum super amicos nostros, et socios Judaeos? | 31. Maar ook aangaande de onheilen, die koning Demetrius hun berokkend heeft, hebben wij hem geschreven zeggende: Waarom hebt gij uw juk zwaar doen drukken op onze vrienden en bondgenooten, de JodenGa naar voetnoot19)? |
32. Si ergo iterum adierint nos, adversum te faciemus illis judicium, et pugnabimus tecum mari terraque. | 32. Indien zij zich nu andermaal tot ons zullen richten, zullen wij hun tegen u recht doen en u bestrijden te water en te land. |
- voetnoot1)
- Reeds twee jaren te voren (vgl. II Mach. XI 34-38) waren de Romeinen ten bate der Joden tusschenbeide gekomen. Zij waren dus aan Judas niet geheel onbekend; niet alles echter wat hij omtrent hunne daden en gewoonten (v. 1-16) hoorde, beantwoordde volkomen aan de werkelijkheid. De schrijver haalt intusschen alles aan, zonder die berichten gegrond te verklaren.
- voetnoot2)
- Hier is wellicht sprake van het kleine Galatië in Klein-Azië, door de Romeinen onlangs ten onder gebracht (in 189 v.Chr.), misschien van de veel machtigere bewoners van Cisalpijnsch Gallië, die vroeger door hen vermeesterd en schatplichtig gemaakt waren (in 283 v.Chr.).
- voetnoot3)
- De Carthagers moesten ruim 200 jaren vóór Christus Spanje aan de Romeinen afstaan; het duurde intusschen nog zeer lang, eer dezen de gansche streek geheel en al onderwierpen.
- voetnoot4)
- Verscheiden koningen, die tegen de Romeinen oprukten, werden door hen verslagen, o.a. Porsenna en Pyrrhus; mogelijk worden hier de uit Spanje opgerukte veldheeren der Carthagers of de aanvoerders der overwonnen Galliërs bedoeld.
- voetnoot5)
- Philippus III, zoon van Demetrius II, koning der Cetheërs of Macedoniërs, werd door den consul Flaminius overwonnen te Cynocephale in 198; Perseus, zijn zoon en opvolger, te Pydna door Paulus Aemilius in 168 v.Chr.
- voetnoot6)
- Door Azië wordt hier het Syrische rijk bedoeld, waartoe onder Antiochus o.a. geheel Klein-Azië behoorde. Van de 120 olifanten, waarmede hij den oorlog begon, namen er volgens Titus Livius slechts 54 deel aan den slag van Magnesia, waarin (v. 7) hij wel niet naar de letter levend gevangen genomen werd, maar zich toch op genade en ongenade moest overgeven.
- voetnoot7)
- Volgens Polybius een schatting van 15,000 talenten in termijnen te betalen. Ten gevolge van dit verdrag bevonden zich Antiochus Epiphanes en Demetrius beurtelings als gijzelaars te Rome. Verder was o.a. bepaald, dat Antiochus Klein-Azië tot aan den Taurus zou afstaan.
- voetnoot8)
- Voor Indiërs en Meden, die nooit aan Antiochus waren onderworpen geweest, dient hier wel ‘Joniërs en Mysiërs’ gelezen te worden, wier gewesten men inderdaad tot de schoonste landen van het rijk der Seleuciden kon rekenen; Mysië, Lydië en Phrygië werden inderdaad door de Romeinen aan Eumenes, hunnen bondgenoot, geschonken. Indië was nooit in het bezit van Antiochus geweest en Medië lag te ver van Pergamus, het ten Westen van den Taurus gelegen rijk van Eumenes, om met diens rijk vereenigd te kunnen worden. Het door Judas ontvangen bericht was dus onjuist, indien daarin van de Indiërs en Meden sprake was.
- voetnoot9)
- Hier worden waarschijnlijk de Beotiërs en Etoliërs bedoeld, die het met Antiochus den Groote hielden.
- voetnoot10)
- Tegen de Etoliërs voerde eerst de Consul Acilius Glabrio oorlog en na hem Marcus Fulvius Nobilior. Intusschen deden de Romeinen hetgeen verder hier gezegd wordt niet in dien oorlog, maar wel na den oorlog tegen het verbond der Achaïers, nl. in 147-146 vóór Christus, dus ongeveer 15 jaren na den dood van Judas. Dit gedeelte van het bericht werd dus niet door hem ontvangen, maar door den schrijver bij het voorafgaande gevoegd om het verhaal volledig te maken tot op dezen dag, nl. waarop het boek geschreven werd.
- voetnoot11)
- O.a. Sicilië, Sardinië en de eilanden van den Archipel.
- voetnoot12)
- Daar de Romeinen te dien tijde den republikeinschen regeeringsvorm hadden, was bij hen niemand, die den hoofdwrong of de kroon of het koninklijk purper droeg.
- voetnoot13)
- Dagelijks moet hier wel in den zin van zeer dikwijls worden opgevat. Mogelijk blijft het intusschen, dat Judas door zijne berichtgevers omtrent die bijzaak verkeerd was ingelicht evenals omtrent het toenmalige getal der senatoren.
- voetnoot14)
- Te Rome werden jaarlijks twee consuls gekozen, die echter beurtelings of op verschillende plaatsen te gelijker tijd het hoogste gezag in handen hadden (somtijds werd een dictator alleen met het geheele gezag bekleed). Die regeling moest uiteraard nijd en jaloerschheid uitsluiten; overigens kwamen deze destijds wel te Rome, maar minder in de wingewesten aan het licht.
- voetnoot15)
- Zie Joannes voor II Mach. IV 11. Voor Jacob heeft het Gr. ‘Akkos’. Jason wordt door sommigen gehouden voorden geschiedschrijver, in II Mach. II 24 Jason van Cyrene genoemd, en Eleazar voor den broeder van Judas (vgl. II 5) of voor den grijsaard-martelaar, vermeld II Mach. XVIII. Judas zag in het sluiten van een bondgenootschap met de heidensche Romeinen geen overtreding van Gods verbod, wellicht omdat de Joden daardoor geen onmiddellijk gevaar liepen van in afgoderij te vallen, zooals eertijds door den omgang met de volkeren van Chanaän; integendeel hoopte hij juist door den invloed der Romeinen den gewetensdwang van den kant der Syriërs te doen ophouden. Bij het gebruiken van dat menschelijk hulpmiddel, evenals van vele andere, bewaarde Judas tevens het volste vertrouwen op God. Intusschen valt niet te ontkennen, dat het wonderbare krijgsgeluk van Judas terstond na het nemen van dien maatregel ophield (zie IX 1-18) en dat de inmenging der Romeinen de eerste stap was tot de geheele onderwerping van Judea aan hunne macht. Hierdoor werden dus de voorspellingen der profeten opnieuw bewaarheid, die zoo herhaaldelijk en zoo krachtig elk bondgenootschap met heidensche machten ontraden hadden. Vgl. Is. XXX 1-3; X 20; XXXIX 4 volg.
- voetnoot16)
- Van de oorkonde, die, op een koperen tafel geschreven, te Rome bewaard bleef.
- voetnoot17)
- De zin is waarschijnlijk: de Romeinen zullen niet verplicht zijn levensmiddelen enz. te verstrekken aan de Joden, wanneer dezen als hunne bondgenooten ten strijde trekken; de Joden zullen zich houden aan hetgeen de Romeinen hieromtrent bepaald hebben en dus zelf de oorlogskosten bestrijden, gelijk zulks (v. 28) omgekeerd ook gelden zal voor de Romeinen, indien de Joden in eenen oorlog gewikkeld worden. - Sommigen leggen v. 26 en 28 uit: de Joden en Romeinen zullen noch aan de vijanden, die een van beide volken bestrijden, eenige hulp verleenen, noch aan derzelver helpers of bondgenooten, en hierin zal men zich houden aan hetgeen het den Romeinen goeddunkt te bepalen.
- voetnoot18)
- De zin is: genoemde overeenkomst kan gewijzigd worden met goedvinden van beide partijen.
- voetnoot19)
- Dit stond niet in de oorkonde van het verdrag, maar werd den Joden afzonderlijk, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk medegedeeld.