De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput V.
|
1. Et factum est, ut audierunt gentes in circuitu quia aedificatum est | 1. En het geschiedde, dat de volkeren in den omtrekGa naar voetnoot1), zoodra zij |
[pagina 286]
altare, et sanctuarium sicut prius iratae sunt valde: | hoorden, dat het altaar en het heiligdom opgebouwd waren zooals weleer, in hevigen toorn ontstaken. |
2. Et cogitabant tollere genus Jacob, qui erant inter eos, et coeperunt occidere de populo, et persequi. | 2. En zij waren er op bedacht de nakomelingen van Jacob, die zich onder hen bevonden, uit den weg te ruimen, en zij begonnen er uit het volk te dooden en te vervolgen. |
3. Et debellabat Judas filios Esau in Idumaea, et eos, qui erant in Acrabathane: quia circumsedebant Israelitas, et percussit eos plaga magna. | 3. En Judas beoorloogde de zonen van Esau in Idumea en die in Acrabathane waren, omdat zij de Israëlieten benauwden, en hij bracht hun een zware nederlaag toeGa naar voetnoot2). |
4. Et recordatus est malitiam filiorum Bean, qui erant populo in laqueum, et in scandalum, insidiantes ei in via. | 4. En hij herinnerde zich de boosheid der kinderen van Bean, die het volk tot een valstrik en tot aanstoot waren, doordien zij het op den weg belaagdenGa naar voetnoot3), |
5. Et conclusi sunt ab eo in turribus, et applicuit ad eos, et anathematizavit eos, et incendit turres eorum igni cum omnibus, qui in eis erant. | 5. en zij werden door hem in de torens ingesloten, en hij legerde zich tegenover hen, en hij sprak den banvloekGa naar voetnoot4) over hen uit en hij stak hunne torens in brand met allen, die er in waren. |
6. Et transivit ad filios Ammon, et invenit manum fortem, et populum copiosum, et Timotheum ducem ipsorum: | 6. En hij trok door naar de kinderen van Ammon en vond een sterke legermacht en een talrijk volk met Timotheüs als hun veldheerGa naar voetnoot5), |
7. Et commisit cum eis proelia multa, et contriti sunt in conspectu eorum, et pereussit eos: | 7. en hij leverde hun vele veldslagen en zij werden voor hun aanschijn verpletterd en hij versloeg hen; |
8. Et cepit Gazer civitatem, et | 8. ook vermeesterde hij de stad |
[pagina 287]
filias ejus, et reversus est in Judaeam. | Gazer en hare onderhoorige steden, en hij keerde naar Judea terugGa naar voetnoot6). |
9. Et congregatae sunt gentes, quae sunt in Galaad adversus Israëlitas, qui erant in finibus ut tollerent eos; et fugerunt in Datheman munitionem, | 9. En de heidenen, die in GalaädGa naar voetnoot7) waren, schoolden samen tegen de Israëlieten, die zich binnen hunne landpalen bevonden, om hen uit den weg te ruimen; en dezen vluchtten naar de vesting Dathema, |
10. Et miserunt litteras ad Judam, et fratres ejus, dicentes: Congregatae sunt adversum nos gentes per circuitum, ut nos auferant: | 10. en zonden brieven naar Judas en zijne broeders, zeggende: Rondom zijn de heidenen tegen ons samengeschoold om ons uit den weg te ruimen; |
11. Et parant venire, et occupare munitionem, in quam confugimus: et Timotheus est dux exercitus eorum. | 11. en zij maken zich gereed om te komen en de vesting te bezetten, waarin wij gevlucht zijn; en Timotheus is hun legerhoofd. |
12. Nunc ergo veni, et eripe nos de manibus eorum, quia cecidit multitudo de nobis. | 12. Kom dan nu en verlos ons uit hunne handen, want eene menigte van ons is reeds gevallen. |
13. Et omnes fratres nostri, qui erant in locis Tubin, interfecti sunt: et captivas duxerunt uxores eorum, et natos, et spolia, et peremerunt illic fere mille viros. | 13. En al onze broeders, die in de plaatsen van TubinGa naar voetnoot8) waren, zijn vermoord, en men heeft hunne huisvrouwen gevankelijk weggevoerd met de kinderen en den buit, en er ongeveer duizend man gedood. |
14. Et adhuc epistolae legebantur, et ecce alii nuntii venerunt de Galilaea conscissis tunicis, nuntiantes secundum verba haec: | 14. En terwijl nog de brieven gelezen werden, zie, daar kwamen andere boden uit Galilea, met verscheurde kleederenGa naar voetnoot9), bericht brengende met deze woorden, |
15. Dicentes convenisse adversum se a Ptolomaida, et Tyro, et Sidone: et repleta est omnis Galilaea alienigenis, ut nos consumant. | 15. zeggende, dat men tegen hen samengeschoold was uit Ptolomaïs en Tyrus en Sidon, en geheel Galilea is vol vreemdelingen om ons te verdelgenGa naar voetnoot10). |
[pagina 288]
16. Ut audivit autem Judas, et populus, sermones istos, convenit ecclesia magna cogitare quid facerent fratribus suis, qui in tribulatione erant, et expugnabantur ab eis. | 16. Toen Judas en het volk deze berichten hoorden, kwam er een groote vergadering bijeen om te beraadslagen, wat zij voor hunne broeders zouden doen, die in kwelling verkeerden en door genen aangevallen werden. |
17. Dixitque Judas Simoni fratri suo: Elige tibi viros, et vade, et libera fratres tuos in Galilaea: ego autem, et frater meus Jonathas ibimus in Galaaditim. | 17. En Judas zeide tot zijnen broeder Simon: Kies u mannen uit en ga en bevrijd uwe broeders in Galilea; ik intusschen en mijn broeder Jonathas zullen naar het Galaädietische trekken. |
18. Et reliquit Josephum filium Zachariae, et Azariam duces populi cum residuo exercitu in Judaea ad custodiam: | 18. En hij liet Joseph, zoon van Zacharias, en Azarias als oversten des volks met de overige legermacht in Judea ter bewaring, |
19. Et praecepit illis, dicens: Praeestote populo huic: et nolite bellum committere adversum gentes, donec revertamur. | 19. en hij gaf hun bevel, zeggende: Staat aan het hoofd van dit volk en voert geenen strijd tegen de heidenen, totdat wij terugkeeren. |
20. Et partiti sunt Simoni viri tria millia, ut iret in Galilaeam: Judae autem octo millia in Galaaditim. | 20. En er werden aan Simon drie duizend man toegedeeld, om naar Galilea te trekken, en aan Judas acht duizend voor het Galaädietische. |
21. Et abiit Simon in Galilaeam, et commisit proelia multa cum gentibus: et contritae sunt gentes a facie ejus, et persecutus est eos usque ad portam | 21. En Simon trok naar Galilea en leverde vele gevechten aan de heidenen; en de heidenen werden verpletterd voor zijn aanschijn; en hij zette ze na tot aan de poort |
22. Ptolemaidis: et ceciderunt de gentibus fere tria millia virorum, et accepit spolia eorum, | 22. van Ptolomaïs; en er sneuvelden van de heidenen ongeveer drie duizend man en hij bemachtigde hunnen buit. |
23. Et assumpsit eos, qui erant in Galilea, et in Arbatis cum uxoribus, et natis, et omnibus quae erant illis, et adduxit in Judaeam cum laetitia magna. | 23. En hij nam degenen, die zich in Galilea en in Arbate bevonden, met vrouwen en kinderen en al wat hun toebehoorde, en hij bracht ze naar Judea met groote vreugdeGa naar voetnoot11). |
24. Et Judas Machabaeus, et Jonathas frater ejus transierunt Jordanem, et abierunt viam trium dierum per desertum. | 24. En Judas, de Machabeër, en Jonathas, zijn broeder, trokken over den Jordaan en rukten drie dagreizen ver door de woestijn. |
[pagina 289]
25. Et occurrerunt eis Nabuthaei, et susceperunt eos pacifice, et narraverunt eis omnia, quae acciderant fratribus eorum in Galaaditide, | 25. En de NabutheërsGa naar voetnoot12) kwamen hun te gemoet en ontvingen hen vredelievend en verhaalden hun alles wat aan hunne broeders in het Galaädietische overkomen was, |
26. Et quia multi ex eis comprehensi sunt in Barasa, et Bosor, et in Alimis, et in Casphor, et Mageth, et Carnaim: hae omnes civitates munitae, et magnae. | 26. en dat velen van hen opgesloten waren te Barasa en Bosor en Alime en te CasphorGa naar voetnoot13) en Mageth en Carnaïm; al deze steden waren sterk en groot; |
27. Sed et in ceteris civitatibus Galaaditidis tenentur comprehensi, et in crastinum constituerunt admovere exercitum civitatibus his, et comprehendere, et tollere eos in una die. | 27. maar ook in de overige steden van het Galaädietische worden er opgesloten gehouden, en men heeft bepaald op morgen het leger te doen oprukken naar die steden en hen te vatten en uit den weg te ruimen op éénen dag. |
28. Et convertit Judas, et exercitus ejus, viam in desertum Bosor repente, et occupavit civitatem: et occidit omnem masculum in ore gladii, et accepit omnia spolia eorum, et succendit eam igni. | 28. En Judas en zijn leger sloeg plotseling den weg in naar de woestijn van Bosor; en hij bezette de stad en doodde al wat mannelijk was met de snede van het zwaard en vermeesterde hun geheelen buit en verbrandde ze met vuur. |
29. Et surrexerunt inde nocte, et ibant usque ad munitionem. | 29. En zij maakten zich op van daar in den nacht en rukten voort tot aan de vestingGa naar voetnoot14). |
30. Et factum est diluculo, cum elevassent oculos suos, ecce populus multus, cujus non erat numerus, portantes scalas et machinas ut comprehenderent munitionem, et expugnarent eos. | 30. En het gebeurde bij het krieken van den dag, toen zij hunne oogen opsloegen, zie, daar was veel volk, dat niet te tellen was en dat ladders en belegeringswerktuigen aanbracht om de vesting in te nemen en hen te vermeesteren. |
31. Et vidit Judas quia coepit bellum, et clamor belli ascendit ad coelum sicut tuba, et clamor magnus de civitate: | 31. En Judas zag, dat de strijd begonnen was, en het krijgsgeschreeuw steeg ten hemel als trompetgeschal, en groot getier uit de stad. |
[pagina 290]
32. Et dixit exercitui suo: Pugnate hodie pro fratribus vestris. | 32. En hij sprak tot zijn leger: Strijdt heden voor uwe broeders. |
33. Et venit tribus ordinibus post eos, et exclamaverunt tubis, et clamaverunt in oratione. | 33. En hij viel hen met drie heerbenden in den rug, en zij bliezen op de trompetten en slaakten luide kreten in gebed. |
34. Et cognoverunt castra Timothei quia Machabaeus est, et refugerunt a facie ejus: et percusserunt eos plaga magna: et ceciderunt ex eis in die illa fere octo millia virorum. | 34. En het leger van Timotheüs bemerkte, dat het de Machabeër was, en zij gingen op de vlucht voor zijn aanschijn; en men bracht hun een zware nederlaag toe, en er vielen van hen op dien dag ongeveer acht duizend man. |
35. Et divertit Judas in Maspha, et expugnavit, et cepit eam: et occidit omnem masculum ejus et sumpsit spolia ejus, et succendit eam igni. | 35. En Judas keerde zich naar MasphaGa naar voetnoot15) en viel het aan en nam het in, en hij doodde al wat mannelijk was daarin en bemachtigde den buit daarvan en stak het in brand. |
36. Inde perrexit, et cepit Casbon, et Mageth, et Bosor, et reliquas civitates Galaaditidis. | 36. Van daar rukte hij verder en vermeesterde Casbon en Mageth en Bosor en de overige steden van het Galaädietische. |
37. Post haec autem verba congregavit Timotheus exercitum alium, et castra posuit contra Raphon trans torrentem. | 37. Maar na die gebeurtenissen verzamelde Timotheüs een ander heer en legerde zich tegenover Raphon, aan de overzijde van den bergstroomGa naar voetnoot16). |
38. Et misit Judas speculari exercitum: et renuntiaverunt ei, dicentes: Quia convenerunt ad eum omnes gentes, quae in circuitu nostro sunt, exercitus multus nimis: | 38. En Judas zond er uit om het leger te verspieden; en men boodschapte hem zeggende: Alle volken, die rondom ons wonen, zijn tot hem samengestroomd, een leger bovenmate talrijk. |
39. Et Arabas conduxerunt in auxilium sibi, et castra posuerunt trans torrentem, parati ad te venire in proelium. Et abiit Judas obviam illis. | 39. En zij hebben Arabieren tot hunne hulp gehuurd en zich gelegerd aan gene zijde van den bergstroom, gereed om tegen u ten strijde te trekken. En Judas trok hun te gemoet. |
40. Et ait Timotheus principibus exercitus sui: Cum appropinquaverit Judas, et exercitus ejus ad torrentem aquae: si transierit ad nos prior, non poterimus sustinere eum: quia potens poterit adversum nos. | 40. En Timotheüs zeide tot de oversten van zijn leger: Als Judas met zijn leger den waterstroom genaderd zal zijn en hij het eerst naar ons overtrekt, zullen wij niet tegen hem kunnen bestand zijn, omdat hij overmachtig tegen ons zal wezenGa naar voetnoot17). |
[pagina 291]
41. Si vero timuerit transire, et posuerit castra extra flumen, transfretemus ad eos, et poterimus adversus illum. | 41. Vreest hij echter er over te trekken, en gaat hij legeren aan gene zijde van den stroom, laten wij dan naar hen overtrekken, en wij zullen tegen hem bestand zijn. |
42. Ut autem appropinquavit Judas ad torrentem aquae, statuit scribas populi secus torrentem, et mandavit eis, dicens: Neminem hominum reliqueritis: sed veniant omnes in proelium. | 42. Toen nu Judas den waterstroom genaderd was, plaatste hij de schrijvers des volks langs den stroom en gelastte hun, zeggende: Laat geen der manschappen achter, maar dat allen ten strijde oprukkenGa naar voetnoot18). |
43. Et transfretavit ad illos prior, et omnis populus post eum, et contritae sunt omnes gentes a facie eorum, et projecerunt arma sua, et fugerunt ad fanum, quod erat in Carnaim. | 43. En hij stak het eerst tot hen over en geheel het volk na hem, en alle heidenen werden verpletterd voor hun aanschijn, en zij wierpen hunne wapenen weg en namen de vlucht naar den tempel, die te Carnaïm wasGa naar voetnoot19). |
44. Et occupavit ipsam civitatem, et fanum succendit igni cum omnibus, qui erant in ipso: et oppressa est Carnaim, et non potuit sustinere contra faciem Judae. | 44. En hij nam de stad zelve in en stak den tempel in brand met allen, die er in waren; en Carnaïm werd overweldigd en was niet bestand voor het aanschijn van Judas. |
45. Et congregavit Judas universos Israelitas, qui erant in Galaaditide, a minimo usque ad maximum, et uxores eorum, et natos, et exercitum magnum valde ut venirent in terram Juda. | 45. En Judas verzamelde alle Israëlieten, die zich in het Galaädietische bevonden, van den kleinste tot den grootste, en hunne huisvrouwen en kinderen en een zeer groot leger, opdat die zich zouden begeven naar het land JudaGa naar voetnoot20). |
46. Et venerunt usque Ephron: et haec civitas magna in ingressu posita, munita valde, et non erat declinare ab ea dextera vel sinistra, sed per mediam iter erat. | 46. En zij kwamen tot bij EphronGa naar voetnoot21), en dit was eene groote stad, gelegen in den toegang, zeer sterk en rechts noch links te ontwijken, maar de weg liep er middendoor. |
47. Et incluserunt se qui erant in civitate, et obstruxerunt portas lapidibus: et misit ad eos Judas verbis pacificis, | 47. En zij, die in de stad waren, sloten zich op en versperden de poorten met steenen. En Judas boodschapte hun met vredelievende woordenGa naar voetnoot22), |
[pagina 292]
48. Dicens: Transeamus per terram vestram, ut eamus in terram nostram: et nemo vobis nocebit: tantum pedibus transibimus. Et nolebant eis aperire. | 48. zeggende: Laat ons door uw gebied trekken, om naar ons land te gaan, en niemand zal u schaden; wij zullen slechts te voet doortrekken. En zij wilden hun niet opendoen. |
49. Et praecepit Judas praedicare in castris, ut applicarent unusquisque in quo erat loco. | 49. En Judas liet in het leger afkondigen, dat iedereen zou aanrukken ter plaatse, waar hij zich bevond. |
50. Et applicuerunt se viri virtutis: et oppugnavit civitatem illam tota die, et tota nocte, et tradita est civitas in manu ejus: | 50. En de mannen der legermacht rukten aan, en hij bestookte die stad den ganschen dag en den ganschen nacht, en de stad werd in zijne hand geleverdGa naar voetnoot23). |
51. Et peremerunt omnem masculum in ore gladii, et eradicavit eam, et accepit spolia ejus, et transivit per totam civitatem super interfectos. | 51. En zij doodden al wat mannelijk was met de snede van het zwaard, en hij slechtte ze en bemachtigde haren buit, en hij trok door de gansche stad over de gedooden heen. |
52. Et transgressi sunt Jordanem in campo magno, contra faciem Bethsan. | 52. En zij togen over den Jordaan in de groote vlakte tegenover BethsanGa naar voetnoot24). |
53. Et erat Judas congregans extremos, et exhortabatur populum per totam viam, donec venirent in terram Juda: | 53. En Judas hield de achteraankomenden bijeenGa naar voetnoot25) en hij wakkerde het volk aan over den geheelen weg, totdat zij in het land Juda kwamen. |
54. Et ascenderunt in montem Sion cum laetitia, et gaudio, et obtulerunt holocausta, quod nemo ex eis cecidisset donec reverterentur in pace. | 54. En zij trokken op naar den berg Sion met blijdschap en vreugde en droegen brandoffers op, omdat niemand van hen gevallen was, totdat zij in vrede waren teruggekeerdGa naar voetnoot26). |
55. Et in diebus, quibus erat Judas, et Jonathas in terra Galaad, et Simon frater ejus in Galilaea contra faciem Ptolemaidis, | 55. En in de dagen, dat Judas en Jonathan zich in het land Galaäd bevonden, en Simon, zijn broeder, in Galilea, tegenover Ptolemaïs, |
56. Audivit Josephus Zachariae filius, et Azarias princeps virtutis, | 56. hoorde Joseph, zoon van Zacharias, en Azarias, overste van |
[pagina 293]
res bene gestas, et proelia quae facta sunt, | het krijgsvolk, de schoone daden en gevechten, die hadden plaats gehad, |
57. Et dixit: Faciamus et ipsi nobis nomen, et eamus pugnare adversus gentes, quae in circuitu nostro sunt. | 57. en hij zeide: Laten ook wij ons eenen naam maken, en gaan wij strijden tegen de volkeren, die zich rondom ons bevinden. |
58. Et praecepit his, qui erant in exercitu suo, et abierunt Jamniam. | 58. En hij gaf bevel aan degenen, die in zijn leger waren, en zij rukten op naar JamniaGa naar voetnoot27). |
59. Et exivit Gorgias de civitate, et viri ejus obviam illis in pugnam. | 59. En GorgiasGa naar voetnoot28) trok uit de stad met zijne mannen tegen hen ten strijde. |
60. Et fugati sunt Josephus, et Azarias usque in fines Judaeae: et ceciderunt illo die de populo Israël ad duo millia viri, et facta est fuga magna in populo: | 60. En Joseph en Azarias werden op de vlucht gedreven tot aan de grenzen van Judea; en er vielen op dien dag van het volk Israël wel twee duizend man, en er greep een groote vlucht plaats onder het volk, |
61. Quia non audierunt Judam, et fratres ejus, existimantes fortiter se facturos. | 61. omdat zij niet geluisterd hadden naar Judas en zijne broeders, in de meening, dat zij dapper zouden te werk gaan. |
62. Ipsi autem non erant de semine virorum illorum, per quos salus facta est in Israel. | 62. Zij waren echter niet van het zaad dier mannen, door welke heil bewerkt is in IsraëlGa naar voetnoot29). |
63. Et viri Juda magnificati sunt valde in conspectu omnis Israel, et gentium omnium ubi audiebatur nomen eorum. | 63. En de mannen van JudasGa naar voetnoot30) werden ten zeerste verheerlijkt voor het aanschijn van geheel Israël en van alle volkeren, waar hun naam gehoord werd. |
64. Et convenerunt ad eos fausta acclamantes. | 64. En men kwam bij hen te zamen onder het toeroepen van heilwenschen. |
65. Et exivit Judas, et fratres ejus, et expugnabant filios Esau in terra, quae ad austrum est, et percussit Chebron et filias ejus: et muros ejus et turres succendit igni in circuitu. | 65. En Judas en zijne broeders togen uit en bestreden de kinderen van Esau in het land, dat ten zuiden ligt, en hij sloeg Chebron en hare onderhoorige steden, en hij verbrandde hare muren en torens rondom met vuurGa naar voetnoot31). |
[pagina 294]
66. Et movit castra ut iret in terram alienigenarum, et perambulabat Samariam. | 66. En hij brak de legerplaats op om het land der vreemdelingen binnen te rukken en hij trok door SamariaGa naar voetnoot32). |
67. In die illa ceciderunt sacerdotes in bello, dum volunt fortiter facere, dum sine consilio exeunt in proelium. | 67. Dien dag vielen priesters in het gevecht, terwijl zij dapper wilden handelen en zonder beleid ten strijde trokken. |
68. Et declinavit Judas in Azotum in terram alienigenarum, et diruit aras eorum, et sculptilia deorum ipsorum succendit igni: et cepit spolia civitatum, et reversus est in terram Juda. | 68. En Judas wendde zich tegen Azotus in het land der vreemdelingen en haalde hunne altaren omver en verbrandde met vuur de gesneden beelden hunner goden en bemachtigde den buit der steden, en hij keerde terug naar het land Juda. |
- voetnoot1)
- De Philistijnen, Edomieten, Moabieten en anderen, die de erfvijanden waren van het Joodsche volk en daarenboven nu partij voor de Syriërs gekozen hadden. Wilde Judas niet door allen te gelijk aangevallen worden, dan moest hij hen voorkomen en ieder van hen afzonderlijk in zijn eigen land gaan beoorlogen.
- voetnoot2)
- De Vulgaat maakt hier onderscheid tusschen de zonen van Esau in Idumea en die van Acrabathane; het Grieksch en de Syrische vertaling hebben: ‘Judas streed tegen de zonen van Esau, in Idumea, het Acrabathijnsche’. Het gebied der Idumeërs strekte zich destijds uit over zuidelijk Judea met inbegrip van Hebron (vgl. v. 65). Acrabathane ontleende zijnen naam aan den ‘Opgang van Acrabbim’ of bergpas der schorpioenen (vgl. Num. XXXIV 4; Judic. I 36), en lag ten zuidwesten der Doode Zee. De Idumeërs konden van daar uit gemakkelijk strooptochten in Judea houden en daardoor de Israëlieten benauwen.
- voetnoot3)
- De zonen van Bean waren, naar het schijnt, nomaden, die van roof leefden en zich (v. 5) torens of verschansingen gebouwd hadden om daar het geroofde in veiligheid te brengen. Waarschijnlijk woonden zij ten oosten der Doode Zee, daar Judas hen opzocht op zijnen tocht van Idumea naar het land der Ammonieten.
- voetnoot4)
- Den ‘cherem’, ten gevolge van welken zij moesten uitgeroeid worden (vgl. Lev. XXVII noot 13).
- voetnoot5)
- De Ammonieten woonden ten noordoosten der Doode Zee. Of Timotheus een Ammoniet dan wel een vreemdeling was, is onbekend; intusschen wordt hij hier als een veldheer van naam vermeld. Zie II Mach. X noot 18 en XII noot 1.
- voetnoot6)
- Gazer of Jazer had vroeger aan de Moabieten, later aan den stam Gad, vervolgens wederom aan de Moabieten behoord en was nu in de handen der Ammonieten.
- voetnoot7)
- Galaäd lag ten oosten van den Jordaan; hier, evenals Jos. XXII 9 en elders, wordt daarmede de geheele landstreek langs den linkeroever van dien stroom aangeduid; zij was oudtijds door de Israëlieten in bezit genomen, maar hun later wederom ontweldigd; vandaar, dat zich nog vele Israëlieten binnen hunne landpalen bevonden. - Omtrent de juiste ligging van Dathema moet men zich bij gissingen bepalen. Naar v. 29 lag die stad niet ver van Bosor (v. 28), misschien waar thans Ataman ligt. Het was een versterkte plaats met meerendeels Joodsche bevolking.
- voetnoot8)
- Tubin of Tob was eene landstreek aan den oostkant van den Jordaan, op de grenzen van Galaäd, waarschijnlijk aan de zuidoostkust der zee van Galilea.
- voetnoot9)
- Ten teeken van diepe smart.
- voetnoot10)
- Ptolemaïs of Akko, heden Akka, of St.-Jean d'Acre, aan de Middellandsche Zee, lag tusschen den berg Carmel en Tyrus. Wanneer of door wien de oorspronkelijke naam Aka of Ako (Assyrisch Akoe-oe) in dien van Ptolemaïs (naar Ptolemeüs) veranderd werd, is onbekend. Zij was, ook als zeehaven, zeer sterk en werd in den loop der geschiedenis herhaaldelijk vergeefs belegerd. Voor Tyrus en Sidon zie Is. XXIII noot 3; Ezech. XXVIII noot 15.
- voetnoot11)
- Om ze aan verdere kwellingen en aan het gevaar van afvallig te worden voorgoed te onttrekken. Arbate wordt nergens elders genoemd en het is onbekend, welke stad of landstreek daarmede bedoeld wordt. Sommigen meenen, dat daardoor het gewest wordt aangeduid, hetwelk ten noorden van het meer Merom lag, nabij het latere Caesarea Philippi.
- voetnoot12)
- De Nabutheërs stamden af van Nabajoth, zoon van Ismaël; zij zwierven rond in Steenachtig Arabië. Door broeders worden de daar wonende Joden bedoeld, die (v. 26) door de heidenen opgesloten werden gehouden, hetzij als gevangenen of waarschijnlijker (zie v. 27) als belegerden in hunne versterkte woningen en kwartieren.
- voetnoot13)
- Omtrent de juiste ligging van Barasa enz. is niets met zekerheid bekend. Volgens sommigen is Barasa dezelfde plaats als Bosor, waarvan in v. 28 sprake is, en als het Bosra of Bostra van Jerem. XLVIII 24, maar onderscheiden van Bosor, waarvan in v. 26 en 36 gesproken wordt en dat waarschijnlijk beantwoordt aan het huidige Boezr el-Hariri. Alime heet volgens sommigen thans Kefr el-Mâ, ten oosten van het meer van Tiberias; volgens anderen Ilma, in de vlakte van Hauran. Mageth wordt vermeld Jos. XII 5; Carnaim is waarschijnlijk hetzelfde als Carnion; vgl. II Mach. XII 21, 26. Casphor is wellicht dezelfde plaats als Casbon (v. 36).
- voetnoot14)
- Dathema. Zie v. 9.
- voetnoot15)
- Eene stad van Galaäd. Vgl. Jud. XI 29.
- voetnoot16)
- Raphon is waarschijnlijk het Raphana, waarvan Plinius gewaagt; blijkens v. 43 lag het niet ver van Carnaïm. De bergstroom is hetzij de Jabok of waarschijnlijker de meer noordwaarts vloeiende Mandhur of Hiëromax, die zich in den Jordaan stort.
- voetnoot17)
- Namelijk wegens den moed, die hem en de zijnen bezielt.
- voetnoot18)
- De schrijvers des volks, Hebr.: ‘sjoterim’, waren ambtenaren, o.a. belast met het werven en keuren (vgl. Jerem. LII 25) der jonge soldaten, het bijhouden der lijsten enz. Zie Deut. I noot 9.
- voetnoot19)
- In de bedrieglijke hoop daar bescherming van den kant hunner afgoden, of althans een vrijplaats te vinden, welke door Judas zou geëerbiedigd worden.
- voetnoot20)
- Vgl. noot 11.
- voetnoot21)
- Ephron, niet te verwisselen met Ephron in het stamgebied van Benjamin, lag in een nauwe bergengte ten oosten van den Jordaan, blijkens v. 44 en 52 tusschen Carnaïm en Bethsan. De juiste ligging is thans moeielijk te bepalen.
- voetnoot22)
- Naar het voorschrift van Deut. XX 10, en gelijk Moses zulks deed met de koningen der Edomieten en der Amorrheërs. Vgl. Num. XX 17; XXI 22.
- voetnoot23)
- Ongetwijfeld door Gods bijzondere beschikking. Vgl. v. 54.
- voetnoot24)
- Bethsan, heden Beisân, oudtijds ook Scytopolis genaamd, lag twee uren van den Jordaan, aan het zuidoostelijk uiteinde der groote vlakte van Jezraël, en bij de groote vlakte van den Jordaan. Blijkens II Mach. XII 29 waren de inwoners der stad goedgezind jegens de Joden.
- voetnoot25)
- Opdat niemand zou achterblijven en in de handen vallen der vijandig gezinde volken, door welker gebied hij achtereenvolgens moest trekken.
- voetnoot26)
- Hier wordt minstens gezegd, dat niemand van hen gevallen was, die Judas, volgens v. 53, uit Galaäd naar Judea had medegevoerd. Mogelijk zijn die woorden toepasselijk op allen, die den krijgstocht van Judas over den Jordaan hadden medegemaakt; maar dan dient die omstandigheid als een bewijs van Gods bovennatuurlijke tusschenkomst te worden beschouwd.
- voetnoot27)
- In het gebied der Philistijnen. Vgl. IV noot 9.
- voetnoot28)
- Gorgias, veldheer van Antiochus (vgl. III 38), was na de nederlaag, door Judas aan Nicanor toegebracht, met zijn leger gevlucht naar het gebied der Philistijnen (vgl. IV 22).
- voetnoot29)
- Joseph en Azarias behoorden niet tot het vrome geslacht der Machabeën, welke door Gods wonderbaren bijstand waren aangewezen als de redders van Israël en naar welke allen (v. 61) moesten luisteren. Hunne nederlaag was de straf hunner ongehoorzaamheid en eerzucht en eene waarschuwing voor de anderen, dat zij slechts dan op den bijstand des Hemels konden rekenen, als zij alleen de handhaving hunner vrijheid van godsdienst beoogden.
- voetnoot30)
- Gr.: ‘en de man Judas en zijne broeders werden’ enz.
- voetnoot31)
- De zonen van Esau waren de Edomieten, aan welke Judas reeds een zware nederlaag had toegebracht. Vgl. v. 3. Chebron, of Hebron, reeds ten tijde van Roboam een zeer sterke stad (vgl. II Par. XI 10), heden El Khalil, ten zuiden van Jerusalem, lag in het stamgebied van Juda, maar was destijds in de handen der Edomieten. Vgl. noot 2.
- voetnoot32)
- Sommigen meenen, dat hier Marissa of Maresa dient gelezen te worden, daar deze stad op den kortsten weg lag, die naar het land der vreemdelingen, d.i. der Philistijnen, leidde. Maresa, heden alleen puinhoopen, Merasj genaamd, lag dicht bij de westelijke helling der bergen van Juda. Intusschen niets belet aan te nemen, dat Judas zijnen weg daarheen door het gebied van Samaria wilde nemen en dat hij zich later naar het zuidwesten wendde (vgl. v. 68) om Azotus te belegeren.