De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 270]
| |||||||||||||||||
Caput III.
|
1. Et surrexit Judas, qui vocabatur Machabaeus filius ejus pro eo: | 1. En Judas, die genoemd werd de Machabeër, zijn zoon, stond op in zijne plaats, |
2. Et adjuvabant eum omnes fratres ejus: et universi, qui se conjunxerant patri ejus, et proeliabantur proelium Israel cum laetitia. | 2. en hem hielpen al zijne broeders en allen, die zich bij zijnen vader hadden aangesloten, en zij streden den strijd van Israël met opgetogenheid. |
3. Et dilatavit gloriam populo suo, et induit se loricam sicut gigas, et succinxit se arma bellica sua in proeliis, et protegebat castra gladio suo. | 3. En hij breidde den roem uit van zijn volk, en hij bekleedde zich met een pantser als een reus, en hij omgordde zich met zijne krijgswapenen in de gevechten, en hij beschermde het leger met zijn zwaard. |
4. Similis factus est leoni in operibus suis, et sicut catulus leonis, rugiens in venatione. | 4. Hij werd aan een leeuw gelijk in zijne daden en als een jonge leeuw, die brult bij de jacht. |
5. Et persecutus est iniquos perscrutans eos, et qui conturbabant populum suum, eos succendit flammis: | 5. En hij vervolgde de ongerechtigenGa naar voetnoot1) en speurde hen na, en wie zijn volk verontrustten, die verbrandde hij in de vlammen. |
6. Et repulsi sunt inimici ejus prae timore ejus, et omnes operarii iniquitatis conturbati sunt: et directa est salus in manu ejus. | 6. En zijne vijanden werden teruggedreven door de vrees voor hem, en alle bewerkers van ongerechtigheid geraakten in ontsteltenis, en heil werd bewerkt door zijne hand. |
7. Et exacerbabat reges multos, et laetificabat Jacob in operibus suis, et in saeculum memoria ejus in benedictione. | 7. En hij verbitterde vele koningenGa naar voetnoot2) en hij verheugde Jacob door zijne daden, en voor eeuwig is zijne gedachtenis in zegening. |
8. Et perambulavit civitates Juda, et perdidit impios ex eis, et avertit iram ab Israel. | 8. En hij doorliep de steden van Juda en verdelgde daaruit de goddeloozen en hij wendde den toornGa naar voetnoot3) af van Israël. |
[pagina 271]
9. Et nominatus est usque ad novissimum terrae, et congregavit pereuntes. | 9. En zijn naam werd genoemd tot aan het uiteinde der aarde, en hij vergaderde die ten gronde gingenGa naar voetnoot4). |
10. Et congregavit Appollonius gentes, et a Samaria virtutem multam et magnam ad bellandum contra Israel. | 10. En Apollonius verzamelde heidenen en eene talrijke en groote legermacht uit Samaria om oorlog te voeren tegen IsraëlGa naar voetnoot5). |
11. Et cognovit Judas, et exiit obviam illi: et percussit, et occidit illum: et ceciderunt vulnerati multi, et reliqui fugerunt. | 11. En Judas vernam het en trok hem te gemoet; en hij versloeg en doodde hem, en er vielen vele gewonden en de overigen namen de vlucht. |
12. Et accepit spolia eorum: et gladium Apollonii abstulit Judas, et erat pugnans in eo omnibus diebus. | 12. En hij bemachtigde hunnen buit; en Judas nam het zwaard van Apollonius en streed daarmede al zijn dagen. |
13. Et audivit Seron princeps exercitus Syriae, quod congregavit Judas congregationem fidelium, et ecclesiam secum, | 13. En Seron, bevelhebber van het leger in Syrië, vernam, dat Judas eene verzameling van getrouwen en eene gemeente rondom zich vergaderd hadGa naar voetnoot6), |
14. Et ait: Faciam mihi nomen, et glorificabor in regno, et debellabo Judam, et eos, qui cum ipso sunt, qui spernebant verbum regis. | 14. en hij zeide: Ik zal mij eenen naam maken en ik zal geroemd worden in het rijk en ik zal Judas en zijne metgezellen overwinnen, die het bevel des konings veracht hebben. |
15. Et praeparavit se: et ascenderunt cum eo castra impiorum fortes auxiliarii ut facerent vindictam in filios Israel. | 15. En hij maakte zich gereed en met hem rukte een leger op van goddeloozen, sterke hulptroepen, om wraak te oefenen op de kinderen van Israël. |
16. Et appropinquaverunt usque ad Bethoron: et exivit Judas obviam illi cum paucis. | 16. En zij naderden tot bij BethoronGa naar voetnoot7); en Judas trok hun te gemoet met weinigen. |
[pagina 272]
17. Ut autem viderunt exercitum venientem sibi obviam, dixerunt Judae: Quomodo poterimus pauci pugnare contra multitudinem tantam, et tam fortem, et nos fatigati sumus jejunio hodie? | 17. Maar toen dezen het leger zagen, dat tegen hen oprukte, zeiden zij tot Judas: Hoe kunnen wij met weinigen tegen een zoo groote en zoo sterke menigte vechten? Ook zijn wij heden afgemat van het vastenGa naar voetnoot8). |
18. Et ait Judas: Facile est concludi multos in manus paucorum: et non est differentia in conspectu Dei coeli liberare in multis, et in paucis: | 18. En Judas zeide: Het is gemakkelijk, dat velen bekneld worden in de handen van weinigenGa naar voetnoot9), en voor het aanschijn van den God des hemels is er geen verschil in het redden door velen of door weinigen; |
19. Quoniam non in multitudine exercitus victoria belli, sed de coelo fortitudo est. | 19. want niet in de talrijkheid van het leger ligt de overwinning in den strijd; maar van den hemel komt de kracht. |
20. Ipsi veniunt ad nos in multitudine contumaci, et superbia ut disperdant nos, et uxores nostras, et filios nostros, et ut spolient nos: | 20. Zij, zij rukken op ons aan met eene overmoedige menigte en met hoogmoed om ons en onze huisvrouwen en onze kinderen te verderven en om ons te plunderen; |
21. Nos vero pugnabimus pro animabus nostris, et legibus nostris: | 21. maar wij, wij zullen strijden voor onze zielenGa naar voetnoot10) en onze wetten, |
22. Et ipse Dominus conteret eos ante faciem nostram: vos autem ne timueritis eos. | 22. en de Heer zelf zal hen verpletten voor ons aanschijn. Gij intusschen, vreest hen niet. |
23. Ut cessavit autem loqui, insiluit in eos subito: et contritus est Seron, et exercitus ejus in conspectu ipsius: | 23. Toen hij nu ophield met spreken, wierp hij zich plotseling op hen; en Seron en zijn leger werden voor zijn aanschijn verpletterd. |
24. Et persecutus est eum in descensu Bethoron usque in campum, et ceciderunt ex eis octingenti viri, reliqui autem fugerunt in terram Philisthiim. | 24. En hij vervolgde hem op de helling van BethoronGa naar voetnoot11) tot in de vlakteGa naar voetnoot12), en er vielen van hen achthonderd man, terwijl de overigen vluchtten naar het land der Philistijnen. |
[pagina 273]
25. Et cecidit timor Judae, ac fratrum ejus, et formido super omnes gentes in circuitu eorum. | 25. En de vrees voor Judas en zijne broeders en de schrik overviel alle volkeren rondom hen. |
26. Et pervenit ad regem nomen ejus, et de proeliis Judae narrabant omnes gentes. | 26. En zijn naam drong door tot den koning, en over de veldslagen van Judas spraken alle volken. |
27. Ut audivit autem rex Antiochus sermones istos, iratus est animo: et misit, et congregavit exercitum universi regni sui, castra fortia valde: | 27. Toen nu koning Antiochus die tijdingen hoorde, werd hij gramstorig van gemoed; en hij zond en verzamelde de heerkracht van geheel zijn rijk, een leger van zeer groote sterkte. |
28. Et aperuit aerarium suum, et dedit stipendia exercitui in annum: et mandavit illis ut essent parati ad omnia. | 28. En hij opende zijne schatkist en hij betaalde aan het leger de soldij voor een jaarGa naar voetnoot13), en hij gaf hun bevel tot alles gereed te zijn. |
29. Et vidit quod defecit pecunia de thesauris suis, et tributa regionis modica propter dissensionem, et plagam, quam fecit in terra, ut tolleret legitima, quae erant a primis diebus: | 29. En hij zag, dat het geld verzwonden was uit zijne schatkamers, en de gewestelijke schattingen waren gering wegens den tweespalt en het onheil, dat hij in het land had aangericht om de wettelijke instellingen af te schaffen, die van oudsher bestonden; |
30. Et timuit ne non haberet ut semel et bis, in sumptus et donaria, quae dederat ante larga manu: et abundaverat super reges, qui ante eum fuerant. | 30. en hij vreesde, dat hij niets, gelijk eenen andermaal, zou hebben voor de onkosten en de geschenken, die hij te voren met kwistige hand had uitgedeeld, en hij had dit ruimer gedaan, dan de koningen, die vóór hem geweest waren. |
31. Et consternatus erat animo valde et cogitavit ire in Persidem, et accipere tributa regionum, et congregare argentum multum. | 31. En hij werd zeer terneergeslagen van gemoed, en hij vatte het plan op, naar Perzië te trekken en de gewestelijke schattingen te innen en zilver in menigte te vergaderenGa naar voetnoot14). |
32. Et reliquit Lysiam hominem nobilem de genere regali, super negotia regia, a flumine Euphrate usque ad flumen AEgypti: | 32. En hij liet Lysias, een aanzienlijk man van koninklijken bloede, achter met het bestuur der regeeringszaken van den stroom den Euphraat af tot aan den stroom van EgypteGa naar voetnoot15), |
[pagina 274]
33. Et ut nutriret Antiochum filium suum, donec rediret. | 33. en om zijnen zoon AntiochusGa naar voetnoot16) op te voeden tot aan zijne terugkomst. |
34. Et tradidit ei medium exercitum, et elephantos: et mandavit ei de omnibus, quae volebat, et de inhabitantibus Judaeam, et Jerusalem: | 34. En hij stond hem de helft van het leger en de olifanten af en gaf hem bevel omtrent alles, wat hij wilde, en omtrent de bewoners van Judea en Jerusalem; |
35. Et ut mitteret ad eos exercitum ad conterendam, et exstirpandam virtutem Israel, et reliquias Jerusalem, et auferendam memoriam eorum de loco: | 35. en dat hij een leger tegen hen zou zenden om de kracht van Israël en de overblijfselen van Jerusalem te vernielen en uit te roeien en hunne nagedachtenis uit de streek weg te wisschen; |
36. Et ut constitueret habitatores filios alienigenas in omnibus finibus eorum, et sorte distribueret terram eorum. | 36. en dat hij vreemde kinderen als inwoners zou vestigen binnen al hunne landpalen en hun gebied bij het lot zou verdoelen. |
37. Et rex assumpsit partem exercitus residui, et exivit ab Antiochia civitate regni sui anno centesimo et quadragesimo septimo: et transfretavit Euphraten flumen, et perambulabat superiores regiones. | 37. En de koning nam het gedeelte van het leger, dat nog overig was, en vertrok uit Antiochië, de zetelplaats zijner regeering, in het jaar honderd zeven en veertig; en hij stak over den stroom den Euphraat en doorliep de bovenlandenGa naar voetnoot17). |
38. Et elegit Lysias Ptolemaeum filium Dorymini, et Nicanorem, et Gorgiam, viros potentes ex amicis regis: | 38. En Lysias koos Ptolemeüs uit, den zoon van Doryminus, en Nicanor en Gorgias, veelvermogende mannen onder de vrienden des koningsGa naar voetnoot18), |
39. Et misit cum eis quadraginta millia virorum, et septem millia equitum ut venirent in terram Juda, et disperderent eam secundum verbum regis. | 39. en hij zond met hen veertig duizend man en zeven duizend ruiters om zich te begeven naar het land Juda en het te verderven overeenkomstig het woord des konings. |
[pagina 275]
40. Et processerunt cum universa virtute sua, et venerunt, et applicuerunt Emmaum in terra campestri. | 40. En zij rukten vooruit met geheel hunne legermacht en kwamen en legerden zich bij Emmaüs in het vlakke landGa naar voetnoot19). |
41. Et audierunt mercatores regionum nomen eorum: et acceperunt argentum, et aurum multum valde, et pueros: et venerunt in castra ut acciperent filios Israel in servos, et additi sunt ad eos exercitus Syriae, et terrae alienigenarum. | 41. En de kooplieden der streken hoorden hunnen naam, en zij namen zilver en goud in groote hoeveelheid en dienstknechten; en zij kwamen in het legerkamp om de kinderen van Israël als slaven te verwerven; en bij hen voegden zich legerbenden van Syrië en van het land der vreemdelingenGa naar voetnoot20). |
42. Et vidit Judas, et fratres ejus, quia multiplicata sunt mala, et exercitus applicabant ad fines eorum: et cognoverunt verba regis, quae mandavit populo facere in interitum, et consummationem: | 42. En Judas en zijne broeders zagen, dat de ellenden zich vermenigvuldigden, en dat de heerscharen legerden bij hunne landpalen; en zij vernamen de bevelen des konings, die hij gelast had uit te voeren tot ondergang en verdelging van het volk. |
43. Et dixerunt unusquisque ad proximum suum: Erigamus dejectionem populi nostri, et pugnemus pro populo nostro, et sanctis nostris. | 43. En allen zeiden tot elkander: Laten wij de vernedering van ons volkGa naar voetnoot21) oprichten en strijden voor ons volk en onze heiligdommen! |
44. Et congregatus est conventus ut essent parati in proelium: et ut orarent, et peterent misericordiam, et miserationes. | 44. En de schare verzamelde zich om strijdvaardig te zijn en te bidden en barmhartigheid en ontferming af te smeeken. |
45. Et Jerusalem non habitabatur, sed erat sicut desertum: non erat qui ingrederetur et egrederetur de natis ejus: et sanctum conculcabatur: et filii alienigenarum erant in arce, ibi erat habitatio gentium: et ablata est voluptas a Jacob, et defecit ibi tibia, et cithara. | 45. En Jerusalem werd niet bewoond, maar was als eene woestenij; er was uit zijne kinderen geen, dat in- of uitging; en het heiligdom werd vertreden, en zonen van vreemdelingen bevonden zich in den burcht; daar was een woonstede der heidenen; en ontnomen was de geneugte aan Jacob en verstomd was aldaar fluit en citer. |
[pagina 276]
46. Et congregati sunt, et venerunt in Maspha contra Jerusalem: quia locus orationis erat in Maspha ante in Israel. | 46. En zij verzamelden zich en kwamen te Maspha, tegenover Jerusalem, omdat eertijds een bidplaats voor Israël te Maspha geweest wasGa naar voetnoot22). |
47. Et jejunaverunt illa die, et induerunt se ciliciis, et cinerem imposuerunt capiti suo: et disciderunt vestimenta sua: | 47. En zij vastten op dien dag en trokken boetgewaden aan en strooiden asch op hun hoofd en scheurden hunne kleederen; |
48. Et expanderunt libros legis, de quibus scrutabantur gentes similitudinem simulacrorum suorum: | 48. ook ontrolden zij de boeken der Wet, uit welke de heidenen eene gelijkenis met hunne afgodsbeelden opspoordenGa naar voetnoot23), |
49. Et attulerunt ornamenta sacerdotalia, et primitias, et decimas: et suscitaverunt Nazaraeos, qui impleverant dies: | 49. en zij brachten de priesterlijke plechtgewaden bij, en de eerstelingen en de tienden, en zij deden de nazareërs opkomen, die de dagen volbracht haddenGa naar voetnoot24), |
50. Et clamaverunt voce magna in coelum, dicentes: Quid faciemus istis, et quo eos ducemus? | 50. en zij riepen met luider stem ten hemel, zeggende: Wat zullen wij met dezen doen en waarheen zullen wij hen voerenGa naar voetnoot25)? |
51. Et sancta tua conculcata sunt, et contaminata sunt, et sacerdotes tui facti sunt in luctum, et in humilitatem. | 51. En uwe heilige plaatsen zijn vertreden en bezoedeld, en uwe priesters zijn tot rouw en vernedering gebracht. |
52. Et ecce Nationes convenerunt adversum nos ut nos disperdant: tu scis quae cogitant in nos. | 52. En zie, de heidenen zijn tegen ons vergaderd om ons te vernielen; Gij weet wat zij tegen ons beramen. |
53. Quomodo poterimus subsistere | 53. Hoe zullen wij kunnen bestaan |
[pagina 277]
ante faciem eorum, nisi tu Deus adjuves nos? | voor hun aanschijn, zoo Gij, o God, ons niet helpt? |
54. Et tubis exclamaverunt voce magna. | 54. En zij staken de trompetten met groot geschalGa naar voetnoot26). |
55. Et post haec constituit Judas duces populi, tribunos, et centuriones, et pentacontarchos, et decuriones. | 55. En daarna stelde Judas aanvoerders des volks aan, veldoversten en honderdmannen en vijftigmannen en tienmannenGa naar voetnoot27). |
56. Et dixit his, qui aedificabant domos, et sponsabant uxores, et plantabant vineas, et formidolosis, ut redirent unusquisque in domum suam secundum legem. Deut. XX 5, 6, 7 8; Judic. VII 3. | 56. En hij zeide aan degenen, die huizen bouwden en vrouwen in ondertrouw hadden en wijngaarden aanplanttenGa naar voetnoot28), en aan de vreesachtigen, dat ieder hunner huiswaarts zou keeren overeenkomstig de Wet. |
57. Et moverunt castra, et collocaverunt ad austrum Emmaum. | 57. En zij braken de legerplaats op en betrokken ze ten zuiden van Emmaüs. |
58. Et ait Judas: Accingimini, et estote filii potentes, et estote parati in mane, ut pugnetis adversus Nationes has, quae convenerunt adversus nos disperdere nos, et sancta nostra: | 58. En Judas zeide: Omgordt u, en weest kloeke mannen en houdt u bereid voor morgen om tegen deze heidenen te strijden, die tegen ons vergaderd zijn om ons te vernielen en ons heiligdom; |
59. Quoniam melius est nos mori in bello, quam videre mala gentis nostrae, et sanctorum. | 59. want beter is het, dat wij sneuvelen in den strijd, dan de ellenden te zien van ons volk en van ons heiligdom. |
60. Sicut autem fuerit voluntas in coelo, sic fiat. | 60. Doch gelijk de wil in den hemel is, zoo geschiede het! |
- voetnoot1)
- De afvallige Joden en de Syriërs, hunne verleiders en begunstigers, die het Joodsche volk om zijnen godsdienst verontrustten, vervolgde hij te vuur en te zwaard.
- voetnoot2)
- Hij verbitterde, nl. door de herhaalde nederlagen, die hij hun toebracht, o.a. de koningen Antiochus Epiphanes, diens zoon Antiochus Eupator, Demetrius en, afgezien van de onderkoningen der Syriërs, ook verscheidene andere vorsten. Vgl. I Mach. V 24 volg.; II Mach. V 8.
- voetnoot3)
- Gods gramschap. Vgl. II v. 49.
- voetnoot4)
- Hij redde degenen, die op het punt waren ten onder te gaan; hij vereenigde (vgl. v. 2) alle ware Israëlieten tot één volk en verzekerde zoodoende hun volksbestaan, dat op het punt was vernietigd te worden.
- voetnoot5)
- Alhoewel hier niet bepaaldelijk opgegeven wordt, wie Apollonius was, vereenzelvigen de meeste nieuweren hem met den meridarch of medebestuurder, die, volgens Fl. Jos., naast Nicanor over Samaria was aangesteld; mogelijk kan men hem ook vereenzelvigen met den oppercijnsheffer van I 30 en den Apollonius, van wien sprake is II Mach. IV 21 en V 24.
- voetnoot6)
- Gr.: ‘die met hem uittrokken ten strijde’.
- voetnoot7)
- Bethoron was de naam van twee door een steilen weg gescheiden steden ten noordwesten van Jerusalem, thans als dorpen nog Beitʽsoer el-Foka, Boven-Bethoron, en Beitʽoer et-tachta, Beneden-Bethoron genoemd. Herhaaldelijk werden daar ter plaatse belangrijke gevechten geleverd, o.a. door Josuë (Jos. X 10 volg.), door Judas den Machabeër tegen Nicanor (I Mach. VII 39-43, tusschen Bethoron en Adarsa) en, volgens Flavius Josephus, in 65 n. Chr. door de Joden tegen den Romeinschen proconsul Cestius, Genoemde weg of bergpas was klaarblijkelijk destijds de sleutel des lands en stond reeds ten tijde van Saül en Salomon als zoodanlg bekend (vgl. I Reg. XIII 18; III Reg. IX 17); in den Griekschen tekst wordt hij hier ‘opgang’, in v. 24 daarentegen, gelijk in de Vulgaat aldaar, ‘helling’ of afgang genoemd, naar het verschillend standpunt, waarop zich de schrijver plaatst.
- voetnoot8)
- Namelijk bij gebrek aan voldoenden leeftocht. Mogelijk echter hadden zich de soldaten van Judas door hun vrijwillig vasten Gods barmhartige hulp willen verzekeren. Vgl. v. 47.
- voetnoot9)
- Namelijk met Gods hulp, indien zij op Hem vertrouwen, zooals bij monde van Moses (Lev. XXVI 8) door Hem beloofd was en gelijk de overwinningen van Gedeon (Jud. VII 1 volg.) en Jonathas (I Reg. XIV 1 volg.), evenals oudtijds die van Abraham (Gen. XIV 13 volg.), getoond hadden.
- voetnoot10)
- Voor ons leven.
- voetnoot11)
- Zie noot 7. Vgl. Jos. X 11.
- voetnoot12)
- De vlakte van Sjephela, die westwaarts gelegen was in de richting van de Middellandsche Zee en van het land der langs de kust wonende Philistijnen.
- voetnoot13)
- Bij vooruitbetaling, om hunne bereidwilligheid aan te wakkeren. Uit het bevel om tot alles gereed te zijn zou men kunnen afleiden, dat men aan het Syrische hof het plan van den dubbelen veldtocht (v. 34 en 37) zoolang mogelijk wilde geheim houden; of wel dat men aldaar vreesde voor een bondgenootschap tusschen de Joden en een ander volk uit het zuiden of het westen.
- voetnoot14)
- Hij trok naar de gewesten van Perzië, die aan Syrië schatplichtig waren en die VI 56 Perzië en Medië genoemd worden. Door afpersing endoor plundering van tempels en steden wilde hij daar zilver in menigte vergaderen.
- voetnoot15)
- Gr. ‘tot aan de grenzen van Egypte’.
- voetnoot16)
- Bijgenaamd ‘Eupator’, ‘zoon van een goeden vader’, toen zeven jaren oud, die later den troon beklom. Vgl. VI 17.
- voetnoot17)
- Antiochië, de hoofdstad van het rijk der Seleuciden, werd door Seleucus Nicator, haren stichter, zoo genaamd ter eere van zijnen vader Antiochus; zij was oudtijds eene in de gewijde en ongewijde geschiedenis herhaaldelijk genoemde, wereldberoemde groote stad. Thans wordt zij Antakieh genoemd en telt slechts 10,000 inwoners. - Het jaar 147 beantwoordt aan 166 vóór Christus. De bovenlanden zijn de hoogvlakten aan gene zijde van den Euphraat Het verloop der onderneming van Antiochus volgt in Hoofdstuk VI.
- voetnoot18)
- Deze Ptolemeüs werd bijgenaamd ‘Macer’, ‘langhoofd’, (II Mach. X 12); hij was door Ptolemeüs Philometor als landvoogd over Cyprus aangesteld, maar leverde dat eiland verraderlijk over aan Antiochus Epiphanes (II Mach. X 13), door wien hij tot landvoogd van Coelesyrië en Phenicië werd benoemd (II Mach. VIII 8). Later bij Antiochus Eupator in ongenade gevallen, omdat hij gunstig jegens de Joden gestemd was, maakte hij door vergif een einde aan zijn leven (II Mach. X 13). Zijn vader Doryminus was een Griek, die als veldheer der Egyptenaren tegen Antiochus den Groote gestreden had.
- voetnoot19)
- Emmaüs, later Nicopolis, thans Amwâs genaamd, lag ten westen van Jerusalem, tusschen deze stad en Lydda, en schijnt niet verwisseld te moeten worden met Emmaüs bij Jerusalem, waarvan sprake is Luc. XXIV 13, alhoewel sommigen het daarmede vereenzelvigen.
- voetnoot20)
- Volgens II Mach. VIII 10-11 had Nicanor laten bekend maken, dat hij 90 Joden voor één talent zou verkoopen; hij hoopte zoodoende de gelden bijeen te brengen voor de schatting, die door Antiochus aan de Romeinen moest betaald worden. Vandaar dat de kooplieden, d.i. de slavenhandelaars, toestroomden met hunne dienstknechten (naar de Syrische vertaling: ‘met boeien’) om de gekochte Joden weg te voeren. Door vreemdelingen worden hier, gelijk elders (vgl. Ps. LV noot 2), de Philistijnen, de erfvijanden der Joden, bedoeld.
- voetnoot21)
- Ons vertrapt en vernederd volk.
- voetnoot22)
- Maspha was de naam van verscheiden plaatsen in het Heilig Land; het hier bedoelde lag in het stamgebied van Benjamin, een weinig ten noorden van Jerusalem en heet ook wel Masphath. Daar had Samuël eertijds met Israël gebeden en de overwinning op de Philistijnen afgesmeekt. Vgl. I Reg. VII 5-16.
- voetnoot23)
- De zin is waarschijnlijk: Om God de boosheid en het heiligschennend opzet der vijanden voor oogen te stellen en zijne hulp te verwerven ontrolden zij de heilige boeken, in welke die heidenen eene leer gelijkluidend met de hunne omtrent hunne afgoden hadden trachten te vinden. Eveneens had oudtijds Ezechias gehandeld met den godlasterenden brief van Rabsaces. Vgl. IV Reg. XIX 14. De Grieksche tekst (Uitg. van Alcala) heeft: ‘en zij ontrolden het boek der Wet, dat de heidenen gezocht hadden om er (ter onteering) de afbeeldingen hunner goden op te schilderen’.
- voetnoot24)
- De priesterlijke plechtgewaden mochten alleen te Jerusalem in den tempel gebruikt en de eerstelingen en tienden moesten daar opgeofferd worden. De handelwijze der Israëlieten had ten doel God te herinneren aan het gewelddadig onderbreken van zijnen eeredienst door de heidenen; tevens wilden zij zijne hulp tot herstelling daarvan inroepen, door een betuiging van bereidvaardigheid tot het opdragen der wettelijke offers. Met dezelfde bedoeling deden zij daar de nazareërs opkomen, die, nadat de tijd van onthouding voor hen verstreken was (vgl. Num. VI 1 volg. en noot 1), zich tempelwaarts moesten begeven om een offer op te dragen en zich het haar te laten afscheren.
- voetnoot25)
- Namelijk om hen in staat te stellen zich van hunne verplichting te kwijten.
- voetnoot26)
- Om het volk ter vergadering te roepen (vgl. v. 55 en Num. X 7) of wel ten teeken, dat men Gods hulp verwachtte (vgl. Num. X 9) bij het ten strijde trekken.
- voetnoot27)
- Om zijn leger in godsdienstzin, krijgstucht en gehalte te doen winnen, verdeelde hij het naar den geest der Wet in bepaalde afdeelingen, elke onder een eigen hoofd (vgl. Exod. XVIII noot 15), en zond hij (v. 56) al degenen naar hunne haardsteden terug, die overeenkomstig de Wet (Deut. XX 5-8) voor minder geschikt ten oorlog gehouden werden.
- voetnoot28)
- Namelijk indien zij het huis nog niet ingewijd of van de wijngaarden nog niets genoten hadden of jonggehuwden waren. Zie Deut. XXIV 5.