De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IV.
|
1. Ecce enim dies veniet succensa quasi caminus: et erunt omnes superbi, et omnes facientes impietatem stipula: et inflammabit eos dies veniens, dicit Dominus exercituum, quae non derelinquet eis radicem, et germen. | 1. Want zie, de dag zal komen, ontstoken als een oven; en alle hoovaardigen en allen, die goddeloosheid bedrijven, zullen zijn als stoppelen; en in vlam zetten zal hen de komende dag, zegt de Heer der heerscharen; en die zal hun overlaten wortel noch takGa naar voetnoot1). |
[pagina 241]
2. Et orietur vobis timentibus nomen meum Sol justitiae, et sanitas in pennis ejus: et egrediemini, et salietis sicut vituli de armento. | 2. En opgaan zal ulieden, die mijnen naam vreest, de Zon der gerechtigheid, en genezing zal zijn in hare vleugelen; en gij zult uitgaan en springen als kalveren uit de kuddeGa naar voetnoot2). |
3. Et calcabitis impios, cum fuerint cinis sub planta pedum vestrorum in die, qua ego facio, dicit Dominus exercituum. | 3. En vertreden zult gij de goddeloozen, daar zij asch zullen zijn onder uwe voetzolen, ten dage dat Ik het doeGa naar voetnoot3), zegt de Heer der heerscharen. |
4. Mementote legis Moysi servi mei, quam mandavi ei in Horeb ad omnem Israel praecepta, et judicia. Exod. XX; Deut. IV 5, 6. | 4. Gedenkt aan de wet van Moses, mijnen dienstknecht, welke Ik hem gelast heb op Horeb voor gansch Israël, aan de geboden en aan de rechtenGa naar voetnoot4). |
5. Ecce ego mittam vobis Eliam prophetam, antequam veniat dies Domini magnus, et horribilis. | 5. Zie, Ik zal u zenden Elias den profeet, voordat kome de dag des Heeren, de groote en verschrikkelijke. |
6. Et convertet cor patrum ad filios, et cor filiorum ad patres | 6. En keeren zal hij het hart der vaderen tot de kinderen en het hart |
[pagina 242]
eorum: ne forte veniam, et percutiam terram anathemate. Matth. XVII 11; Marc. IX 11; Luc. I 17. | der kinderen tot hunne vaderen, opdat Ik wellicht niet kome en het land sla met den banGa naar voetnoot5). |
- voetnoot1)
- De dag des Heeren, waarop Hij gericht oefent over de goddeloozen. Zulk een dag des gerichts was inzonderheid voor de Joden de dag van wraak, waarop de Romeinen den Joodschen staat geheel en al vernietigden; maar dit en andere godsgerichten zijn slechts een voorspel en eene afschaduwing van den laatsten oordeelsdag, die hier vooral bedoeld wordt. De vergelijking van den oven ziet op III 2, 3: het smeltvuur zal de boetvaardigen louteren, doch de hoovaardige goddeloozen verteren als stoppelen, wat hier beteekent als kaf, dat na het wannen overblijft en op het veld verbrand werd (vgl. Matth. III 12); wortel noch tak (de twee uiteinden van den boom), d.i. geheel en al. Het beeld des vuurs zal op den laatsten oordeelsdag werkelijkheid worden; dan zal het vuur de gansche aarde louteren en zal de Rechter de goddeloozen overleveren aan het eeuwig vuur der hel; vgl. Matth. XXV 41; 1 Cor. III 15; II Thess. I 8; II Petr. III 12.
- voetnoot2)
- De opgaande zon is de bron van leven en vreugde in dit leven; hare vleugelen zijn de lichtende en koesterende stralen, die genezing aanbrengen voor alle kwalen: een treffend beeld voor de Zon der gerechtigheid, d.i. de gerechtigheid, die als een zon is. Zij gaat op bij de komst van den Messias, die daarom in de H. Liturgie (Antiphona major 21 Dec.) ‘de Zon der gerechtigheid’ genoemd wordt. Vgl. Is. LX 1-3, 19. Bij zijne eerste komst is Hij als eene zon opgegaan over de wereld, die in duisternis van dwaling en zonde verkeerde, en heeft Hij genezing gebracht voor alle geestelijke kwalen der ziel; maar vooral bij zijne tweede komst zal Hij voor de zijnen als de zon der gerechtigheid, der eeuwige gelukzaligheid verschijnen en ‘allen traan van hunne oogen afwisschen’ enz. Apoc. XXI 4. Het geluk en de vreugde der rechtvaardigen schildert de profeet in een herderlijk beeld: zij, die ten tijde der beproeving zich schuil hielden (Is. XXVI 20), zullen uitgaan, d.i. vroolijk en jubelend optreden, en springen als dartele kalveren uit de kudde.
- voetnoot3)
- Een beeld der verheffing van Gods dienaren, die de goddeloozen, hunne vroegere verdrukkers, zullen vertreden (vgl. Mich. IV 13); daar zij asch enz., d.i. diep vernederd en machteloos zullen zijn ten dage enz., zie III noot 16. Wat onderscheid alzoo tusschen goeden en kwaden!
- voetnoot4)
- Eene slotvermaning, ten einde de dag des Heeren niet ter veroordeeling, maar ter zaliging moge strekken. Gedenkt aan, d.i. overweegt en onderhoudt, de wet, al de geboden en de rechten, d.i. elk harer voorschriften (vgl. II Esdr. X 29). Die wet van Horeb of Sinaï, door Christus volmaakt, is ook voor ons de regel, volgens welken wij geoordeeld zullen worden.
- voetnoot5)
- Wanneer de volheid der heidenen zal zijn ingegaan in de Kerk, zal het Joodsche volk tot het geloof in Christus worden geroepen; vgl. Rom. XI 25. Hoe en wanneer dit zal geschieden, zegt deze laatste profetie. Voordat kome de dag des Heeren, die met nadruk de groote enz. genoemd wordt (vgl. Joël II 31), te weten vóór den laatsten oordeelsdag, zal God zenden den profeet Elias, die niet gestorven is, maar levend werd opgenomen (IV Reg. II 11; Eccli. XLVIII 9). Hij zal de harten der ongeloovige Joden, die wegens ongeloof afgekeerd zijn van de harten hunner vaderen, bekeeren tot den Messias, in wien hunne vaderen, Abraham enz., geloofd hebben. Dit zal geschieden, opdat de rechtvaardige Rechter niet gedwongen zij het land te slaan met den ban der verdelging, d.i. het Joodsche volk te slaan met den banvloek der eeuwige verdoemenis. Vgl. Eccli. XLVIII 10; Matth. XVII 11; Marc. IX 11.