De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput X.
|
1. Petite a Domino pluviam in tempore serotino, et Dominus faciet nives, et pluviam imbris dabit eis, singulis herbam in agro. | 1. Bidt den Heer om regen ten tijde van den laten regen; en de Heer zal sneeuw verwekken, en regenbuien zal Hij hun geven, aan een iegelijk gewas op het veldGa naar voetnoot1). |
2. Quia simulacra locuta sunt inutile, et divini viderunt mendacium, et somniatores locuti sunt frustra: vane consolabantur: idcirco abducti | 2. Want de afgodsbeelden spraken beuzeltaal, en de waarzeggers zagen logen, en de droomers spraken nuttelooze dingen, ijdelen troost gaven |
[pagina 210]
sunt quasi grex: affligentur, quia non est eis pastor. | zij; daarom zijn zij weggevoerd als eene kudde; zij zijn geslagen, dewijl zij geenen herder hebbenGa naar voetnoot2). |
3. Super pastores iratus est furor meus, et super hircos visitabo: quia visitavit Dominus exercituum gregem suum, domum Juda, et posuit eos quasi equum gloriae suae in bello. | 3. Tegen de herders is mijne gramschap ontstoken en aan de bokken zal Ik bezoeking doen; want bezocht heeft de Heer der heerscharen zijne kudde, het huis Juda, en Hij heeft hen gesteld als zijn pronkros in den strijdGa naar voetnoot3). |
4. Ex ipso angulus, ex ipso paxillus, ex ipso arcus proelii, ex ipso egredietur omnis exactor simul. | 4. Van Hem is de hoeksteen, van Hem de tentpaal, van Hem de strijdboog, van Hem zal uitgaan ieder bedwinger te gaderGa naar voetnoot4). |
5. Et erunt quasi fortes conculcantes lutum viarum in proelio: et bellabunt, quia Dominus cum eis: et confundentur ascensores equorum. | 5. En zij zullen zijn als helden, die het slijk der straten vertreden in den strijd; en zij zullen krijg voeren, want de Heer zal met hen zijn; en te schande zullen worden de berijders van rossenGa naar voetnoot5). |
6. Et confortabo domum Juda, et domum Joseph salvabo: et convertam eos, quia miserebor eorum: et erunt sicut fuerunt quando non projeceram eos: ego enim Dominus Deus eorum, et exaudiam eos. | 6. En sterk maken zal Ik het huis Juda, en het huis JosephGa naar voetnoot6) zal Ik redden; en Ik zal hen doen wederkeeren, want Ik zal Mij erbarmen over hen; en zij zullen zijn gelijk zij waren, toen Ik hen nog niet verworpen had; want Ik ben de Heer, hun God, en Ik zal hen verhooren. |
7. Et erunt quasi fortes Ephraim, et laetabitur cor eorum quasi a vino: et filii eorum videbunt, et laetabuntur, et exsultabit cor eorum in Domino. | 7. En als helden zullen zijn die van Ephraïm, en vroolijk zal hun hart zijn als van wijn; en hunne kinderen zullen het zien en zich verheugen, en juichen zal hun hart in den HeerGa naar voetnoot7). |
[pagina 211]
8. Sibilabo eis, et congregabo illos, quia redemi eos: et multiplicabo eos sicut ante fuerant multiplicati. | 8. Ik zal hen samenfluitenGa naar voetnoot8) en hen verzamelen, want Ik heb hen vrijgekocht; en Ik zal hen vermenigvuldigen gelijk zij voorheen vermenigvuldigd waren. |
9. Et seminabo eos in populis, et de longe recordabuntur mei: et vivent cum filiis suis, et revertentur. | 9. En Ik zal hen zaaien onder de volkenGa naar voetnoot9), en van uit de verte zullen zij Mij indachtig zijn; en zij zullen leven met hunne kinderen en wederkeeren. |
10. Et reducam eos de terra AEgypti, et de Assyriis congregabo eos, et ad terram Galaad et Libani adducam eos, et non invenietur eis locus: | 10. En Ik zal hen terugvoeren uit het land van Egypte, en uit de Assyriërs zal Ik hen verzamelen, en naar het land Galaäd en van den Libanon zal Ik hen voeren, en er zal geen ruimte voor hen gevonden wordenGa naar voetnoot10). |
11. Et transibit in maris freto, et percutiet in mari fluctus, et confundentur omnia profunda fluminis, et humiliabitur superbia Assur, et sceptrum AEgypti recedet. | 11. En Hij zal door de zeeëngte trekken, en Hij zal in de zee de golven slaan; en te schande zullen worden alle diepten des strooms, en vernederd zal worden de hoogmoed van Assur, en de staf van Egypte zal wijkenGa naar voetnoot11). |
[pagina 212]
12. Confortabo eos in Domino, et in nomine ejus ambulabunt, dicit Dominus. | 12. Sterk zal Ik hen maken in den Heer, en in zijnen naam zullen zij wandelen, zegt de HeerGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- De belofte van IX 17 geeft aanleiding tot deze vermaning: alleen van Jehova, niet van de dwaze afgoden (v. 2) mogen zij vruchtbaarheid verwachten. De late regen, zie Joël II noot 36. De Heer zal sneeuw, Hebr. ‘donderbuien’, verwekken.
- voetnoot2)
- Afgodsbeelden, zie Osee III 4, waar hetzelfde Hebr. woord theraphim onvertaald is gebleven. Daarom, omdat hunne vaderen aan genoemde bedriegers geloof sloegen, zijn zij enz. De hoofdschuldigen echter waren zij, die als herders over het volk gesteld hunnen plicht verzuimden.
- voetnoot3)
- De herders, de hoofden des volks, waren bokken, gewelddadigen, die hunne macht misbruikten. Hen zal God door straffen bezoeken, om het huis Juda uit hunne hand te redden en het bijgevolg in goeden zin te bezoeken; zie IX 13. De toekomstige sterkte en welvaart van Juda wordt voorgesteld onder het beeld van het pronkros enz.; vgl. Job XXXIX 19-25.
- voetnoot4)
- Van Hem, van den Heer der heerscharen, komt de sterkte en de welvaart van Juda; de hoeksteen, waarop het gebouw van het rijk Juda rust; de tentpaal, waaraan de tent des Heeren wordt vastgemaakt. Ieder bedwinger van Juda's vijanden.
- voetnoot5)
- De vijanden heeten hier verachtelijk (vgl. Ps. XVII 43; Mich. VII 10) het slijk der straten, dat Juda's krijgers zegevierend zullen vertreden. Diezelfde vijanden worden berijders van rossen genoemd, omdat in de ruiterij de kracht der Aziatische legers was gelegen; zie IX 15.
- voetnoot6)
- Zie Amos V noot 11.
- voetnoot7)
- Welken tijd de profeet van v. 3 af op het oog heeft en welke de gebeurtenissen zijn, waardoor zijne voorspelling vervuld werd, is onzeker. De meesten zien de vervulling in het tijdperk der Machabeërs; volgens hen zijn de herders in v. 3 de slechte volksleiders Menelaüs, Jason, Alcimus enz. (II Mach. IV 39; V 5; I Mach. IX 55); in dien tijd, toen de helden van Juda overwinning op overwinning behaalden, werden dezen inderdaad als Gods pronkros enz., en vertraden zij de Syriërs als het slijk der straten (v. 5). De redding van het huis Joseph (v. 6), d.i. van de overgebleven bewoners van het vroegere tienstammenrijk, ziet volgens die schriftverklaarders op het verhaalde in I Mach. V 9-54, toen Judas de Machabeër, de in v. 4 voorspelde bedwinger, de kinderen der tien stammen over den Jordaan en in Galilea bevrijdde en naar Juda heenvoerde, waar zij zich bij hem aansloten en als helden (v. 7), als geoefende krijgers, hoedanige die van Ephraïm waren (vgl. Ps. LXXVII 9), medestreden en zich verheugden over de zegepraal van Gods volk. Doch die vereeniging van Ephraïm met Juda, die sterkte tegen hunne vijanden, die voorspoed en welvaart van Gods volk zijn in het oog van den profeet slechts een begin, eene voorbereiding van hetgeen in het Rijk van den Messias zal voltooid worden, wanneer, volgens Osee I 11, de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zich zullen verzamelen in één rijk van geloof en liefde, waarvan de Messias de hoeksteen (v. 4) zijn zal.
- voetnoot8)
- Sibilare, eigenlijk sissen of fluiten om bijeen te roepen (vgl. Is. V 26; VII 18); op een wenk van God zullen de verstrooide ballingen wederkeeren en zich vermenigvuldigen (vgl. Ezech. XXXVI 10, 11).
- voetnoot9)
- Ook in de verstrooiing zal God het aan Hem getrouwe volk als zaad vermenigvuldigen en aan hetzelve voorspoed geven.
- voetnoot10)
- Egypte en Assyrië vertegenwoordigen het land der ballingschap van de tien stammen, over wie hier gesproken wordt; vgl. Osee IX 3. Het land Galaäd over den Jordaan en de omstreken van den Libanon hadden het meest te lijden gehad van de vijandelijke invallen en waren het eerst ontvolkt geworden. Er zal enz., m.a.w. het land zal niet toereikend zijn, wanneer zij met hunne talrijke nakomelingschap zullen wederkeeren.
- voetnoot11)
- Hij zal door enz. De H. Hiëronymus verstond dit van de terugvoering der over de zeeengte, den Bosphorus, verstrooide Israëlieten; anderen vertalen het Hebr.: ‘en door de zee trekt bedruktheid’, d.i. het in ballingschap bedrukte volk. De terugkeer der nog achtergebleven ballingen wordt vervolgens geschilderd in eene beeldspraak, welke aan den doortocht door de Roode Zee herinnert. Ook de diepten des strooms, d.i. de wateren van den Euphraat, zullen te schande worden, zullen voor het machtwoord des Heeren moeten wijken; m.a.w. alle hinderpalen, die aan den terugkeer van Israël naar zijn vaderland in den weg staan, zullen weggenomen worden. De macht van Assur en van Egypte, d.i. van Gods vijanden, moet onderdoen voor die van Jehova, die zijn volk uit hunne handen zal bevrijden. Vgl. Is. XI 15, 16.
- voetnoot12)
- God spreekt van zich in den eersten persoon en zegt evenwel in den Heer, om met nadruk te doen uitkomen, dat Hij zelf Israëls sterkte is; vgl. Osee I 7. Wandelen in den naam des Heeren beteekent zijn leven inrichten volgens den wil van God; naar de Grieksche en Syrische vertaling zullen zij ‘roemen’ in den Heer, die hunne sterkte is.