De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 202]
| |||||||||||||||||
Caput VIII.
|
1. Et factum est verbum Domini exercituum, dicens: | 1. En het woord van den Heer der heerscharen is geschied, zeggende: |
2. Haec dicit Dominus exercituum: Zelatus sum Sion zelo magno, et indignatione magna zelatus sum eam. | 2. Dit zegt de Heer der heerscharen: Geijverd heb Ik voor Sion met groote ijverzucht, en in felle gramschap heb Ik voor hetzelve geijverdGa naar voetnoot1). |
3. Haec dicit Dominus exercituum: Reversus sum ad Sion, et habitabo in medio Jerusalem: et vocabitur Jerusalem Civitas veritatis, et Mons Domini exercituum mons sanctificatus. | 3. Dit zegt de Heer der heerscharen: Wedergekeerd ben Ik tot Sion, en Ik zal wonen in het midden van Jerusalem; en Jerusalem zal heeten: Stad der trouwe, en de Berg van den Heer der heerscharen: geheiligde bergGa naar voetnoot2)! |
4. Haec dicit Dominus exercituum: Adhuc habitabunt senes, et anus in plateis Jerusalem: et viri baculus in manu ejus prae multitudine dierum. | 4. Dit zegt de Heer der heerscharen: Wederom zullen grijsaards en oude vrouwen verwijlen in de straten van Jerusalem, en ieder met den stok in zijne hand om de veelheid der levensdagenGa naar voetnoot3). |
5. Et plateae civitatis complebuntur infantibus et puellis ludentibus in plateis ejus. | 5. En de straten der stad zullen vol zijn van knaapjes en maagdekens, die spelen op hare stratenGa naar voetnoot4). |
6. Haec dicit Dominus exercituum: Si videbitur difficile in oculis reliquiarum populi hujus in diebus illis, numquid in oculis meis difficile erit, dicit Dominus exercituum? | 6. Dit zegt de Heer der heerscharen: Al schijnt het moeilijk in de oogen der overblijfselen van dit volk in die dagen, zal het in mijne oogen moeilijk zijn? zegt de Heer der heerscharenGa naar voetnoot5). |
[pagina 203]
7. Haec dicit Dominus exercituum: Ecce ego salvabo populum meum de terra orientis, et de terra occasus solis. | 7. Dit zegt de Heer der heerscharen: Zie Ik, verlossen zal Ik mijn volk uit het land van den opgang en uit het land van den ondergang der zonGa naar voetnoot6). |
8. Et adducam eos, et habitabunt in medio Jerusalem: et erunt mihi in populum, et ego ero eis in Deum in veritate, et in justitia. | 8. En Ik zal hen herwaarts voeren, en zij zullen wonen in het midden van Jerusalem; en zij zullen Mij ten volk zijn, en Ik zal hun ten God zijn in trouw en in gerechtigheidGa naar voetnoot7). |
9. Haec dicit Dominus exercituum: Confortentur manus vestrae, qui auditis in his diebus sermones istos per os prophetarum in die, qua fundata est domus Domini exercituum, ut templum aedificaretur. | 9. Dit zegt de Heer der heerscharen: Laat sterk worden uwe handen, gij, die in deze dagen die woorden hoort door den mond der profeten, ten dage dat gegrondvest is het huis van den Heer der heerscharen, de tempel om gebouwd te wordenGa naar voetnoot8). |
10. Siquidem ante dies illos merces hominum non erat, nec merces jumentorum erat, neque introeunti, neque exeunti erat pax prae tribulatione: et dimisi omnes homines, unumquemque contra proximum suum. | 10. Want vóór deze dagen was er geen loon voor de menschen, noch was er loon voor het vee; en voor hem, die inging, en voor hem, die uitging, was er geen vrede wegens den druk; en Ik liet alle menschen tegen elkander zijn, ieder tegen zijnen naasteGa naar voetnoot9). |
11. Nunc autem non juxta dies priores ego faciam reliquiis populi hujus, dicit Dominus exercituum. | 11. Nu echter zal Ik niet naar de vorige dagen doen aan de overblijfselen van dit volk, zegt de Heer der heerscharen. |
12. Sed semen pacis erit: vinea dabit fructum suum, et terra dabit | 12. Maar het zaad zal des vredes zijnGa naar voetnoot10); de wijnstok zal zijne vrucht |
[pagina 204]
germen suum, et coeli dabunt rorem suum: et possidere faciam reliquias populi hujus universa haec. | geven, en de aarde zal hare opbrengst geven, en de hemelen zullen hunnen dauw geven; en de overblijfselen van dit volk zal Ik dat alles doen bezitten. |
13. Et erit: sicut eratis maledictio in gentibus, domus Juda, et domus Israel: sic salvabo vos, et eritis benedictio: nolite timere, confortentur manus vestrae. | 13. En het zal zijn: gelijk gij een vloek waart onder de volken, huis Juda en huis Israël, zoo zal Ik u heil schenken, en gij zult een zegen zijn; vreest niet, laat sterk worden uwe handen. |
14. Quia haec dicit Dominus exercituum: Sicut cogitavi ut affligerem vos, cum ad iracundiam provocassent patres vestri me, dicit Dominus. | 14. Want dit zegt de Heer der heerscharen: Gelijk Ik gedacht heb u kwaad te doen, toen uwe vaderen Mij tot gramschap hadden uitgetart, zegt de Heer, |
15. Et non sum misertus: sic conversus cogitavi in diebus istis ut benefaciam domui Juda, et Jerusalem: nolite timere. | 15. en Ik geen medelijden gehad heb; zoo heb Ik integendeel gedacht in deze dagen goed te doen aan het huis Juda en aan Jerusalem; vreest niet! |
16. Haec sunt ergo verba, quae facietis: Loquimini veritatem, unusquisque cum proximo suo: veritatem, et judicium pacis judicate in portis vestris. Eph. IV 25. | 16. Dit zijn dan de woorden, die gij doen zult: Spreekt waarheid, een ieder met zijnen naaste; naar waarheid en naar vreedzaam recht vonnist in uwe poortenGa naar voetnoot11)! |
17. Et unusquisque malum contra amicum suum ne cogitetis in cordibus vestris: et juramentum mendax ne diligatis: omnia enim haec sunt, quae odi, dicit Dominus. | 17. En geen kwaad zult gij, een ieder tegen zijnen naaste, uitdenken in uwe harten; en een valschen eed zult gij niet liefhebben; want al deze dingen zijn het, welke Ik haat, zegt de Heer. |
18. Et factum est verbum Domini exercituum ad me, dicens: | 18. En het woord van den Heer der heerscharen is tot mij geschied, zeggende: |
19. Haec dicit Dominus exercituum: Jejunium quarti, et jejunium quinti, et jejunium septimi, et jejunium decimi erit domui Juda in gaudium, et laetitiam, et in solemnitates praeclaras: veritatem tantum, et pacem diligite. | 19. Dit zegt de Heer der heerscharen: Het vasten der vierde en het vasten der vijfde en het vasten der zevende en het vasten der tiende (maand) zal den huize Juda zijn tot vreugde en blijdschap en tot luisterrijke hoogtijden: hebt slechts de waarheid en den vrede liefGa naar voetnoot12)! |
[pagina 205]
20. Haec dicit Dominus exercituum: Usquequo veniant populi, et habitent in civitatibus multis, | 20. Dit zegt de Heer der heerscharenGa naar voetnoot13): Hoe lang (zal het zijn, dat) volken komen en wonen in vele steden, |
21. Et vadant habitatores, unus ad alterum, dicentes: Eamus, et deprecemur faciem Domini, et quaeramus Dominum exercituum: vadam etiam ego. | 21. en dat de bewoners gaan, de een tot den ander, zeggendeGa naar voetnoot14): Laat ons gaan en verbidden wij het aangezicht des Heeren en zoeken wij den Heer der heerscharen: ook ik wil gaanGa naar voetnoot15)! |
22. Et venient populi multi, et gentes robustae ad quaerendum Dominum exercituum in Jerusalem, et deprecandam faciem Domini. | 22. En vele volken zullen komen en machtige natiën, om den Heer der heerscharen te zoeken in Jerusalem en het aangezicht des Heeren te verbidden. |
23. Haec dicit Dominus exercituum: In diebus illis, in quibus apprehendent decem homines ex omnibus linguis gentium, et apprehendent fimbriam viri Judaei, dicentes: Ibimus vobiscum: audivimus enim quoniam Deus vobiscum est. | 23. Dit zegt de Heer der heerscharen: In die dagen (zal het zijn), dat tien mannen uit alle talen der volken zullen grijpen, ja grijpen bij den zoom van zijn kleed oen Joodschen man, zeggende: Wij zullen met u medegaan; want wij hebben vernomen, dat God met u isGa naar voetnoot16). |
- voetnoot1)
- Dit zegt enz.: deze plechtige bevestiging wordt in dit hoofdstuk tienmaal herhaald, telkens bij eene nieuwe, troostende belofte. Geijverd, zie I 14, 15.
- voetnoot2)
- Wedergekeerd, want God had Sion in de ballingschap als verlaten (vgl. Ez. X 18; XI 23). Stad der trouwe, omdat zij aan Jehova getrouw zal blijven en Jehova jegens haar zijne beloften zal vervullen. Geheiligde berg, door de beschermende en heiligende tegenwoordigheid des Heeren; vgl. II 5. Dit werd eerst ten volle vervuld in het geestelijke Jerusalem, de Kerk van Christus.
- voetnoot3)
- Schilderachtig wordt hier en in het volgend vers, op echt oud-testamentische wijze, de heiligheid van Jerusalem's burgers geteekend. Een hooge ouderdom was dikwerf de belooning der deugd; vgl. Gen. XV 15; XXV 8; Jud. VIII 32 enz. Wederom, als in de gelukkigste tijden der stad.
- voetnoot4)
- Eveneens was een talrijk nakroost aan Gods dienaren beloofd.
- voetnoot5)
- Aan het klein getal (de overblijfselen) der uit de ballingschap teruggekeerde Israëlieten, die bovendien met tegenspoed hadden te kampen, schenen die heerlijke beloften, welke de dagen der toekomst betroffen, ongelooflijk. Daarom bevestigt ze de Heer met een beroep op zijne almacht.
- voetnoot6)
- Mijn volk is dan weder Israël's eeretitel; vgl. Osee II 1, 24. Opgang en ondergang omvatten hier de gansche wereld; vgl. Ps. XLIX 1; Mal. I 11. Deze belofte (vgl. Is. XLIII 5, 6), gedeeltelijk vervuld door den terugkeer der wijd verspreide ballingen, werd ten volle verwezenlijkt in het Nieuwe Verbond: vgl. Joan. XI 52; Rom. IX 24-26.
- voetnoot7)
- Vooral in het geestelijke Jerusalem, de moederstad aller volken (vgl. Ps. LXXXVI 4-6 naar het Hebr.), zal die innige verhouding bestaan tusschen God en zijn volk, van weerszijden door getrouwheid en gerechtigheid bezegeld; vgl. Osee II 19, 20.
- voetnoot8)
- Vgl. Agg. II 5. Sterk, vol moed en ijver, vooral bij het voltooien van den tempel, waaraan zij in dit vierde jaar van Darius (VII 1) nog altijd werkten. Door den mond van Aggeüs en Zacharias. Gegrondvest om gebouwd te worden, want de eerste grondlegging onder Cyrus had feitelijk niet gestrekt ter opbouwing, daar toen het werk reeds spoedig gestaakt was. Hoezeer de Heer hen had gezegend, sinds het werk met nieuwen ijver was begonnen, gaat de profeet aantoonen uit de vergelijking met den voorafgaanden tijd. Vgl. Agg. I 6, 10, 11; II 16-20.
- voetnoot9)
- Het loon voor de menschen is de opbrengst van den landbouw; dat voor het vee is het door zijn werk verdiend voedsel. Voor hem, die enz., (eene Hebr. zegswijze, die hier het gewone verkeer van den dagelijkschen handel en wandel uitdrukt), was er geen vrede of welvaart. Daarbij kwam oneenigheid onder burgers en huisgenooten.
- voetnoot10)
- d.i. Zal voorspoedig gedijen. Duidelijker is de lezing der Septuagint: ‘Maar toonen zal Ik u vrede’, te weten in een rustigen, door geene vijanden verstoorden oogst. Vgl. Lev. XXVI 16.
- voetnoot11)
- De woorden of voorschriften, aan hunne vaderen eertijds opgelegd (VII 9), worden ook hun ten plicht gesteld. Vreedzaam recht, dat den vrede bevordert en de geschillen voorkomt of vereffent.
- voetnoot12)
- Nu eerst antwoordt de profeet rechtstreeks op de vraag van VII 3. Hij noemt al de vastendagen, die gedurende de ballingschap in gebruik waren gekomen. In de vierde maand herdacht men de verovering van Jerusalem door Nabuchodonosor (Jer. XXXIX 2; LII 6), in de tiende het begin dier belegering (IV Reg. XXV 1); zie verder VII. 3, 5. Die dagen van rouw zal God veranderen in blijde feesten, waarop zij over hunne welvaart zullen jubelen, indien zij aan God getrouw en onder elkander vredelievend zijn.
- voetnoot13)
- De vreugde van het volk Gods zal verhoogd worden, wanneer door de genade van den Messias de volken der heidenen zich met de ware kinderen van Israël zullen vereenigen. Eene schemering dier blijde toekomst lichtte reeds aan, toen ten tijde van Zorobabel en later eene menigte heidenen zich aansloot bij het volk Gods; vgl. Esth. VIII 17; Act. II 9-11.
- voetnoot14)
- Hebr.: ‘Nog (zal het geschieden), dat volken zullen komen en de bewoners van talrijke steden. En de bewoners zullen opgaan, de een tot den anderen, zeggende’ enz.
- voetnoot15)
- Dit laatste antwoordt de toegesprokene (de een tot den ander). Zij wekken elkander onderling op, naar de stad des Heeren te gaan en Hem, d.i. zijne wet en zijne leer, te zoeken. Gebeurde dit reeds ten tijde van Zorobabel en later, duidelijker blijkt de vervulling in den ijver der heidenen bij de prediking der Apostelen. Vgl. VII noot 2.
- voetnoot16)
- Tien, eene onbepaald groote hoeveelheid (vgl. Gen XXXI 7, 41; Lev. XXVI 26 enz.), uit alle talen, d.i. uit alle volken der wereld, zullen, aangelokt door de zegeningen van het volk Gods, zich bij hetzelve aansluiten. Schilderachtig teekent de profeet, dat ‘het heil uit de Joden is’ Joan. IV 22. Tien heidenen klampen zich vast aan een naar het land des Heeren terug keerend Joodsch man. Aan den zoom van het opperkleed werden franjes of kwasten gedragen.