De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VII.
|
1. Et factum est in anno quarto Darii regis, factum est verbum Domini ad Zachariam, in quarta mensis noni, qui est Casleu. | 1. En het is geschied in het vierde jaar van koning Darius, dat het woord des Heeren is geschied tot Zacharias, den vierden der negende maand, dat is CasleuGa naar voetnoot1). |
2. Et miserunt ad domum Dei Sarasar, et Rogommelech, et viri, qui erant cum eo, ad deprecandam faciem Domini: | 2. En naar het huis des Heeren hadden Sarasar en Rogommelech en de lieden, die met hem waren, gezonden om het aangezicht des Heeren te verbiddenGa naar voetnoot2), |
[pagina 200]
3. Ut dicerent sacerdotibus domus Domini exercituum, et prophetis loquentes: Numquid flendum est mihi in quinto mense, vel sanctificare me debeo, sicut jam feci multis annis? | 3. ten einde te vragen aan de priesters van het huis van den Heer der heerscharen en aan de profeten, zeggende: Moet ik weenen in de vijfde maand, of moet ik mij heiligen, gelijk ik reeds vele jaren gedaan hebGa naar voetnoot3)? |
4. Et factum est verbum Domini exercituum ad me, dicens: | 4. En het woord van den Heer der heerscharen is tot mij geschied, zeggende: |
5. Loquere ad omnem populum terrae, et ad sacerdotes, dicens: Cum jejunaretis, et plangeretis in quinto et septimo per hos septuaginta annos: numquid jejunium jejunastis mihi? Is. LVIII 5. | 5. Spreek tot gansch het volk des lands en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en treurdet in de vijfde en de zevende (maand)Ga naar voetnoot4) gedurende deze zeventig jaren, hebt gij wel een vasten gevast voor Mij? |
6. Et cum comedistis et bibistis, numquid non vobis comedistis, et vobismetipsis bibistis? | 6. En toen gij aat en dronkt, hebt gij niet voor u zelven gegeten en voor u zelven gedronkenGa naar voetnoot5)? |
7. Numquid non sunt verba, quae locutus est Dominus in manu prophetarum priorum, cum adhuc Jerusalem habitaretur, et esset opulenta, ipsa et urbes in circuitu ejus, et ad austrum, et in campestribus habitaretur? | 7. Zijn het niet de woorden, die de Heer gesproken heeft door de bediening der vroegere profeten, toen Jerusalem nog bewoond werd en welvarend was, toen zij en de steden in haren omtrek en ten zuiden en in de vlakten bewoond werdenGa naar voetnoot6)? |
8. Et factum est verbum Domini ad Zachariam, dicens: | 8. En het woord des Heeren is geschied tot Zacharias, zeggende: |
9. Haec ait Dominus exercituum, dicens: Judicium verum judicate, et misericordiam, et miserationes fa- | 9. Zoo heeft de Heer der heerscharen gesproken, zeggende: Pleegt waarachtig recht en oefent barm- |
[pagina 201]
cite, unusquisque cum fratre suo. Mich. VI 8. | hartigheid en ontferming, een ieder jegens zijnen broeder! |
10. Et viduam, et pupillum, et advenam, et pauperem nolite calumniari: et malum vir fratri suo non cogitet in corde suo. Exod. XXII 22. | 10. En de weduwe en den wees en den vreemdeling en den arme zult gij niet verdrukken; en kwaad zal niemand tegen zijnen broeder uitdenken in zijn hart! |
11. Et noluerunt attendere, et averterunt scapulam recedentem, et aures suas aggravaverunt ne audirent. | 11. En zij wilden niet luisteren en zij wendden den weerspannigen schouder af en zij verdoofden hunne ooren om niet te hoorenGa naar voetnoot7). |
12. Et cor suum posuerunt ut adamantem ne audirent legem, et verba quae misit Dominus exercituum in spiritu suo per manum prophetarum priorum: et facta est indignatio magna a Domino exercituum. | 12. En hun hart maakten zij als diamant om niet te hooren de wet en de woorden, welke de Heer der heerscharen gezonden heeft in zijnen geest door de bediening der vroegere profetenGa naar voetnoot8); en er ontstond een felle gramschap van den kant van den Heer der neerscharen. |
13. Et factum est sicut locutus est, et non audierunt: sic clamabunt, et non exaudiam, dicit Dominus exercituum. | 13. En het is geschied gelijk Hij gesproken heeft, en zij hoorden niet: zoo zullen zij roepen en Ik zal niet verhoorenGa naar voetnoot9), zegt de Heer der heerscharen. |
14. Et dispersi eos per omnia regna, quae nesciunt: et terra desolata est ab eis, eo quod non esset transiens et revertens: et posuerunt terram desiderabilem in desertum. | 14. En Ik verstrooide hen door alle rijken heen, die zij niet kennen; en het land werd woest achter hen, daar niemand heen en weer trok; en zij hebben het begeerlijke land gemaakt tot eene woestenijGa naar voetnoot10). |
- voetnoot1)
- Tweede deel: Hoe zij zich tot de beloofde zegeningen behooren voor te bereiden. Casleu, omstreeks November van 518, twee jaren nadat de tempelbouw weder was begonnen; vgl. Agg. II 19.
- voetnoot2)
- Waarschijnlijk volgens het Hebr.: ‘En Bethel (de bevolking dier stad) had gezonden Sarasar’ enz., zoodat Sarasar en de overige genoemden de door Bethel afgezonden gezanten waren. Het aangezicht des Heeren verbidden, naar den grondtekst eigenlijk ‘streelen’, d.i. zich toegenegen maken, beteekent dikwijls: verschijnen voor God met offers, gaven enz. (vgl. I Reg. XIII 12), vooral gelijk hier, als men God of zijne priesters, zijne profeten moest raadplegen.
- voetnoot3)
- Weenen, d.i. openbaren rouw bedrijven. Mij heiligen door mij te ‘onthouden’ (Hebr.) van spijs. In de vijfde maand werd de verwoesting van stad en tempel in vasten herdacht (Jer. LII 12). Nu stad en tempel weder herbouwd werden, meende men ook die boetedagen beter niet te vieren.
- voetnoot4)
- In de zevende maand herdacht men het vermoorden van Godolias (IV Reg. XXV 25).
- voetnoot5)
- Hun vasten geschiedde gelijk hun eten en drinken, uit eigen beweging en met ijdel zelfbehagen, niet omdat God of de wettige overheid het geboden had, niet met een boetvaardig hart; vgl. Is. LVIII 5, 6.
- voetnoot6)
- Met nadruk wordt vooropgesteld, wat zij in plaats van dat vasten te doen hebben, te weten de woorden, naar den grondtekst in den vierden naamval, zoodat de zin is: Is het niet van hooger belang de woorden, d.i. de geboden van God na te leven? Had het vóór de ballingschap dichtbevolkte Juda naar Gods woorden geluisterd, dan zou het voor al die rampen zijn bewaard gebleven. Door den mond van Zacharias herinnert God in de volgende verzen aan die vroeger gesproken woorden.
- voetnoot7)
- Zij wendden enz., Hebr.: ‘zij boden een halsstarrigen nek’; het beeld is ontleend aan weerspannige lastdieren, die zich het juk niet willen laten opleggen (vgl. Osee IV 16). Zij verdoofden, eigenlijk: zij maakten hunne ooren zwaar, d.i. hardhoorend (vgl. Is. VI 10).
- voetnoot8)
- Als diamant, den hard sten steen, d.i. ongevoelig voor elken indruk. In zijnen geest, die de profeten bezielde.
- voetnoot9)
- Duidelijker ware de grondtekst vertaald: ‘gelijk Hij geroepen heeft en zij niet hoorden, zoo ook zullen’ enz., ‘heeft de Heer gesproken’. Want God had hen bedreigd met de straf der wedervergelding. En zoo was ook geschied: Gelijk zij geweigerd hadden Gods vermanende stem te aanhooren, zoo wilde God aan hunne klagende stem in de ballingschap geen gehoor verleenen.
- voetnoot10)
- Zij, hunne weerspannige vaderen, die door hunne zonden de oorzaak waren der verwoesting van het om zijne vruchtbaarheid begeerlijke land.