De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput V.
|
1. Et conversus sum, et levavi oculos meos: et vidi, et ecce volumen volans. | 1. En ik wendde mij en hief mijne oogen op; en ik zag: en zie, een vliegende boekrolGa naar voetnoot1). |
[pagina 195]
2. Et dixit ad me: Quid tu vides? Et dixi: Ego video volumen volans: longitudo ejus viginti cubitorum, et latitudo ejus decem cubitorum. | 2. En hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een vliegende boekrol, hare lengte is twintig el en hare breedte tien elGa naar voetnoot2). |
3. Et dixit ad me: Haec est maledictio, quae egreditur super faciem omnis terrae: quia omnis fur, sicut ibi scriptum est, judicabitur: et omnis jurans ex hoc similiter judicabitur. | 3. En hij zeide tot mij: Dit is de vervloeking, die uitgaat over het aanschijn van het gansche land; want iedere dief zal, gelijk daar geschreven staat, geoordeeld worden en iedere eedzweerder zal daarnaar eveneens geoordeeld wordenGa naar voetnoot3). |
4. Educam illud, dicit Dominus exercituum: et veniet ad domum furis, et ad domum jurantis in nomine meo mendaciter: et commorabitur in medio domus ejus, et consumet eam, et ligna ejus, et lapides ejus. | 4. Ik zal ze doen uitvaren, zegt de Heer der heerscharen; en zij zal komen naar het huis van den dief en naar het huis van hem, die valsch zweert bij mijnen naam; en zij zal vertoeven te midden van zijn huis en zij zal het verteren en zijn houtwerk en zijne steenenGa naar voetnoot4). |
5. Et egressus est Angelus, qui loquebatur in me: et dixit ad me: Leva oculos tuos, et vide quid est hoc, quod egreditur. | 5. En de engel, die in mij sprak, trad te voorschijn en zeide tot mij: Hef uwe oogen op, en zie, wat dit is, dat te voorschijn komt. |
6. Et dixi: Quidnam est? Et ait: Haec est amphora egrediens. Et dixit: Haec est oculus eorum in universa terra. | 6. En ik zeide: Wat is het? En hij sprak: Dit is een vaasGa naar voetnoot5), die te voorschijn komt. En hij zeide: Dit is hun oog in het gansche landGa naar voetnoot6). |
[pagina 196]
7. Et ecce talentum plumbi portabatur, et ecce mulier una sedens in medio amphorae. | 7. En zie, een looden gewicht werd opgehevenGa naar voetnoot7), en zie, ééne vrouw, midden in de vaas gezeten. |
8. Et dixit: Haec est impietas. Et projecit eam in medio amphorae, et misit massam plumbeam in os ejus. | 8. En hij zei de: Deze is de goddeloosheid. En hij wierp haar neder midden in de vaas en legde den looden klomp op haren mondGa naar voetnoot8). |
9. Et levavi oculos meos, et vidi: et ecce duae mulieres egredientes, et spiritus in alis earum, et habebant alas quasi alas milvi: et levaverunt amphoram inter terram, et coelum. | 9. En ik hief mijne oogen op en ik zag: en zie, twee vrouwen traden te voorschijn, en de wind was in hare vleugelen, en zij hadden vleugelen als de vleugelen van een koningswouw; en zij droegen de vaas omhoog tusschen de aarde en den hemelGa naar voetnoot9). |
10. Et dixi ad Angelum, qui loquebatur in me: Quo istae deferunt amphoram? | 10. En ik zeide tot den engel, die in mij sprak: Waarheen voeren dezen de vaas weg? |
11. Et dixit ad me: Ut aedificetur ei domus in terra Sennaar, et stabiliatur, et ponatur ibi super basem suam. | 11. En hij zeide tot mij: Opdat haar een huis gebouwd worde in het land Sennaär en het gevestigd worde, en zij daar worde nedergezet op hare standplaatsGa naar voetnoot10). |
- voetnoot1)
- Ik wendde mij en hief, d.i. weder hief ik enz. Een vliegende, d.i. ontrolde, boekrol, die in haar volle lengte en breedte door de lucht zweefde, zoodat haar inhoud door elkeen kon gelezen worden.
- voetnoot2)
- Eene rol van zulke afmetingen was noodig om de groote en vele vervloekingen te kunnen bevatten. Doch dat die bepaalde afmetingen iets meer beteekenen, mag men besluiten uit de vraag van den engel, waardoor hij de aandacht vestigt van den profeet op hetgeen deze reeds zag, en uit het antwoord van Zacharias, dat alleen die afmetingen betreft. De getallen en de verhouding 20:10 komen in den levietischen eeredienst dikwijls voor: zoodanig waren de afmetingen van het Heilige in den Mosaïschen tabernakel (Exod. XXVI; XXXVI), van het koperen brandoffer-altaar (II Par. IV 1) enz. Hierop wordt misschien gezinspeeld om te beteekenen, dat de maat der straf zal overeenkomen met de maat van datgene, wat tot verzoening was ingesteld, maar door het volk verwaarloosd was, m.a.w. volgens de verdiende straf der wedervergelding.
- voetnoot3)
- Het geldt de reiniging van het gansche land des Heeren, niet van de gansche aarde (v. 11). De vloek, waarmede de rol is beschreven, is niet slechts bedreigend, maar werkdadig. Diefstal en meineed vertegenwoordigen al de zonden tegen den naaste en tegen God.
- voetnoot4)
- Ik zal ze enz., te weten de boekrol, inhoudende de vervloeking van God, welke het huis van den zondaar niet voorbijgaand, maar blijvend zal treffen en geheel en al vernietigen.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘de epha’, eene groote korenmaat. Waarom juist deze als inhoudsmaat der zonden getoond wordt? Wellicht om de vele onrechtvaardigheden in den handel; vgl. Am. VIII 5; Mich. VI 10.
- voetnoot6)
- De epha is hun oog, d.i. de gedaante, het zinnebeeld der in v. 4 genoemde zondaars; onder dit zinnebeeld zal hun strafgericht geopenbaard worden. Dat in het Hebr. oog die beteekenis kan hebben, bewijst o.a. Num. XI 7; vgl. Ezech. I 4, 16. Duidelijker is de zin naar de lezing, welke de Septuagint en de Syr. vertaling volgen: ‘Dat is (of bevat) hunne schuld’, d.i. de zonden der bewoners, ‘in het gansche land’; al hunne zonden zijn, als graankorrels in de epha, bijeengegaard om gezamenlijk gewroken te worden op den dag des Heeren.
- voetnoot7)
- Het deksel der vaas, een looden klomp (v. 8), werd even opgeheven om den profeet den inhoud der vaas te toonen.
- voetnoot8)
- Verontwaardigd slingert de engel haar terug, opdat zij niet ontsnappe. Op haren mond, d.i. op de opening der vaas; zij wordt goed dichtgesloten, opdat de goddeloosheid het land niet andermaal bezoedele.
- voetnoot9)
- De engel toont hem nu, dat in het land des Heeren, in het Rijk Gods, geene plaats is voor de zonde; daarom wordt de vrouw uit dat land verwijderd en ver weggevoerd naar het land van Gods vijanden. De vleugelen van een koningswouw, d.i. vleugelen van ongewoon groote afmeting, Hebr. ‘ooievaarsvleugelen’, wijl het een tocht geldt naar verre streken; daarom ook was de wind in hare vleugelen, d.i. gunstig.
- voetnoot10)
- Het land Sennaär herinnert aan Gen. X 10, XI 2, aan het van oudsher Gode vijandige rijk met zijne hoofdstad Babel, die volgens Ezech. XVII 4 het middelpunt was van den onrechtvaardigen handel. Zoo ook zullen de zondaars eenmaal buiten het Rijk Gods verwijderd en voor altijd opgesloten worden binnen de plaats, die voor Gods vijanden bestemd is.