De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IV.
|
1. Et reversus est Angelus, qui loquebatur in me, et suscitavit me, quasi virum, qui suscitatur de somno suo. | 1. En de engel, die in mij sprak, keerde terug en hij wekte mij op gelijk eenen man, die gewekt wordt uit zijnen slaapGa naar voetnoot1). |
2. Et dixit ad me: Quid tu vides? Et dixi: Vidi, et ecce candelabrum aureum totum, et lampas ejus super caput ipsius, et septem lucernae ejus super illud: et septem infusoria lucernis, quae erant super caput ejus. | 2. En hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zag: en zie, een kandelaar geheel van goud, en zijne olieschaal was op zijnen top, en zijne zeven lichters waren op hem; en zeven olieleiders voor de lichters, welke op zijnen top waren. |
3. Et duae olivae super illud: una a dextris lampadis, et una a sinistris ejus. | 3. En twee olijfboomen boven hem, een aan de rechterzijde der olieschaal en een aan hare linkerzijdeGa naar voetnoot2). |
4. Et respondi, et aio ad Angelum, qui loquebatur in me, dicens: Quid sunt haec, domine mi? | 4. En ik antwoorddeGa naar voetnoot3) en zeide tot den engel, die in mij sprak, zeggende: Wat zijn dat, mijn heer? |
5. Et respondit Angelus, qui loquebatur in me, et dixit ad me: Numquid nescis quid sunt haec? Et dixi: Non, domine mi. | 5. En de engel, die in mij sprak, antwoordde en zeide tot mij: Weet gij niet, wat dat zijnGa naar voetnoot4)? En ik sprak: Neen, mijn heer! |
[pagina 193]
6. Et respondit, et ait ad me, dicens: Hoc est verbum Domini ad Zorobabel, dicens. Non in exercitu, nec in robore, sed in spiritu meo, dicit Dominus exercituum. | 6. En hij antwoordde en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord des Heeren tot Zorobabel, zeggende: Niet door legermacht, noch door kracht, maar door mijnen geest, zegt de Heer der heerscharenGa naar voetnoot5). |
7. Quis tu mons magne coram Zorobabel? in planum: et educet lapidem primarium, et exaequabit gratiam gratiae ejus. | 7. Wat zijt gij, groote berg vóór Zorobabel? Tot vlakteGa naar voetnoot6)! En hij zal den hoofdsteen te voorschijn brengen en de genade aan diens genade gelijk makenGa naar voetnoot7). |
8. Et factum est verbum Domini ad me, dicens: | 8. En het woord des Heeren is tot mij geschiedGa naar voetnoot8), zeggende: |
9. Manus Zorobabel fundaverunt domum istam, et manus ejus perficient eam: et scietis quia Dominus exercituum misit me ad vos. | 9. De handen van Zorobabel hebben dit huis gegrondvest en zijne handen zullen het voltooien; en gij zult wetenGa naar voetnoot9), dat de Heer der heerscharen mij tot u gezonden heeft. |
10. Quis enim despexit dies parvos? et laetabuntur, et videbunt lapidem stanneum in manu Zorobabel. Septem isti oculi sunt Domini, qui discurrunt in universam terram. | 10. Wie toch heeft de armzalige dagen veracht? En zij zullen zich verheugen en het schietlood zien in de handen van Zorobabel. Die zeven zijn de oogen des Heeren, die rondgaan over de gansche aardeGa naar voetnoot10). |
[pagina 194]
11. Et respondi, et dixi ad eum: Quid sunt duae olivae istae ad dexteram candelabri, et ad sinistram ejus? | 11. En ik antwoorddeGa naar voetnoot11) en sprak tot hem: Wat zijn die twee olijfboomen aan de rechterzijde van den kandelaar en aan zijne linkerzijde? |
12. Et respondi secundo, et dixi ad eum: Quid sunt duae spicae olivarum, quae sunt juxta duo rostra aurea, in quibus sunt suffusoria ex auro? | 12. En ik antwoordde ten tweeden male en zeide tot hem: Wat zijn de twee trossen der olijfboomen, die in de nabijheid zijn der twee gouden trechters, waaraan de gouden olieleiders zijnGa naar voetnoot12)? |
13. Et ait ad me, dicens: Numquid nescis quid sunt haec? Et dixi: Non, domine mi. | 13. En hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij dan niet, wat dat zijn? En ik zeide: Neen, mijn heer! |
14. Et dixit: Isti sunt duo filii olei, qui assistunt Dominatori universae terrae. | 14. En hij zeide: Dat zijn de beide zonen der olie, die ten dienste staan voor den Gebieder der gansche aardeGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- De engel, de tolk van den profeet (I 9), die hem gedurende enkele oogenblikken verpoozing gegund en als het ware verlaten had, keerde in hem terug en wekte hem op, want hij lag nog verzonken in de beschouwing van het vorige gezicht.
- voetnoot2)
- De profeet zag een gouden kandelaar, die veel overeenkomst had met dien van den vroegeren tabernakel (vgl. Exod. XXV 31-40; XXXVII 17-24) Op de hoofdschacht was eene olieschaal, welke de zeven lichters op de zeven armen door toevoerbuizen van olie voorzag. Aan de olieschaal waren twee gouden trechters, waarin de olie afdroop uit twee trossen, de vruchten der twee olijfboomen, die zich van weerszijden boven den kandelaar verhieven; zie v. 11, 12.
- voetnoot3)
- Ik antwoordde, want het hem vertoonde gezicht was als een tot hem gerichte vraag.
- voetnoot4)
- Als leeraar in Israël, onderricht in de symboliek des tempels en der tempelvaten, kon hij de beteekenis van dit gezicht ten minste vermoeden.
- voetnoot5)
- Dit, wat in het tweede halfvers volgt (Niet door enz.), is het woord, dat de Heer richt tot Zorobabel ter verklaring van het gezicht: Door mijn goddelijken geest zal Zorobabel vermogen, wat hij door geen legermacht, door geen menschelijke kracht vermag; zal hij voor de herstelling van het Rijk Gods zorgen door den bouw des tempels enz. Dit wordt ook door het profetisch gezicht beteekend: hierin immers springt bijzonder in het oog de ongewone wijze, waarop de lichters van olie, het zinnebeeld van Gods geest, voorzien worden.
- voetnoot6)
- De engel past zijne verklaring toe op den bouw des tempels. Zoo levendig mogelijk toont hij hem, dat alle hinderpalen, hoe onoverkomelijk zij ook schijnen (de groote berg), onder de leiding van Gods geest door hem zullen overwonnen (tot vlakte gemaakt) worden.
- voetnoot7)
- Dit ziet op de voltooiing des tempels. Zegevierend zal Zorobabel den hoofdsteen, d.i. den topsteen, die den muur voltooit, te voorschijn brengen, en wel, gelijk de grondtekst zegt: ‘onder toejuichingen: Heil, heil zij hem!’ De laatste woorden werden door den H. Hiëronymus vertaald in navolging van de Septuagint en verklaard van den Messias, den hoeksteen der Kerk; door die woorden zag hij hetzelfde beteekend als bij Joan. I 16: ‘uit zijne volheid hebben wij allen ontvangen, en genade voor genade’, d.i. de hoogere genade der nieuwe Evangeliewet voor de genade der oude wet, en die genade zal God gelijk maken, zoodat èn de geloovigen uit Israël èn die uit de heidenen dezelfde genade ontvangen.
- voetnoot8)
- Door de bediening van denzelfden engel van v. 1; zie v. 9.
- voetnoot9)
- Uit de krachtdadige hulp, door mijne tusschenkomst u verleend, ondervinden.
- voetnoot10)
- De armzalige dagen, waarop in hun oog armzalige dingen verricht worden. Zoo noemden de misnoegden de dagen, waarop aan den tempel gearbeid werd; zij schenen hun armzalig, vergeleken met de heerlijke dagen, waarin Salomon den veel prachtiger tempel bouwde. Het is dus eene berispende vraag. Ter bemoediging zegt de profeet, dat Gods oogen met welgevallen op dit werk rusten. Zij zullen zich verheugen: uit den grondtekst blijkt, dat door zij bedoeld worden de zeven engelen, die als de oogen des Heeren door hunne waakzame zorg over de gansche aarde rondgaan, maar inzonderheid met vreugde neerzien op den bouwmeester Zorobabel, die met het schietlood in de hand optreedt.
- voetnoot11)
- De profeet had reeds begrepen, dat de lichtende kandelaar het Rijk Gods beteekent, hetwelk onder leiding van den geest des Heeren hersteld zal worden, en dat bovendien die herstelling vooreerst de voltooiing des tempels vorderde.
- voetnoot12)
- Het slot luidt in het Hebr.: ‘die het goud (de goudgele olie) van zich uitgieten’. - Deze tweede vraag is slechts de nadere bepaling der eerste in v. 11. Want de beteekenis der twee olijfboomen was hierin gelegen, dat van elk hunner een olijventros (spicae eigenlijk aren, om de vele olijven, die, dicht als graankorrels aan de aren, in de oksels der bladeren hingen) olie neerdruppelde in de twee trechters.
- voetnoot13)
- Gelijk de olie een passend zinnebeeld is van Gods verlichtenden, sterkenden en zalvenden geest (zie noot 5), zoo zijn de twee olijftakjes, waaruit de olie neerdruipt, een treffend zinnebeeld der koninklijke en priesterlijke macht, waardoor God zijnen geest aan het volk mededeelt. De dragers dier tweevoudige macht, Zorobabel en Josua, heeten zonen der olie (zie de aanteekening op Is. V 1) als door olie gezalfden; zij zijn Gods dienaren ter uitbreiding en besturing van het Rijk Gods. Vooral in het Rijk van den Messias worden genade en waarheid medegedeeld door middel van de rechtsmacht en de ordesmacht (potestas jurisdictionis et ordinis), die aan Gods Kerk door Christus zijn toevertrouwd. Vgl. Apoc. XI 4.