De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput II.
|
1. Convenite, congregamini gens non amabilis: | 1. Komt bijeen, verzamelt u, gij niet liefwaardig volkGa naar voetnoot1), |
2. Priusquam pariat jussio quasi pulverem transeuntem diem, antequam veniat super vos ira furoris Domini, antequam veniat super vos dies indignationis Domini. | 2. eer het bevel den dag baart, daar heenvliegend als stofGa naar voetnoot2), eer over u komt de grimmige toorn des Heeren, eer over u Komt de dag van 's Heeren verbolgenheid! |
3. Quaerite Dominum omnes mansueti terrae, qui judicium ejus estis operati: quaerite justum, quaerite mansuetum: si quomodo abscondamini in die furoris Domini. | 3. Zoekt den Heer, al gij zachtmoedigen der aarde, die zijn recht hebt volbracht; zoekt wat gerechtig is, zoekt wat zachtmoedig is, of gij u wellicht zult kunnen verschuilen op den dag van 's Heeren gramschapGa naar voetnoot3). |
[pagina 165]
4. Quia Gaza destructa erit, et Ascalon in desertum, Azotum in meridie ejicient, et Accaron eradicabitur. | 4. Want Gaza zal vernield zijn en Ascalon tot woestenij; Azotum zullen zij op den middag uitdrijven, en Accaron zal uitgeroeid wordenGa naar voetnoot4). |
5. Vae qui habitatis funiculum maris, gens perditorum: verbum Domini super vos Chanaan terra Philisthinorum, et disperdam te, ita ut non sit inhabitator. | 5. Wee u, bewoners van de strook aan de zee, volk van verdervers! Het woord des Heeren tegen u, Chanaän, land der Philistijnen: en Ik zal u verstrooien, zoodat daar geen bewoner meer isGa naar voetnoot5). |
6. Et erit funiculus maris requies pastorum, et caulae pecorum: | 6. En de strook aan de zee zal zijn eene rustplaats voor herders en schutshokken voor de kuddenGa naar voetnoot6). |
7. Et erit funiculus ejus, qui remanserit de domo Juda: ibi pascentur, in domibus Ascalonis ad vesperam requiescent: quia visitabit eos Dominus Deus eorum, et avertet captivitatem eorum. | 7. En de strook zal het eigendom zijn van den overgeblevene uit het huis Juda: daar zullen zij weiden; in de huizen van Ascalon zullen zij des avonds legeren; want bezoeken zal hen de Heer, hun God, en afwenden zal Hij hunne gevangenschapGa naar voetnoot7). |
8. Audivi opprobrium Moab, et blasphemias filiorum Ammon: quae exprobraverunt populo meo, et magnificati sunt super terminos eorum. | 8. Ik heb de smaadtaal van Moab gehoord en de beschimpingen van Ammon's zonen, waarmede zij mijn volk smaadden, en zij verhieven zich tegen hun gebiedGa naar voetnoot8). |
9. Propterea vivo ego, dicit Dominus exercituum Deus Israel, quia Moab ut Sodoma erit, et filii Ammon quasi Gomorrha, siccitas spi- | 9. Daarom, zoo waar Ik leef, zegt de Heer der heerscharen, de God van Israël: Voorwaar, Moab zal als Sodoma zijn en Ammon's zonen |
[pagina 166]
narum, et acervi salis, et desertum usque in aeternum: reliquiae populi mei diripient eos, et residui gentis meae possidebunt illos. | als Gomorrha: eene doornheide en zouthoopen en eene woestijn voor eeuwig; de overblijfselen van mijn volk zullen hen uitplunderen en het overschot van mijn geslacht zal hen bezittenGa naar voetnoot9). |
10. Hoc eis eveniet pro superbia sua: quia blasphemaverunt, et magnificati sunt super populum Domini exercituum. | 10. Dat zal hun overkomen voor hunne hoovaardij, omdat zij geschimpt en zich verheven hebben tegen het volk van den Heer der heerscharen. |
11. Horribilis Dominus super eos, et attenuabit omnes deos terrae: et adorabunt eum viri de loco suo, omnes insulae gentium. | 11. Vreeselijk zal de Heer over hen zijn en Hij zal doen uitteren alle goden der aarde; en Hem zullen aanbidden, een ieder van zijne plaats uit, alle eilanden der volkenGa naar voetnoot10). |
12. Sed et vos AEthiopes interfecti gladio meo eritis. | 12. Maar ook gij, Ethiopiërs, verslagenen door mijn zwaard zult gij zijnGa naar voetnoot11)! |
13. Et extendet manum suam super aquilonem, et perdet Assur: et ponet speciosam in solitudinem, et in invium, et quasi desertum. | 13. En Hij zal zijne hand uitstrekken over het noorden en Assur verderven; en Hij zal de Schoone maken tot eene wildernis en tot onbegaanbaar land en als eene woestijnGa naar voetnoot12). |
14. Et accubabunt in medio ejus greges, omnes bestiae gentium: et onocrotalus, et ericius in liminibus ejus morabuntur: vox cantantis in fenestra, corvus in superliminari, | 14. En legeren zullen in zijn midden kudden, al de dieren der volken, en pelikaan en egel zullen bij zijne deurdrempels verwijlen; de stem van den zanger in het ven- |
[pagina 167]
quoniam attenuabo robur ejus. Is. XXXIV 11. | ster, de raaf op den bovendrempel; want doen uitteren zal Ik zijne krachtGa naar voetnoot13). |
15. Haec est civitas gloriosa habitans in confidentia: quae dicebat in corde suo: Ego sum, et extra me non est alia amplius: quomodo facta est in desertum cubile bestiae? omnis, qui transit per eam, sibilabit, et movebit manum suam. | 15. Dat is de pralende stad, die woonde in zelfvertrouwen, die zeide in haar hart: Ik ben het en buiten mij is er geene andere meerGa naar voetnoot14). Hoe is zij geworden tot woestijn, legerplaats van het wild? Ieder die langs haar voorbijgaat, zal sissen en schudden met zijne handGa naar voetnoot15). |
- voetnoot1)
- Komt bijeen om door gezamenlijke boetedoening het gericht af te wenden. Niet liefwaardig is eene schijnbaar verzachtende uitdrukking, welke beteekent: om uwe zonden door God gehaat. Het Hebr. is duister; waarschijnlijk vermaant hen de profeet, zich in schuldbesef te verootmoedigen, daar anders Gods wraakgericht hen onfeilbaar zeker treffen zal: ‘Buigt u te gader en bukt u neder, gij volk, dat zich niet schamen kan’, dat schaamteloos zondigt.
- voetnoot2)
- Eer het bevel tot volvoering van het vonnis den dag van wraak baart, doet aanbreken, dien de Heer even gemakkelijk kan doen komen, als de wind het stof doet opvliegen; zoo verklaart de H. Hiëronymus zijne vertaling. Volgens den grondtekst is die dag weldra aanstaande, want ‘als kaf vervliegt de tijd’.
- voetnoot3)
- Alleen de zachtmoedigen, Hebr. ‘de deemoedigen’, worden tot vertrouwen opgewekt, want de trotschen zullen het wraakgericht niet ontgaan (v. 1, 2). Indien zij zich beijveren te blijven doen wat gerechtig en zachtmoedig of ‘deemoedig’ (Hebr.) is, d.i. zich op de deugd, inzonderheid op de ootmoedigheid met ijver toeleggen, mogen zij op Gods ontferming bij de aanstaande algemeene rampen hopen.
- voetnoot4)
- Want het wraakgericht door de Chaldeërs is aanstaande en zal vooreerst de Philistijnen treffen. Vgl. Amos I 6-8, waar dezelfde steden bedreigd worden. Op den middag, d.i. onverwacht, wanneer niets die ramp doet vermoeden.
- voetnoot5)
- Philistea heet naar zijne ligging strook aan de zee. Volk van verdervers, dat aan Gods volk zoo dikwijls dood en verderf bracht; in het Hebr. lezen sommigen: ‘volk van Kerethim’, den naam van eene volksplanting uit Creta. Chanaän, dat laag land (nederland) beteekent, was eigenlijk de naam van de kuststreek en omvatte met Philistea ook Phenicië.
- voetnoot6)
- In het door zijne inwoners verlaten Philistea zullen de kudden van Juda weiden. Vgl. Abd. 19.
- voetnoot7)
- God zal bezoeken, d.i. (vgl. Gen. XXI noot 1) met zijne gunst voorkomen den overgeblevene, d.i. hen, die na de ballingschap van Juda nog overig zullen zijn; zij zullen het gebied van Philistea in bezit nemen.
- voetnoot8)
- Moab en Ammon (zie Am. I 13; II 1), de oostelijke naburen van Juda, worden (v. 9) met Gods wraak bedreigd om den smaad Gods volk aangedaan. Van de oudste tijden af waren zij de aartsvijanden van Israël; vooral door den ondergang van het tienstammenrijk, waaraan Moab schatplichtig was geweest, en door het afnemen van Juda's macht, steeg de trots dier vijanden ten koste van het gebied der Israëlieten.
- voetnoot9)
- Het wraakgericht over Sodoma enz., meermalen in de H. Schrift tot een schrikwekkend voorbeeld gesteld (vgl. Deut. XXIX 23; Is. XIII 19; Jer. XLIX 18 enz.), wordt hier te eerder vermeld, omdat Moab en Ammon aan de Doode Zee woonden en bijgevolg de gevolgen van dat gericht voor oogen hadden. De zouthoopen aan de Doode Zee waren het tastbaar bewijs der onvruchtbaarheid van die eertijds vruchtbere landstreek. Zoo ook zal het land van Moab en Ammon deels eene met doornen begroeide wildernis, deels eene onvruchtbare woestijn worden. Met nadruk zegt de profeet, dat aan de overblijfselen, het overschot van zijn volk, het land der heidenen in bezit zal gegeven worden; want eerst moet ook zijn volk Gods strafgericht ondergaan. Zie Abd. noot 20.
- voetnoot10)
- Doen uitteren, d.i. de onmacht en de nietigheid der afgoden aan den dag brengen en ze uitroeien. Dit zal vooral geschieden door de uitbreiding van het Rijk van den Messias, waarvan de profeet hier duidelijk spreekt. Immers de aanbidding van Jehova, waaronder ook de uitwendige eeredienst is begrepen, door alle eilanden, d.i. door de volken in het verre Westen (vgl. Is. XL 15), en wel door een ieder van zijne plaats uit, bewijst genoegzaam, dat de Mosaïsche eeredienst, die aan het ééne heiligdom van Jerusalem was verbonden, zal hebben plaats gemaakt voor het algemeene Rijk van den Messias.
- voetnoot11)
- De Ethiopiërs staan als vertegenwoordigers van het verre Zuiden gelijk bij Ezech. XXXVIII 5; vgl. Is. XVIII 1. Het zwaard des Heeren zijn de door God afgezonden Chaldeërs; vgl. Jer. XXV 9, 11.
- voetnoot12)
- Zie I noot 3. De Schoone, Hebr.: ‘Ninive’.
- voetnoot13)
- Eene aanschouwelijke schildering van Ninive's verwoesting. Al de dieren der volken, d.i. der volksstammen van rondom, eene nadere bepaling der voorafgenoemde kudden; in den grondtekst is er waarschijnlijk sprake van kudden wilde dieren, die daar troepsgewijze zullen leven. Pelikaan en egel staan, evenals Is. XXXIV 11, naast elkander als voorbeelden van schuwe dieren; volgens den grondtekst verschuilen zij zich onder de ter aarde liggende kapiteelen der afgeknotte zuilen, die de paleizen omgaven. De stem des zangers, is het gehuil van den wind, het gekrijsch van uilen enz.; het is spottend gezegd. Het slot luidt in het Hebr.: ‘want (de vijand) heeft de cederen betimmering afgerukt’. De bouwvallen bij Baalbek in Syrië maken ons aanschouwelijk, wat de profeet hier van Ninive voorspelt.
- voetnoot14)
- De pralende, Hebr.: ‘de uitgelaten stad’, altijd vol vreugde en gejubel over betaalde overwinningen. Ninive vereerde in zijne grenzenlooze hoovaardij zich zelf als 't ware als eene godheid; Isaias XLVII 7 legt dezelfde woorden aan Babylon in den mond.
- voetnoot15)
- Van verbazing over het vreeslijk godsgericht en van leedvermaak over en gevallen tiran.