De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 161]
| |||||||||||||||
Prophetia Sophoniae.Caput I.
|
VERBUM Domini, quod factum est ad Sophoniam filium Chusi, filii Godoliae, filii Amariae, filii Ezeciae, in diebus Josiae filii Amon regis Judae. | HET woord des Heeren, dat geschied is tot Sophonias, zoon van Chusi, zoon van Godolias, zoon van Amarias, zoon van Ezechias, in de dagen van Josias, zoon van Amon, koning van Juda. |
2. Congregans congregabo omnia a facie terrae, dicit Dominus: | 2. Wegrapend zal Ik alles wegrapen van het aanschijn der aardeGa naar voetnoot1), zegt de Heer: |
3. Congregans hominem, et pecus, congregans volatilia coeli, et pisces maris: et ruinae impiorum erunt: et disperdam homines a facie terrae, dicit Dominus: | 3. Wegrapen mensch en vee, wegrapen de vogelen des hemels en de visschen der zee; en de ondergang der goddeloozen zal het zijn; en verdelgen zal Ik de menschen van het aanschijn der aardeGa naar voetnoot2), zegt de Heer. |
4. Et extendam manum meam super Judam, et super omnes habitantes Jerusalem: et disperdam de loco hoc reliquias Baal, et nomina aedituorum cum sacerdotibus: | 4. En Ik zal mijne hand uitstrekken over Juda en over alle bewoners van JerusalemGa naar voetnoot3); en verdelgen zal Ik uit deze plaats het overschot van Baäl en de namen der tempeldienaren met de priestersGa naar voetnoot4); |
[pagina 162]
5. Et eos, qui adorant super tecta militiam coeli, et adorant, et jurant in Domino, et jurant in Melchom. | 5. en hen, die op de daken aanbidden het heir des hemels en aanbidden den Heer, en zweren bij Hem en zweren bij MelchomGa naar voetnoot5); |
6. Et qui avertuntur de post tergum Domini, et qui non quaesierunt Dominum, nec investigaverunt eum. | 6. en die zich afkeeren van achter den rug des HeerenGa naar voetnoot6), en die den Heer niet gezocht noch naar Hem gevraagd hebben. |
7. Silete a facie Domini Dei: quia juxta est dies Domini, quia praeparavit Dominus hostiam, sanctificavit vocatos suos. | 7. Zwijgt voor het aangezicht van den Heere God! Want nabij is de dag des Heeren, want bereid heeft de Heer een slachtoffer, geheiligd heeft Hij zijne genoodigdenGa naar voetnoot7). |
8. Et erit: in die hostiae Domini visitabo super principes, et super filios regis, et super omnes, qui induti sunt veste peregrina: | 8. En het zal zijn: ten dage van het slachtoffer des Heeren zal Ik bezoeking brengen over de vorsten en over de koningszonen en over allen, die gekleed zijn in uitheemsche kleederdrachtGa naar voetnoot8). |
9. Et visitabo super omnem, qui arroganter ingreditur super limen in die illa: qui complent domum Domini Dei sui iniquitate, et dolo. | 9. En Ik zal bezoeking brengen over ieder, die laatdunkend binnentreedt over den drempel te dien dage, die het huis van den Heer hunnen God vullen met onrecht en bedrogGa naar voetnoot9). |
10. Et erit in die illa, dicit Dominus, vox clamoris a porta piscium, et ululatus a Secunda, et contritio magna a collibus. | 10. En er zal zijn te dien dage, zegt de Heer, een luid geschrei van den kant der vischpoort en een gehuil van den kant der Tweede (stad) en een groote instorting van de heuvelen afGa naar voetnoot10). |
[pagina 163]
11. Ululate habitatores Pilae: conticuit omnis populus Chanaan, disperierunt omnes involuti argento. | 11. Jammert, bewoners des Vijzels; verstomd is al het Chanaänsvolk, uitgeroeid zijn allen, die van zilver omgeven warenGa naar voetnoot11). |
12. Et erit in tempore illo: scrutabor Jerusalem in lucernis, et visitabo super viros defixos in faecibus suis: qui dicunt in cordibus suis: Non faciet bene Dominus, et non faciet male. | 12. En het zal zijn te dien tijde, Ik zal Jerusalem doorzoeken met lantaarnen, en Ik zal bezoeking brengen over de mannen, die vastzitten op hunnen droesem, die spreken in hunne harten: Geen goed zal de Heer doen en Hij zal geen kwaad doenGa naar voetnoot12). |
13. Et erit fortitudo eorum in direptionem, et domus eorum in desertum: et aedificabunt domos, et non habitabunt: et plantabunt vineas, et non bibent vinum earum. Amos V 11. | 13. En hun vermogen zal ter plundering zijn en hunne huizen ter verlatenheid; en zij zullen huizen bouwen en niet bewonen, en zij zullen wijngaarden planten en den wijn daarvan niet drinken. |
14. Juxta est dies Domini magnus, juxta est et velox nimis: vox diei Domini amara, tribulabitur ibi fortis. | 14. Nabij is de dag des Heeren, de groote, nabij is hij en aansnellend met spoed; de stem van den dag des Heeren is bitterGa naar voetnoot13), benauwing zal daar hebben de sterke. |
15. Dies irae dies illa, dies tribulationis et angustiae, dies calamitatis et miseriae, dies tenebrarum et caliginis, dies nebulae et turbinis. Joël II 11; Amos V 18. | 15. Een dag van gramschap is die dag, een dag van verdrukking en benauwdheid, een dag van rampspoed en ellende, een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en wervelwindGa naar voetnoot14), |
16. Dies tubae et clangoris super civitates munitas, et super angulos excelsos. | 16. een dag van bazuingeschal en geschetter over de versterkte steden en over de hooge hoektorensGa naar voetnoot15)! |
17. Et tribulabo homines, et am- | 17. En benauwen zal Ik de men- |
[pagina 164]
bulabunt ut caeci, quia Domino peccaverunt: et effundetur sanguis eorum sicut humus, et corpora eorum sicut stercora. | schen, en zij zullen wandelen als blinden, dewijl zij gezondigd hebben tegen den Heer; en hun bloed zal uitgestort worden als zand en hunne lichamen als drekGa naar voetnoot16). |
18. Sed et argentum eorum, et aurum eorum non poterit liberare eos in die irae Domini: in igne zeli ejus devorabitur omnis terra, quia consummationem cum festinatione faciet cunctis habitantibus terram. Ezech. VII 19; Infra III 8. | 18. Doch ook hun zilver en hun goud zal hen niet kunnen redden ten dage van de gramschap des Heeren; in het vuur zijner ijverzucht zal de gansche aarde worden verslonden, want met spoed zal Hij de eindverdelging brengen over alle bewoners der aardeGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- Eerst (v. 2, 3) het wereldgericht, dat, volgens de reeds bekende godspraken (Joël II 31; III 14; Amos I, II), in den loop der eeuwen, vooral echter op het einde der dagen de zonden wreekt.
- voetnoot2)
- Evenals bij den zondvloed zal God met den schuldigen mensch ook de schepselen, ten dienste des menschen geschapen, met zijne wraak treffen. Vgl. Osee IV 3, noot 6.
- voetnoot3)
- Het godsgericht over Juda en Jerusalem. God wordt gezegd zijne hand uit te strekken, wanneer Hij grootsche daden gaat verrichten; zie Exod. III 20, waar de plagen van Egypte, Deut. IV 34; V 15, waar de wonderen bij den uittocht met die zegswijze worden ingeleid. Ook hier dus wordt een streng en geweldig gericht aangekondigd.
- voetnoot4)
- De hoofdreden van het vonnis over Juda is zijne afgoderij, die te gelijk met zijne bevolking zal worden uitgeroeid. Het overschot van Baäl, d.i. tot de laatste sporen van dien eeredienst. Tempeldienaren schijnen de priesters van Baäl te zijn, die genoemd worden nevens de aan die afgoderij schuldige, wettige priesters (vgl. III 4); beiden zullen aan de vergetelheid worden prijsgegeven.
- voetnoot5)
- Die op hunne platte daken het heir des hemels, zon, maan en sterren, aanbidden, en, van Jehova niet geheel en al afvallig, afgoderij met de aanbidding van den waren God willen vereenigen. Melchom, zie Amos I 15.
- voetnoot6)
- d.i. Jehova, die door zijne leer en geboden als 't ware voor hen uitgaat en hun den weg wijst, weigeren te volgen.
- voetnoot7)
- Zwijgt, eerbiedig en vreezend, voor den naderenden rechter. Het slachtoffer is het goddelooze Juda. De genoodigde gasten, voor het offermaal door God geheiligd, d.i. uitverkoren en voorbereid, zijn de vreemde volken, die dat offer aan de goddelijke wraak zullen wijden. Vgl. Is. XIII 3.
- voetnoot8)
- Vorsten, allen die in overheid gesteld zijn; koningszonen, prinsen van den bloede; doch ook in Joachaz en Joachim, de toen nog jeugdige kinderen van den godvreezenden Josias, werd later de voorzegging vervuld (vgl. IV Reg. XXIII 32; XXIV 2). Het dragen van uitheemsche kleederdracht was waarschijnlijk een blijk hunner van Jehova vervreemde, heidensche gezindheid.
- voetnoot9)
- Die in trotsche houding den drempel van het heiligdom overschrijden, om daar offers op te dragen van het door onrecht en bedrog verkregen goed. In den grondtekst is volgens sommigen sprake van dienstknechten, die gewelddadig de huizen van anderen binnendringen en met het daar geroofde de huizen hunner meesters vullen.
- voetnoot10)
- Reeds hoort men het angstgeschrei uit de belegerde, weldra bezwijkende stad van wijk tot wijk weerklinken. De vischpoort, ten noorden der stad, lag in de Secunda of Tweede stad, welke bij de oude stad van David (vgl. IV Reg. XXII 14), ten noordwesten van den tempelberg, was gevoegd. Bij de belegering door de uit het noorden gekomen Chaldeërs werd dit minder versterkte gedeelte het eerst en het meest bedreigd. Een groote instorting met gekraak zal dreunen van de heuvelen, Moria en Sion, welker vestingmuren door de vijandelijke stormrammen zullen gebeukt worden.
- voetnoot11)
- Vijzel heet waarschijnlijk een door die heuvelen ingesloten deel dier voorstad; volgens anderen wordt die stadswijk door den profeet zoo genoemd, omdat de inwoners daarvan als in een vijzel vermorzeld zullen worden; daar woonden de van hun zilver omgeven woekeraars, om hunne Chanaänietische zeden Chanaänsvolk genoemd.
- voetnoot12)
- Met lantaarnen de meest verborgen schuilhoeken: geen zondaar zal dus ontkomen. Vastzitten op hunnen droesem, d.i. zich meer en meer hechten aan hun geld, evenals de wijn rust en zich ontwikkelt op den droesem van het vat. Vgl. Jer. XLVIII 11. Om hunne gehechtheid aan het geld hebben zij geen zin, geen smaak voor God en goddelijke zaken en antwoorden op de bedreigingen der profeten: Geen goed enz.
- voetnoot13)
- De stem, d.i. de aankondiging van den naderenden wraakdag, is bitter.
- voetnoot14)
- Wat hier gezegd wordt van den wraakdag over Juda, wordt in het kerklied Dies irae te recht toegepast op den laatsten oordeelsdag, waarvan het gericht over Juda een voorspel en eene voorafbeelding is. Vgl. Joël II noot 2.
- voetnoot15)
- Eene nadere verklaring van dien wraakdag over Juda. Vijandelijke legers zullen het uit zijne valsche rust wakker schudden.
- voetnoot16)
- Als blinden zullen zij van angst en radeloosheid hun verderf inloopen; vgl. Deut. XXVIII 29. Een vreeselijk bloedbad zal de vijand onder hen aanrichten en zelfs hunne lijken met verachting behandelen.
- voetnoot17)
- De wraakdag over Juda wordt (gelijk v. 2) bevestigd door het algemeen wereldgericht, dat alle zondaars wacht. God is een verterend vuur (Deut. IV 24) en ijverzuchtig op de eer van zijnen naam, die door de zonden wordt aangerand.