De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 137]
| |||||||||||||||
Prophetia Nahum.Caput I.
|
ONUS Ninive: Liber visionis Nahum Elcesaei. | LAST van NiniveGa naar voetnoot1). Boek des gezichts van Nahum, den Elceseër. |
2. Deus aemulator, et ulciscens Dominus: ulciscens Dominus, et habens furorem: ulciscens Dominus in hostes suos, et irascens ipse inimicis suis. | 2. Een ijverzuchtig God en een wreker is de Heer; een wreker is de Heer en vol gramschap; een wreker is de Heer op zijne vijanden en toornend is Hij over zijne tegenstreversGa naar voetnoot2). |
3. Dominus patiens, et magnus fortitudine, et mundans non faciet innocentem. Dominus in tempestate, et turbine viae ejus, et nebulae pulvis pedum ejus. | 3. De Heer is lankmoedig en groot in macht; en zuiverend zal Hij niet schuldeloos makenGa naar voetnoot3). De Heer! in storm en wervelwind zijn zijne wegen, en de wolken zijn het stof zijner voetenGa naar voetnoot4)! |
4. Increpans mare, et exsiccans illud: et omnia flumina ad desertum deducens. Infirmatus est Basan, et Carmelus: et flos Libani elanguit. | 4. Hij dreigt de zee en maakt ze droog; en alle stroomen maakt Hij tot woestijn. Verkwijnd is Basan en de Karmel, en de bloem van den Libanon is verwelktGa naar voetnoot5). |
[pagina 138]
5. Montes commoti sunt ab eo, et colles desolati sunt: et contremuit terra a facie ejus, et orbis, et omnes habitantes in eo. | 5. De bergen hebben voor Hem gebeefd en de heuvelen zijn geslechtGa naar voetnoot6); en gesidderd heeft het land voor zijn aangezicht, en het aardrijk en allen, die daarop wonen. |
6. Ante faciem indignationis ejus quis stabit? et quis resistet in ira furoris ejus? indignatio ejus effusa est ut ignis: et petrae dissolutae sunt ab eo. | 6. Wie zal voor het aanschijn zijner verbolgenheid standhouden? en wie zal weerstaan bij den toorn zijner gramschap? Zijn verbolgenheid is uitgegoten als vuur, en de rotsen zijn gesmolten voor Hem. |
7. Bonus Dominus, et confortans in die tribulationis: et sciens sperantes in se. | 7. Goed is de Heer, en Hij geeft sterkte op den dag der verdrukking, en Hij kent die op Hem betrouwenGa naar voetnoot7). |
8. Et in diluvio praetereunte, consummationem faciet loci ejus: et inimicos ejus persequentur tenebrae. | 8. En in een overstelpenden watervloed zal Hij een einde maken aan die plaats; en zijne vijanden zal duisternis achtervolgenGa naar voetnoot8). |
9. Quid cogitatis contra Dominum? consummationem ipse faciet: non consurget duplex tribulatio. | 9. Wat peinst gij tegen den Heer? Hij, Hij zal er een einde aan maken; niet andermaal zal zich verheffen de verdrukkingGa naar voetnoot9). |
10. Quia sicut spinae se invicem complectuntur, sic convivium eorum pariter potantium: consumentur quasi stipula ariditate plena. | 10. Want gelijk doornen elkander omstrengelen, zoo is het gastmaal van die drinkgenooten; verteerd zullen zij worden als geheel uitgedorde stoppelenGa naar voetnoot10). |
11. Ex te exibit cogitans contra Dominum malitiam: mente pertractans praevaricationem. | 11. Van u zal uitgaan die boosheid beraamt tegen den Heer, die in zijnen geest zint op misdrijfGa naar voetnoot11). |
[pagina 139]
12. Haec dicit Dominus: Si perfecti fuerint: et ita plures, sic quoque attondentur, et pertransibit: afflixi te, et non affligam te ultra. | 12. Dit zegt de Heer: Al zijn zij ongerept en evenzoo talrijk, ook zóó zullen zij afgemaaid worden, en hij zal voorbijgaanGa naar voetnoot12). Ik heb u geslagen en Ik zal u niet meer slaanGa naar voetnoot13). |
13. Et nunc conteram virgam ejus de dorso tuo, et vincula tua disrumpam. | 13. En nu, verbrijzelen zal Ik zijne roede van uwen rugGa naar voetnoot14) en uwe boeien zal Ik stukbreken. |
14. Et praecipiet super te Dominus, non seminabitur ex nomine tuo amplius: de domo Dei tui interficiam sculptile, et conflatile, ponam sepulcrum tuum, quia inhonoratus es. | 14. En gebieden zal over u de Heer: geen zaad zal er meer zijn van uwen naam; uit het huis van uwen god zal Ik gesneden en gegoten beeldwerk uitroeien; Ik zal uw graf bereiden, want eerloos zijt gijGa naar voetnoot15). |
15. Ecce super montes pedes evangelizantis, et annuntiantis pacem: celebra Juda festivitates tuas, et redde vota tua: quia non adjiciet ultra ut pertranseat in te Belial: universus interiit. Is. LII 7; Rom. X 15. | 15. Zie op de bergen de voeten van den vreugdegezant en van den vredebode: Vier, Juda, uwe feesten en volbreng uwe geloften; want nimmer zal het meer gebeuren, dat bij u doorgaat Belial; geheel en al is hij vergaanGa naar voetnoot16)! |
- voetnoot1)
- Last, omis, Hebr. massa, beteekent, volgens de verklaring van den H. Hiëronymus, eene bedreigende, onheilspellende godspraak.
- voetnoot2)
- IJverzuchtig heet God, omdat Hij in zijne strenge rechtvaardigheid en vlekkelooze heiligheid niet dulden kan, dat zijne eer wordt weggeschonken aan nietige afgoden, en omdat zijne liefde voor zijne bruid, het Hem toegewijde volk, niet mag toestaan, dat het ongestraft mishandeld wordt. Tot driemaal heet Jehova een wreker, opdat zoo nadrukkelijk mogelijk de zekerheid en de verschrikkelijkheid der over zijne vijanden, de Assyriërs, komende wraak worde ingescherpt.
- voetnoot3)
- Zoo luidt de letterlijke vertaling. De zin is: schijnbaar zuiverend of verschoonend zal Hij enz. M.a.w. al schenkt God in zijne lankmoedigheid den zondaar voorspoed in plaats van straf, al schijnt God dus den schuldige te zuiveren en hem te behandelen, als ware hij schuldeloos, toch zal hij aan de wraak van Hem, die groot van kracht is, niet ontsnappen.
- voetnoot4)
- De profeet schildert, evenals Mich. I 3, 4, zinspelend op Gods verschijning bij Sinaï, de openbaring van den goddelijken rechter.
- voetnoot5)
- Gods machtige toorn doet zee en stroomen uitdrogen (eene zinspeling op den doortocht van Israël door de Roode Zee en den Jordaan, vgl. Ps. CV 9) en de vruchtbaarste landstreken (Basan, enz., zie Mich. VII 14) in een woestijn verkeeren.
- voetnoot6)
- Eene zinspeling op de verschijning van Gods majesteit bij Sinaï. Zie Mich. I 4.
- voetnoot7)
- Gods wraak valt alleen op den verharden zondaar, want voor de zijnen is Hij goed en toont zijne ijverzucht door liefdebewijzen. Hij kent niet werkdadige kennis. Dit blijkt vooral uit het wraakgericht tegen hunne verdrukkers (v. 8).
- voetnoot8)
- Die plaats is het in v. 1 genoemde Ninive. Watervloed: zie IX 6; de duisternis is het beeld van den haar dreigenden ondergang.
- voetnoot9)
- De profeet richt zich tot de kleingeloovigen van het aan Assyrië schatplichtige Juda, die om de toenmalige macht van Ninive konden twijfelen aan zijne voorspelling. Met nadruk verzekert hij hen, dat God een einde zal maken aan de macht van Assyrië, zoodat de verdrukking, d.i. het verdrukkende Assyrië, niet andermaal zich zal verheffen ter mishandeling der volken.
- voetnoot10)
- De Assyriërs zijn thans nog doornen, die de volken wonden; maar in Gods oog zijn zij reeds tot bundels ineengestrengeld, d.i. saamgebonden, om verbrand te worden. Met den tusschenzin zoo is het gastmaal enz. wordt wellicht gezinspeeld op de aan dronkenschap overgegeven en bij hunne gastmalen tegen de volken samenzwerende Assyriërs. In den grondtekst verklaart eene drievoudige vergelijking, dat de Assyriërs de gemakkelijke prooi zullen worden van Gods wraak: ‘Want zij zijn gelijk ineengevlochten doornstruiken en gelijk van hunnen wijn beschonkenen; als uitgedorde stoppelen zullen zij verteerd worden’.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘is uitgegaan’. Bedoeld is de koning van Ninive, wiens voornaamste misdrijf was de verdrukking van Gods volk met verachting van Jehova.
- voetnoot12)
- Al zijn de Assyriërs thans ook in volle kracht, toch zullen zij als gras worden afgemaaid. Ja hij, d.i. Assur, zal voorbijgaan van het tooneel dezer wereld.
- voetnoot13)
- Troostwoord tot het door Assur, de geeselroede Gods, geslagen Israël: het zou door dezelfde vijanden niet meer getuchtigd worden.
- voetnoot14)
- Hebr.: ‘Zijn juk breken’ en wegnemen van uwen rug.
- voetnoot15)
- Zoo luidt het vonnis over Assur's koning en goden. Geen zaad enz., m.a.w. het koninklijk geslacht zal geen nakomelingschap hebben. Het graf, waarin Assur's grootheid werd begraven, is eerst in onze eeuw geopend. Eerloos, Hebr.: ‘te licht bevonden’ in Gods weegschaal; vgl. Dan. V 27.
- voetnoot16)
- Het gericht over Ninive is tot vreugde voor Juda. In den geest ziet de profeet de vreugdeboden van Ninive's val over de bergen ten noorden van Juda aansnellen. Belial, de misdadiger, de vijand bij uitnemendheid. Later werd het de passende benaming van den duivel, die Assur in zijnen opstand bezielde.