De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 123]
| |||||||||||||
Caput IV.
|
1. Et erit: In novissimo dierum erit mons domus Domini praeparatus in vertice montium, et sublimis super colles: et fluent ad eum populi. Is. II 2. | 1. En het zal zijn: Aan het einde der dagen zal de berg van het huis des Heeren gevestigd zijn op de kruin der bergen en verheven boven de heuvelen; en tot hem zullen de volkeren stroomenGa naar voetnoot1). |
2. Et properabunt gentes multae, et dicent: Venite, ascendamus ad montem Domini, et ad domum Dei Jacob: et docebit nos de viis suis, et ibimus in semitis ejus: quia de Sion egredietur lex, et verbum Domini de Jerusalem. | 2. En aansnellen zullen vele natiën en zeggen: Komt, laat ons opgaan naar den berg des Heeren en naar het huis van Jacob's God; en Hij zal ons onderwijzen in zijne wegen, en wij zullen wandelen op zijne padenGa naar voetnoot2); want van Sion zal uitgaan de wetGa naar voetnoot3) en des Heeren woord van Jerusalem. |
3. Et judicabit inter populos multos, et corripiet gentes fortes usque in longinquum: et concident gladios suos in vomeres, et hastas suas in ligones: non sumet gens adversus gentem gladium: et non discent ultra belligerare. | 3. En Hij zal richten tusschen vele volken en Hij zal sterke natiën bedwingen tot in de verteGa naar voetnoot4); en zij zullen hunne zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hunne lansen tot nouweelen; niet meer zal volk tegen volk grijpen naar het zwaard; en niet langer zullen zij leeren krijgvoerenGa naar voetnoot5). |
4. Et sedebit vir subtus vitem suam, et subtus ficum suam, et | 4. En een ieder zal gezeten zijn onder zijnen wijnstok en onder zij- |
[pagina 124]
non erit qui deterreat: quia os Domini exercituum locutum est. | nen vijgeboomGa naar voetnoot6), en niemand zal hen verstoren; want de mond van den Heer der heerscharen heeft gesproken. |
5. Quia omnes populi ambulabunt unusquisque in nomine Dei sui: nos autem ambulabimus in nomine Domini Dei nostri in aeternum et ultra. | 5. Want alle volken zullen wandelen, elk in den naam van zijnen god; wij echter zullen wandelen in den naam van den Heer, onzen God, in eeuwigheid en langerGa naar voetnoot7)! |
6. In die illa, dicit Dominus, congregabo claudicantem: et eam, quam ejeceram, colligam: et quam afflixeram: | 6. Te dien dage, zegt de Heer, zal Ik het kreupele verzamelen; en wat Ik uitgeworpen had, zal Ik samenbrengen, alsook wat Ik geslagen hadGa naar voetnoot8). |
7. Et ponam claudicantem in reliquias: et eam, quae laboraverat, in gentem robustam: et regnabit Dominus super eos in monte Sion, ex hoc nunc et usque in aeternum. Soph. III 19; Dan. VII 14; Luc. I 32. | 7. En Ik zal het kreupele maken tot overblijfselenGa naar voetnoot9), en wat ziekelijk was tot een sterk volk; en heerschen zal de Heer over hen op den berg Sion van nu af en tot in eeuwigheidGa naar voetnoot10). |
8. Et tu turris gregis nebulosa filiae Sion usque ad te veniet: et veniet potestas prima, regnum filiae Jerusalem. | 8. En gij, omwolkte toren der kudde van de dochter Sion, tot u zal komen, ja komen zal de vroegere heerschappij, het koningschap voor de dochter JerusalemGa naar voetnoot11). |
9. Nunc quare moerore contraheris? numquid rex non est tibi, aut consiliarius tuus periit, quia comprehendit te dolor sicut parturientem? | 9. Nu, waarom krimpt gij ineen van smartGa naar voetnoot12)? Hebt gij dan geen koning, of is uw raadsman omgekomen, dat weeën u hebben aangegrepen als eene barende? |
[pagina 125]
10. Dole, et satage filia Sion quasi parturiens: quia nunc egredieris de civitate, et habitabis in regione, et venies usque ad Babylonem, ibi liberaberis: ibi redimet te Dominus de manu inimicorum tuorum. | 10. Wees in weeën en in arbeid, dochter Sion, als eene barende! want nu zult gij uitgaan uit de stad, en gij zult wonen in het veldGa naar voetnoot13), en gij zult komen tot in BabylonGa naar voetnoot14); daar zult gij bevrijd worden; daar zal de Heer u loskoopen uit de hand uwer vijanden. |
11. Et nunc congregatae sunt super te gentes multae, quae dicunt: Lapidetur: et aspiciat in Sion oculus noster. | 11. En nu zijn vele volken tegen u verzameld, die zeggen: Gesteenigd worde zij, en schouwen op Sion moge ons oogGa naar voetnoot15)! |
12. Ipsi autem non cognoverunt cogitationes Domini, et non intellexerunt consilium ejus: quia congregavit eos quasi foenum areae. | 12. Zij echter hebben de gedachten des Heeren niet verstaan, en zij hebben zijnen raadslag niet begrepen, dat Hij hen verzameld heeft als stroo op den dorschvloerGa naar voetnoot16). |
13. Surge, et tritura filia Sion: quia cornu tuum ponam ferreum, et ungulas tuas ponam aereas: et comminues populos multos, et interficies Domino rapinas eorum, et fortitudinem eorum, Domino universae terrae. | 13. Maak u op en dorsch, dochter Sion! want uwen hoorn zal Ik maken van ijzer, en uwe hoeven zal Ik maken van brons; en vermorzelen zult gij vele volken, en dooden voor den Heer zult gij hun roofgoed, en hun vermogen voor den Heer der gansche aardeGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- Aan het einde der dagen, d.i. in het tijdvak van den Messias (zie Osee III noot 12), zal de tempelberg, welks verwoesting (III 12) voorspeld was, bergen en heuvelen te boven gaan, niet in stoffelijken, maar in geestelijken zin, omdat hij het geestelijk middelpunt zal worden voor alle volken der aarde. Niet alleen de stammen Israël's, zooals onder het Oude Verbond, maar alle volken zullen er ter geestelijke bedevaart heenstroomen in dien zin, dat de vereering van Jehova, toen tot Israël beperkt, algemeen zal worden; de godsdienst door Christus gepredikt is de volmaking der wet, uit de Synagoog wordt de Katholieke Kerk geboren. Die ééne berg, tot welken alle volken samenstroomen, door zijne verhevenheid overal zichtbaar, is een treffend zinnebeeld der ééne, algemeene, zichtbare en onvergankelijke Kerk. Praeparare gebruikt de Vulgaat (zie Ps. XXIII 2; XXXII 14) in den zin van constituere. Zie de gelijkluidende plaats Is. II 2-4.
- voetnoot2)
- Deze onderlinge opwekking der volken teekent ons den ijver der heidenen in het beantwoorden aan Gods roepstem.
- voetnoot3)
- De wet, d.i. de openbaring Gods door den Messias.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘en het pleit beslechten van sterke natiën’ enz. Dit geschiedt door de voorschriften van het H. Evangelie.
- voetnoot5)
- De oorlogen en twisten, die volken en menschen onderling, ten gevolge der booze begeerlijkheid (Jac. IV 1), verdeelen, zullen verdwijnen, indien en voor zooverre de leer van den Messias de scheidsrechter is en als levensregel erkend en gevolgd wordt.
- voetnoot6)
- Deze bij de Hebreërs spreekwoordelijke zegswijze (vgl. III Reg. IV 25) beteekent hier den in- en uitwendigen vrede, die de vrucht is van het Christendom. De wijngaard en de vijgeboom werden op het erf van iederen Israëliet gevonden.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘voor immer en eeuwig’; het is met nadruk gezegd.
- voetnoot8)
- De goddelijke Herder zal zijn volk, dat in de ballingschap aan kreupele, verstrooide en mishandelde schapen was gelijk geworden, weder verzamelen.
- voetnoot9)
- Tot overblijfselen, tot een uitgelezen schaar van getrouwen. Niet allen zullen de roepstem des Herders volgen.
- voetnoot10)
- Jehova zelf zal heerschen, d.i. koning zijn, op Sion en het koninkrijk van David, dat in de ballingschap onderging (III 12), herstellen in den aan David beloofden Zoon. Vgl. Amos IX noot 17.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘En gij, toren der kudde, heuvel van de dochter Sion’. Op Ophel, eene verhevenheid van Sion (vgl. II Par. XXVII 3), was een versterkt kasteel met toren (II Reg. V 7), ook elders (III Reg. VIII 1) ‘stad van David’ geheeten, hier toren der kudde genaamd om het (6, 7) voorafgaande beeld. In de Vulgaat heet die toren omwolkt, omdat het koningschap van David achter de wolken der ballingschap verdwijnt. Maar de vroegere heerschappij, aan de dochter Jerusalem beloofd, het koningschap van David, zal komen en voor eeuwig hersteld worden door den Zoon van David, den Messias. Vgl. Luc. I 32.
- voetnoot12)
- De profeet keert terug tot het treurige heden en de aanstaande rampen.
- voetnoot13)
- De dochter Sion wordt uit hare woonstede verjaagd en moet als eene arme zwervelinge onder den blooten hemel op het veld wonen; het is een beeld der ballingschap.
- voetnoot14)
- Opmerkelijk is het, dat de profeet eene Babylonische ballingschap voorspelt; in zijnen tijd, toen Assyrië oppermachtig was en over Babylon heerschte, zou men menschelijkerwijze eene Assyrische ballingschap verwachten.
- voetnoot15)
- Hebr.: ‘Ontwijd worde zij’, d.i. van hare waardigheid van uitverkoren volk beroofd. Die vijanden verlangen zich te verzadigen aan het zien van Sion's vernedering.
- voetnoot16)
- God laat die verzameling der vijanden tegen Sion strekken, om allen gezamenlijk te richten en ‘als garven op den dorschvloer’ (Hebr.) te dorschen.
- voetnoot17)
- Men dorschte bij de Israëlieten met runderen, die met de hoeven het graan uit de aren trapten. Als dorschend rund is hier de dochter Sion voorgesteld, daarom is er sprake van hoorn en hoeven. Sion zal zijne vijanden op geestelijke wijze overwinnen en hun roofgoed, hun vermogen, d.i. hunne geroofde schatten dooden voor den Heer, d.i., volgens de verklaring van den H. Hiëronymus, aan den dienst des Heeren toewijden. Ditzelfde wordt ook beteekend door het in den grondtekst van chêrem (d.i. anathema) afgeleide werkwoord. Vgl. Lev. XXVII 28, 29.