De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 121]
| |||||||||||||||
Caput III.
|
1. Et dixi: Audite principes Jacob, et duces domus Israel: Numquid non vestrum est scire judicium, | 1. En ik zeideGa naar voetnoot1): Hoort, gij vorsten van Jacob en gij leidslieden van het huis IsraëlGa naar voetnoot2)! Is het niet uw plicht, het recht te kennen? |
2. Qui odio habetis bonum, et diligitis malum: qui violenter tollitis pelles eorum desuper eis, et carnem eorum desuper ossibus eorum? | 2. Gij, die het goede haat en het kwade liefhebt, die gewelddadig hunne huid van hen aftrekt en hun vleesch van hunne beenderen! |
3. Qui comederunt carnem populi mei, et pellem eorum desuper excoriaverunt: et ossa eorum confregerunt, et conciderunt sicut in lebete, et quasi carnem in medio ollae. | 3. Die het vleesch van mijn volk eten en hunne huid van hen afstroopen en hunne beenderen verbrijzelen en in stukken houwen als in den ketel en als vleesch in den potGa naar voetnoot3)! |
4. Tunc clamabunt ad Dominum, et non exaudiet eos: et abscondet faciem suam ab eis in tempore illo, sicut nequiter egerunt in adinventionibus suis. | 4. Dan zullen zij tot den Heer schreien, en Hij zal hen niet verhooren; en verbergen zal Hij zijn aangezicht voor hen te dien tijde, naardien zij slecht gehandeld hebben door hunne uitvindselenGa naar voetnoot4). |
5. Haec dicit Dominus super prophetas, qui seducunt populum meum: qui mordent dentibus suis, et praedicant pacem: et si quis non dederit in ore eorum quippiam, sanctificant super eum proelium. | 5. Dit zegt de Heer aangaande de profeten, die mijn volk verleiden, die met hunne tanden bijten en vrede predikenGa naar voetnoot5); en zoo iemand hun niets in den mond geeft, tegen dien heiligen zij den krijgGa naar voetnoot6)! |
6. Propterea nox vobis pro visione erit, et tenebrae vobis pro divinatione: et occumbet sol super prophetas, et obtenebrabitur super eos dies. | 6. Daarom zult gij nacht hebben in plaats van gezicht en duisternis in plaats van waarzeggerijGa naar voetnoot7); en ondergaan zal de zon over de profeten, en donker zal de dag worden over hen. |
7. Et confundentur qui vident vi- | 7. En te schande zullen worden |
[pagina 122]
siones, et confundentur divini: et operient omnes vultus suos, quia non est responsum Dei. | die gezichten zien, en te schande zullen worden de waarzeggers; en allen zullen zij hun gelaat bedekken, want er is geen antwoord van GodGa naar voetnoot8). |
8. Verumtamen ego repletus sum fortitudine spiritus Domini, judicio, et virtute: ut annuntiem Jacob scelus suum, et Israel peccatum suum. | 8. Ik daarentegen, vervuld ben ik met sterkte van den geest des Heeren, met recht en met moed, opdat ik aan Jacob zijn misdrijf aankondige en aan Israël zijne zondeGa naar voetnoot9). |
9. Audite hoc principes domus Jacob, et judices domus Israel: qui abominamini judicium, et omnia recta pervertitis. | 9. Hoort dit, vorsten van het huis Jacob, en rechters van het huis Israël, die het recht verafschuwt en al wat recht is verkeert, |
10. Qui aedificatis Sion in sanguinibus, et Jerusalem in iniquitate. | 10. die Sion bouwt met bloed en Jerusalem met schurkerijGa naar voetnoot10)! |
11. Principes ejus in muneribus judicabant, et sacerdotes ejus in mercede docebant, et prophetae ejus in pecunia divinabant: et super Dominum requiescebant, dicentes: Numquid non Dominus in medio nostrum? non venient super nos mala. | 11. Hunne vorsten spraken recht om geschenken en hunne priesters leeraarden om loon en hunne profeten wichelden om geld; en op den Heer steunden zij, zeggende: Is niet de Heer in ons midden? Geen kwaad zal over ons komenGa naar voetnoot11)! |
12. Propter hoc, causa vestri, Sion quasi ager arabitur, et Jerusalem quasi acervus lapidum erit, et mons templi in excelsa silvarum. Jer. XXVI 18. | 12. Daarom, om uwentwil, zal Sion als akkerland geploegd worden, en Jerusalem zal aan een steenhoop gelijk, en de berg des tempels tot woudhoogten wordenGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- Tweede strafrede gericht tegen de vorsten, de valsche profeten en de priesters.
- voetnoot2)
- Vorsten, Hebr. ‘hoofden’ der stammen en familiën. Leidslieden, rechters en bestuurders.
- voetnoot3)
- Door spreekwoordelijke gezegden schildert de profeet hunne geweldenarijen. In plaats van herders zijn zij roovers en slachters der kudde, die het vleesch van de beenderen halen en daarna de beenderen verbrijzelen om wille van het merg.
- voetnoot4)
- Dan, op den dag des gerichts. Uitvindselen, Hebr.: ‘euveldaden’.
- voetnoot5)
- Die, wanneer zij met hunne tanden iets te bijten krijgen, d.i. wanneer zij iets ter belooning ontvangen, vrede, geluk beloven.
- voetnoot6)
- Verklaren zij den oorlog in naam van God.
- voetnoot7)
- Allerlei rampen, door nacht en duisternis voorgesteld, zullen over hen komen, waarbij hunne waarzeggerij hen geheel in den steek zal laten en zij als bedriegers aan de kaak zullen staan.
- voetnoot8)
- Wanneer de tijd de valschheid hunner voorspellingen zal aantoonen, zullen zij van schaamte ‘hun knevelbaard’ (Hebr.) bedekken.
- voetnoot9)
- Micheas spreekt in het volle bewustzijn zijner goddelijke zending. Tegenover hun vleien der volksdriften stelt hij zijne sterkte, waarmede Gods geest hem bezielt; tegenover hunne karakterloosheid zijn eerbied voor het recht en zijn moed in het bestrijden der zonden van grooten en aanzienlijken.
- voetnoot10)
- Met door gewelddadigheden en afpersingen verkregen geld.
- voetnoot11)
- Omdat Jehova onder hen in den tempel van Jerusalem woonde, achtten zij zich beveiligd voor de slagen van Gods wraak.
- voetnoot12)
- Het rijk van Juda zal geheel en al vernietigd worden. Sion vertegenwoordigt het koninklijk huis van David, Jerusalem geheel Juda, de tempel Juda's eeredienst. Gedurende de Babylonische ballingschap ging dit letterlijk in vervulling.