De historische geloofwaardigheid van het verhaal is gewaarborgd door de voortdurende overlevering van Joden en Christenen en steunt op de woorden van den Zaligmaker zelven (Matth. XII 39-41). Want de goddelijke Verlosser stelt de boetvaardigheid der Ninivieten om de prediking van Jonas tot een beschamend voorbeeld der Joden; zij is voor Hem een even geloofwaardig historisch feit als de komst der koningin van Saba tot Salomon (III Reg. X). Uitdrukkelijk zegt Jesus, dat ‘de mannen van Ninive op de prediking van Jonas boetvaardigheid gedaan hebben’, en Hij verzekert aangaande het verblijf van Jonas in den visch, dat ‘gelijk Jonas in den buik van het zeegedrocht geweest is, alzoo de Zoon des menschen in het hart der aarde zal zijn’ (Matth. XII 39, 40). De geloofwaardigheid van het boek, bevestigd door den eenvoudigen en soberen verhaaltrant, wordt verder door niets weersproken. De hier verhaalde wonderen kunnen alleen hun tot ergernis strekken, die de mogelijkheid of waarschijnlijkheid van elk bovennatuurlijk feit loochenen.
De profetie is vermoedelijk door Jonas zelf of althans door een tijdgenoot geschreven; daarom plaatste haar de verzamelaar der twaalf kleine profeten onder die van het Assyrische tijdvak. Haar goddelijk en canoniek gezag werd door Joden en Christenen in alle eeuwen erkend. De Septuagint en de Joodsche canon, het getuigenis van Christus tegenover de ongeloovige Joden van zijn tijd, de eerbied der oudste Christenen voor Jonas' lotgevallen, waarvan de Romeinsche catacomben en de H.H. Vaders, o.a. de H. Clemens van Rome (vgl. diens brief I Cor. VII), getuigen, in één woord, de voortdurende en duidelijk sprekende overlevering bewijst onomstootelijk, dat de profetie van Jonas te recht onder de goddelijke boeken is geplaatst geworden.