De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VIII.
|
1. Haec ostendit mihi Dominus Deus: et ecce uncinus pomorum. | 1. Dit liet mij zien de Heere GodGa naar voetnoot1): en zie, een plukhaak. |
2. Et dixit: Quid tu vides Amos? Et dixi: Uncinum pomorum. Et dixit Dominus ad me: Venit finis super populum meum Israel: non adjiciam ultra ut pertranseam eum. | 2. En Hij sprak: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een plukhaakGa naar voetnoot2). En de Heer sprak tot mij: Gekomen is het einde over mijn volk Israël; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaanGa naar voetnoot3). |
3. Et stridebunt cardines templi in die illa, dicit Dominus Deus: multi morientur: in omni loco projicietur silentium. | 3. En knersen zullen de hengselduimen des tempels te dien dage, zegt de Heere God; velen zullen sterven; over alle plaats zal stilte liggen uitgespreidGa naar voetnoot4)! |
4. Audite hoc qui conteritis pau- | 4. Hoort ditGa naar voetnoot5), gij die den arme |
[pagina 91]
perem, et deficere facitis egenos terrae, | vertreedt en de behoeftigen des lands doet bezwijkenGa naar voetnoot6), |
5. Dicentes: Quando transibit mensis, et venumdabimus merces: et sabbatum, et aperiemus frumentum: ut imminuamus mensuram, et augeamus siclum, et supponamus stateras dolosas, | 5. terwijl gij zegtGa naar voetnoot7): Wanneer zal de nieuwemaandagGa naar voetnoot8) voorbij zijn, dan zullen wij koopwaren verkoopen; en de sabbat, dan zullen wij de graanschuur openen, om de maat te verkleinen en den sikkelGa naar voetnoot9) te verzwaren en valsche schalen in de plaats te stellen, |
6. Ut possideamus in argento egenos et pauperes pro calceamentis, et quisquilias frumenti vendamus? | 6. opdat wij ons de behoeftigen toeëigenen voor geld en de armen voor een schoeiselGa naar voetnoot10), en afval van graan verkoopen? |
7. Juravit Dominus in superbiam Jacob: Si oblitus fuero usque ad finem omnia opera eorum. | 7. Gezworen heeft de Heer bij den trots van JacobGa naar voetnoot11): Voorwaar, nimmer zal Ik al hunne daden vergeten. |
8. Numquid super isto non commovebitur terra, et lugebit omnis habitator ejus: et ascendet quasi fluvius universus, et ejicietur, et defluet quasi rivus AEgypti? | 8. Zal niet om wille daarvan de aarde schudden, en treuren een ieder die haar bewoont; en zal zij niet oprijzen als de gansche rivier en zich opwerpen en wegzinken als de stroom van EgypteGa naar voetnoot12)? |
9. Et erit in die illa, dicit Dominus Deus: occidet sol in meridie, et tenebrescere faciam terram in die luminis: | 9. En het zal zijn te dien dage, zegt de Heere God: de zon zal ondergaan op den middag, en Ik zal de aarde donker doen worden op klaarlichten dagGa naar voetnoot13). |
10. Et convertam festivitates vestras in luctum, et omnia cantica vestra in planctum: et inducam super omne dorsum vestrum saccum, et super omne caput calvitium: et ponam eam quasi luctum unigeniti, et novissima ejus quasi diem amarum. Tob. II 6; I Mach. I 41. | 10. En Ik zal uwe feesten verkeeren in rouw en al uwe liederen in klaagzang, en Ik zal u op elken rug een boetezak brengen, en op elk hoofd kaalheid; en Ik zal haar maken als een rouw over een eeniggeborene, en haar laatste einde als een bitteren dagGa naar voetnoot14). |
[pagina 92]
11. Ecce dies veniunt, dicit Dominus: et mittam famem in terram: non famem panis, neque sitim aquae, sed audiendi verbum Domini. | 11. Zie, dagen komen, zegt de Heer, en zenden zal Ik eenen honger over het land, niet eenen honger naar brood, noch eenen dorst naar water, maar naar het hooren van het woord des HeerenGa naar voetnoot15). |
12. Et commovebuntur a mari usque ad mare, et ab aquilone usque ad orientem: circuibunt quaerentes verbum Domini, et non invenient. | 12. En zij zullen in onrust verkeeren van de zee tot de zee en van het noorden tot het oosten; zij zullen omzwerven, zoekende het woord des Heeren, en zij zullen het niet vindenGa naar voetnoot16). |
13. In die illa deficient virgines pulchrae, et adolescentes in siti. | 13. Te dien dage zullen de schoone jonkvrouwen en de jongelingen verkwijnen van dorst, |
14. Qui jurant in delicto Samariae, et dicunt: Vivit Deus tuus Dan: et vivit via Bersabee, et cadent, et non resurgent ultra. | 14. zij, die zweren bij het misdrijf van SamariaGa naar voetnoot17) en spreken: Zoo waar uw god van Dan leeft! en: bij den weg naar BersabeeGa naar voetnoot18)! en zij zullen vallen en niet meer opstaan. |
- voetnoot1)
- Onder het beeld van een rijpen fruitoogst (vgl. Osee VI 11, noot 14) ziet de profeet zijn volk rijp voor den oogst van Gods wraakgericht.
- voetnoot2)
- Hij ziet een plukhaak gereed staan, om de rijpe vruchten af te trekken. De zin blijft onveranderd, zoo men den grondtekst verkiest te vertalen: ‘een korf voor zomervruchten’.
- voetnoot3)
- God zal zijn zondig volk niet meer sparen of zonder te straffen voorbijgaan.
- voetnoot4)
- De tempel is het heiligdom van Bethel, in welks nabijheid Amos profeteerde. Knersen zullen de hengselfduimen, wanneer de vijand de poorten zal beuken en binnendringen. Hebr.: ‘En jammeren zullen de gezangen van het paleis’, d.i. door jammerklachten over dierbare afgestorvenen vervangen worden (vgl. VI 9). ‘Vele zijn de lijken, overal werpt men ze weg, zwijg’! Vgl. VI noot 13.
- voetnoot5)
- De profeet verklaart de reden van de gramschap des Heeren: zij is vooral door de hebzucht der overheid opgewekt.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘gij die belust zijt op den arme’, d.i. naar het weinige, dat hij heeft, ‘en op vernietiging der weerloozen in den lande uitgaat’.
- voetnoot7)
- Om hunne onverzadigbare hebzucht hadden zij eenen afkeer van rustdagen.
- voetnoot8)
- d.i. De eerste dag der nieuwe maan, die een feestdag was en door het gebruik een verplichte rustdag was geworden. (Vgl. Num. X 10; XXVIII 11-15).
- voetnoot9)
- Het gewicht, waarmede goud en zilver werd gewogen.
- voetnoot10)
- Zie II noot 9.
- voetnoot11)
- Bij den luister of de heerlijkheid van het volk.
- voetnoot12)
- Om wille van het aanstaande wraakgericht, dat Amos schildert onder het beeld eener aardbeving, waardoor het land oprijst en wegzinkt gelijk het Nijlwater wast en valt. Hebr.: ‘en het rijst omhoog gelijk de Nijlstroom, en het golft en het vloeit weg gelijk de stroom van Egypte’.
- voetnoot13)
- De dag des Heeren werd eveneens door Joël II 2; III 15 als een dag van duisternis beschreven. Vgl. Matth. XXIV 37-41, waar met andere woorden hetzelfde gezegd wordt van de komst van Christus ten oordeel.
- voetnoot14)
- Zie Joël I noot 14. Het scheren van hoofdhaar en baard was een teeken van zwaren rouw. Vgl. Is. III 24; XV 2. Ik zal haar, d.i. de aarde (zie v. 9) of het land van Israël, doen treuren als eene moeder over haren eeniggeboren zoon. Het einde van dit land en dit volk zal rampzalig zijn. Dit wordt verklaard in v. 11 en 12.
- voetnoot15)
- De hongersnood zal niet alleen lichamelijk (zie IV 6), maar ook geestelijk zijn. Er zal een tijd komen, dat zij met vurigheid zullen verlangen naar het thans door hen verachte woord des Heeren. Maar om hen te straffen voor het verjagen der profeten (zie VII 12) zal God weigeren, hun door zijne profeten raad en troost te geven. Honger en dorst zijn hier beelden, welke de vurigheid van hun verlangen uitdrukken.
- voetnoot16)
- Dit vers schildert nog levendiger de vurigheid hunner begeerte naar Gods woord. Dit woord vergeefs zoekende, zullen zij in onrust verkeeren van de Middellandsche zee tot de Doode zee en omzwerven door gansch hun land.
- voetnoot17)
- Jonkvrouwen en jongelingen, de hoop der natie, zullen wegens den lichamelijken en geestelijken dorst omkomen, omdat zij zweren bij, d.i. godsdienstig vereeren, het gouden kalf, dat, door de koningen van Samaria te Bethel en te Dan opgericht, het misdrijf van Samaria heet.
- voetnoot18)
- d.i. Bij de bedevaart naar het heiligdom van Bersabee. Zoo zweren thans de Mahomedanen bij de bedevaart naar Mecca.