De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput III.
|
1. Audite verbum, quod locutus est Dominus super vos, filii Israel: super omnem cognationem, quam eduxi de terra AEgypti, dicens: | 1. Hoort het woordGa naar voetnoot1), dat de Heer gesproken heeft over u, kinderen van Israël, over het gansche geslacht, dat Ik uit Egypteland heb uitgeleid, zeggende: |
2. Tantummodo vos cognovi ex omnibus cognationibus terrae, idcirco visitabo super vos omnes iniquitates vestras. | 2. Alleen ulieden heb Ik gekend uit alle geslachten der aardeGa naar voetnoot2); daaromGa naar voetnoot3) zal Ik aan u bezoeken al uwe ongerechtigheden. |
3. Numquid ambulabunt duo pariter, nisi convenerit eis? | 3. ZullenGa naar voetnoot4) wel twee te zamen gaan, wanneer zij niet zijn overeengekomenGa naar voetnoot5)? |
[pagina 75]
4. Numquid rugiet leo in saltu, nisi habuerit praedam? numquid dabit catulus leonis vocem de cubili suo, nisi aliquid apprehenderit? | 4. Zal een leeuw brullen in het woud, wanneer hij geene prooi heeft? Zal een leeuwenwelp zijne stem doen klinken uit zijn hol, wanneer hij niet iets bemachtigd heeftGa naar voetnoot6)? |
5. Numquid cadet avis in laqueum terrae absque aucupe? numquid auferetur laqueus de terra antequam quid ceperit? | 5. Zal een vogel vallen in den strik op den grond zonder vogelaarGa naar voetnoot7)? Zal de strik worden opgenomen van den grond, voordat hij iets gevangen heeftGa naar voetnoot8)? |
6. Si clanget tuba in civitate, et populus non expavescet? si erit malum in civitate, quod Dominus non fecerit? | 6. Of zal de bazuin schallen in eene stad, zonder dat het volk siddertGa naar voetnoot9)? Of zal er onheil ontstaan in een stad, dat de Heer niet gewerkt heeftGa naar voetnoot10)? |
7. Quia non facit Dominus Deus verbum, nisi revelaverit secretum suum ad servos suos prophetas. | 7. Want geen woordGa naar voetnoot11) doet de Heere God, zonder dat Hij zijne verborgenheid geopenbaard heeft aan zijne dienstknechten, de profeten. |
8. Leo rugiet, quis non timebit? Dominus Deus locutus est, quis non prophetabit? | 8. Brult een leeuw, wie zal niet vreezen? Heeft de Heere God gesproken, wie zal niet profeteerenGa naar voetnoot12)? |
9. Auditum facite in aedibus Azoti, et in aedibus terrae AEgypti: et dicite: Congregamini super montes Samariae, et videte insanias multas in medio ejus, et calumniam patientes in penetralibus ejus. | 9. Kondschapt het in de paleizen van Azotum en in de paleizen van EgyptelandGa naar voetnoot13); en zegt: Verzamelt u op de bergen van SamariaGa naar voetnoot14), en ziet de vele dwaashedenGa naar voetnoot15) in zijn midden, en die verdrukking lijden in zijn binnenste. |
[pagina 76]
10. Et nescierunt facere rectum, dicit Dominus, thesaurizantes iniquitatem, et rapinas in aedibus suis. | 10. En zij weten niet te doen wat recht is, zegt de Heer, terwijl zij schatten van onrecht en roof verzamelen in hunne paleizen. |
11. Propterea haec dicit Dominus Deus: Tribulabitur, et circuietur terra: et detrahetur ex te fortitudo tua, et diripientur aedes tuae. | 11. Daarom zegt dit de Heere God: Verdrukt zal worden en omsingeld het land; en uwe sterkte zal u ontweldigd, en uwe paleizen zullen geplunderd wordenGa naar voetnoot16). |
12. Haec dicit Dominus: Quomodo si eruat pastor de ore leonis duo crura, aut extremum auriculae: sic eruentur filii Israel, qui habitant in Samaria in plaga lectuli, et in Damasci grabato. | 12. Dit zegt de HeerGa naar voetnoot17): Evenals de herder uit den muil des leeuws twee schenkels redt, of eene oorlel: zoo zullen gered worden de kinderen van IsraëlGa naar voetnoot18), die te Samaria liggen in eenen hoek van den divan en op het damascener rustbedGa naar voetnoot19). |
13. Audite, et contestamini in domo Jacob, dicit Dominus Deus exercituum: | 13. Hoort hetGa naar voetnoot20), en betuigt het tegen het huis Jacob, zegt de Heer, de God der heerscharenGa naar voetnoot21): |
14. Quia in die cum visitare coepero praevaricationes Israel, super eum visitabo, et super altaria Bethel: et amputabuntur cornua altaris, et cadent in terram. | 14. Voorwaar, ten dage dat Ik de overtredingen aan Israël begin te bezoeken, zal Ik aan hem bezoeking doen, en aan de altaren van BethelGa naar voetnoot22); en afgehouwen zullen worden de hoornen des altaarsGa naar voetnoot23), en nedervallen zullen zij ten gronde. |
15. Et percutiam domum hiemalem cum domo aestiva: et peribunt domus eburneae, et dissipabuntur aedes multae, dicit Dominus. | 15. En vergruizelen zal Ik het winterverblijf met het zomerverblijfGa naar voetnoot24); en ten gronde zullen gaan de ivoren paleizenGa naar voetnoot25), en de vele huizen zullen worden weggevaagdGa naar voetnoot26), zegt de Heer. |
- voetnoot1)
- Tweede deel. Verwijtingen en bedreigingen tegen het zondige Israël.
- voetnoot2)
- d.i. U alleen heb Ik boven alle volken der aarde liefgehad en tot mijn volk uitverkoren. Kennen heeft hier, gelijk meermalen (zie Osee XIII 5), de beteekenis van liefhebben; de kennis van God is van nature werkdadig.
- voetnoot3)
- Daarom, om die liefde van God zijn de zonden van Israël des te strafwaardiger. Vgl. Luc. XII 48.
- voetnoot4)
- De volgende (v. 3-7) spreuken en gelijkenissen, aan het gewone leven ontleend, dienen tot nadere verklaring van het door den profeet voorspeld, naderend strafgericht over Israël.
- voetnoot5)
- Waar twee te zamen gaan, gelijk hier het woord van den profeet en Gods beschikkingen over Israël in het oog loopend overeenstemmen, daar moet overeenkomst of afspraak tusschen de twee (hier God en den profeet) zijn voorafgegaan. Amos wil zijn goed recht, om als profeet in Israël op te treden, bekrachtigen tegenover sommige tegenstrevers (zie VII 10, v.).
- voetnoot6)
- Gelijk de leeuw, wanneer hij prooi heeft, door zijn gebrul de schrik is voor de dieren, zoo weerklinkt het brullen van Gods toorn (I 2) in het waarschuwend woord van den profeet; het wraakgericht is dus aanstaande. En dat die bedreiging geen ijdel woord is, blijkt nog meer uit de volgende vergelijking.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘zonder dat de strik gespannen is’.
- voetnoot8)
- De strik is het onheil, dat niet toevallig, maar door Gods beschikking op Israël zal neerkomen en waaraan zij op geene wijze zullen ontsnappen.
- voetnoot9)
- Zou dan Israël ongevoelig blijven, nu het dreigwoord van den profeet, de bazuin van den vertoornden God, tot boete en heilige vreeze vermaant?
- voetnoot10)
- Israël weet bij ondervinding, dat elk onheil geschiedt door Gods beschikking of toelating.
- voetnoot11)
- Woord beteekent hier, gelijk het Hebr. dabar, zaak of ding. De zin is: de komende straffen liet God door zijne vertrouwelingen, de profeten, voorzeggen, opdat het volk door bekeering die straffen zou afwenden. Mocht Israël ook thans luisteren naar de waarschuwing van den profeet!
- voetnoot12)
- Door deze vraag verklaart Amos de vrijmoedigheid, waarmede hij met zijne bedreigingen voor Israël optreedt: God heeft hem dit gelast.
- voetnoot13)
- God beveelt den profeet de paleisbewoners van de Philistijnsche stad Azotum en van Egypte, die tot hunne schade zoo dikwerf getuigen waren van Gods wonderdaden ter gunste van Israël, thans op te roepen tot getuigen van het bederf van Samaria's overheid.
- voetnoot14)
- Op de bergen rondom Samaria, op Ebal en Garizim. Van daar kunnen zij zien, wat schouwspel van ongerechtigheid die stad vertoont.
- voetnoot15)
- Of zonden. Hebr.: ‘de geweldige beroeringen’ van recht en orde door verdrukking der armen.
- voetnoot16)
- De vijand zal het geheele land bezetten; hij zal uwe sterkte, Hebr.: ‘uwe vastheid’, d.i. uwe rijkdommen, uwe legermacht van u wegnemen.
- voetnoot17)
- Nauwelijks zullen eenige weinigen gered worden. Dit drukt de herder Amos uit met eene vergelijking aan het herdersleven ontleend.
- voetnoot18)
- Zoo ook zullen slechts eenige weinigen uit de mindere volksklassen aan den ondergang ontkomen.
- voetnoot19)
- Tegenover die komende ellende stelt de profeet de tegenwoordige weelde en gerustheid van Samaria's grooten. In den hoek van den divan, waar men gemakkelijk rust. Het Damascener rustbed was wellicht een meubel van weelde met kostbare gebloemde stof (damast) overtrokken, die te Damascus werd vervaardigd.
- voetnoot20)
- Philistijnen en Egyptenaren (v. 9).
- voetnoot21)
- Plechtiger in den grondtekst: ‘uitspraak van den Heerscher Jehova, den God der heerscharen’; zie Osee XII noot 10.
- voetnoot22)
- Met nadruk zegt de Vulgaat, dat God de wandaden van Israël inderdaad zal komen straffen. De grondtekst heeft: ‘Voorwaar ten dage dat Ik de misdrijven van Israël zal bezoeken, zal Ik bezoeking doen aan de altaren van Bethel’, enz.
- voetnoot23)
- De hoornen des altaars waren de vier uitstekende hoekpunten, welke met het bloed der geofferde dieren werden bestreken (Exod. XXVII 2). Daar dit een der voornaamste offerplechtigheden was, werd het altaar door het afhouwen der hoornen ontwijd. Zoo zal de eeredienst te Bethel een einde nemen.
- voetnoot24)
- Eene berisping tevens der weelde van Samaria's inwoners.
- voetnoot25)
- Welker zalen met ivoor waren ingelegd. Vgl. III Reg. XXII 39.
- voetnoot26)
- De huizen der burgers. Dit werd vervuld bij de inneming van Samaria door de Assyriërs. Vgl. IV Reg XVII 5.