De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IX.
|
1. Noli laetari Israel, noli exsultare sicut populi: quia fornicatus es a Deo tuo, dilexisti mercedem super omnes areas tritici. | 1. Verblijd u niet, Israël, juich niet gelijk de volkenGa naar voetnoot1)! want gehoereerd hebt gij tegen uwen God, gij hebt het hoerenloon liefgehad op alle dorschvloeren van tarweGa naar voetnoot2). |
2. Area et torcular non pascet eos, et vinum mentietur eis. | 2. Dorschvloer en oliepers zullen hen niet voeden en de wijn zal hen bedriegenGa naar voetnoot3). |
3. Non habitabunt in terra Domini: reversus est Ephraim in AEgyptum, et in Assyriis pollutum comedit. | 3. Zij zullen niet wonen in het land des Heeren; Ephraïm keert terug naar Egypte en eet onder de Assyriërs het onreineGa naar voetnoot4). |
4. Non libabunt Domino vinum, et non placebunt ei: sacrificia eorum quasi panis lugentium: omnes, qui comedent eum, contaminabuntur: quia panis eorum animae ipsorum, non intrabit in domum Domini. | 4. Zij zullen den Heer geen wijn plengen en zij zullen Hem niet behagen; hunne offers zullen zijn als brood der treurenden: allen, die er van eten, zullen zich onrein makenGa naar voetnoot5). Want hun brood zal voor hun leven zijn; het komt niet in het huis des HeerenGa naar voetnoot6). |
[pagina 32]
5. Quid facietis in die solemni, in die festivitatis Domini? | 5. Wat zult gij doen ten dage des hoogtijds, ten dage van een feest des HeerenGa naar voetnoot7)? |
6. Ecce enim profecti sunt a vastitate: AEgyptus congregabit eos, Memphis sepeliet eos: desiderabile argentum eorum urtica hereditabit, lappa in tabernaculis eorum. | 6. Want zie, zij trekken weg van de verwoestingGa naar voetnoot8); Egypte zal hen verzamelen, MemphisGa naar voetnoot9) zal hen begraven. Hun kostbaar zilver zal de netel beërven, kliskruid zal zijn in hunne woningenGa naar voetnoot10). |
7. Venerunt dies visitationis, venerunt dies retributionis: scitote Israel stultum prophetam, insanum virum spiritualem, propter multitudinem iniquitatis tuae, et multitudinem amentiae. | 7. Gekomen zijn de dagen der bezoeking, gekomen zijn de dagen der vergelding - weetGa naar voetnoot11), Israël, dat de profeet een dwaas, de man des geestes een uitzinnige is - wegens de menigte uwer ongerechtigheid en de menigte der uitzinnigheidGa naar voetnoot12). |
8. Speculator Ephraim cum Deo meo: propheta laqueus ruinae factus est super omnes vias ejus, insania in domo Dei ejus. | 8. De wachter van Ephraïm is met mijnen God; de profeet is een valstrik geworden op al zijn wegen, eene dwaasheid in het huis van zijnen godGa naar voetnoot13). |
9. Profunde peccaverunt, sicut in diebus Gabaa: recordabitur iniquitatis eorum, et visitabit peccata eorum. Judic. XIX 25. | 9. Zwaar hebben zij gezondigd, als in de dagen van GabaäGa naar voetnoot14); gedenken zal Hij hunne ongerechtigheid en bezoeken zal Hij hunne zonden. |
10. Quasi uvas in deserto inveni Israel: quasi prima poma ficulneae in cacumine ejus vidi patres eorum: ipsi autem intraverunt ad Beelphe- | 10. Als druivenGa naar voetnoot15) in de woestijn vond Ik Israël, als de eerste vruchten in den top van den vijgeboom zag Ik hunne vaderenGa naar voetnoot16); maar zij |
[pagina 33]
gor, et abalienati sunt in confusionem, et facti sunt abominabiles sicut ea, quae dilexerunt. | zijn ingegaan tot Beëlphegor en hebben zich afgezonderd tot de schande, en zij werden verfoeilijk, evenals datgene wat zij liefhaddenGa naar voetnoot17). |
11. Ephraim quasi avis avolavit, gloria eorum a partu, et ab utero, et a conceptu. | 11. Ephraïm! gelijk een vogel wegvliegt, zóó hunne heerlijkheid, van de baring af, en van den moederschoot af, en van de ontvangenis afGa naar voetnoot18). |
12. Quod et si enutrierint filios suos, absque liberis eos faciam in hominibus: sed et vae eis cum recessero ab eis. | 12. En zoo zij hunne kinderen opkweeken, kinderloos zal Ik hen maken onder de menschen. Maar ook wee over hen, wanneer Ik van hen zal zijn gewekenGa naar voetnoot19)! |
13. Ephraim, ut vidi, Tyrus erat fundata in pulchritudine: et Ephraim educet ad interfectorem filios suos. | 13. Ephraïm, zooals ik het gezien heb, was een Tyrus in pracht gegrondvest; en Ephraïm zal zijne kinderen wegvoeren naar den worgerGa naar voetnoot20). |
14. Da eis Domine. Quid dabis eis? Da eis vulvam sine liberis, et ubera arentia. | 14. Geef hun, Heer! Wat zult Gij hun geven? Geef hun een schoot zonder kinderen en dorre borstenGa naar voetnoot21). |
15. Omnes nequitiae eorem in Galgal, quia ibi exosos habui eos: propter malitiam adinventionum eorum de domo mea ejiciam eos: non addam ut diligam eos, omnes principes eorum recedentes. | 15. Al hunne boosheden waren te GalgalGa naar voetnoot22); want daar had Ik een afkeer van hen; om de slechtheid hunner verzinselen zal Ik hen uit mijn huis verdrijven; voortaan zal Ik hen niet meer liefhebben; al hunne vorsten zijn afvalligen. |
16. Percussus est Ephraim, radix eorum exsiccata est: fructum ne- | 16. Geslagen is Ephraïm, hun wortel is verdord, vrucht zullen zij niet |
[pagina 34]
quaquam facient. Quod et si genuerint, interficiam amantissima uteri eorum. | meer dragenGa naar voetnoot23); en zoo zij baren zal Ik dooden de lievelingen van hunnen schoot. |
17. Abjiciet eos Deus meus, quia non audierunt eum: et erunt vagi in nationibus. | 17. Verwerpen zal hen mijn God, omdat zij naar Hem niet gehoord hebben, en zwervelingen zullen zij zijn onder de volkenGa naar voetnoot24). |
- voetnoot1)
- Gelijk de heidenen op het oogstfeest ter eere hunner goden met reien van dansers ‘jubelen’ (Hebr.)
- voetnoot2)
- Zij beschouwen den oogst als het loon hunner geestelijke hoererij of afgoderij. Zie II 5, v.
- voetnoot3)
- De geoogste vruchten, graan en olie, zullen hun geen voordeel brengen en de wijn zal hunne verwachting bedriegen. Zie II 8, 9; VII 14.
- voetnoot4)
- Vgl. VIII noot 18. In Assyrië, het land der ballingschap, zal Ephraïm zijne spijswetten niet kunnen onderhouden en spijzen moeten gebruiken, die volgens zijne wet onrein zijn.
- voetnoot5)
- Ver van Jerusalem, van het eenig wettige heiligdom verwijderd, kan Israël den Heer niet offeren; de offers, die zij in het land der ballingschap opdragen, zouden hen schuldiger voor God maken en de maaltijden van die offers aangericht zouden zijn als brood der treurenden, d.i. als het rouwmaal in een sterfhuis, dat allen daar tegenwoordig onrein maakte (Num. XIX 14).
- voetnoot6)
- Hun dagelijksch brood kunnen zij daar niet heiligen door het hefoffer; het dient alleen tot voeding en onderhoud des levens.
- voetnoot7)
- Vooral op de feestdagen der Wet zal de ballingschap hun dubbel zwaar vallen, omdat zij in het vreemde land die dagen niet naar behooren kunnen vieren.
- voetnoot8)
- d.i. Uit het door de vijanden verwoeste land.
- voetnoot9)
- Eene voorname stad in het oude Egypte. Zie VIII noot 18.
- voetnoot10)
- Op de plaats waar hunne huizen stonden en hunne schatten bewaard werden, zullen, ten gevolge van den lanferen duur der ballingschap, netel en kliskruid (Hebr.: ‘distelen en doornen’) groeien.
- voetnoot11)
- Eene tusschenrede tegen de valsche profeten, die praalden met den eeretitel van den waren profeet: man des geestes, d.i. door den H. Geest bezield. Hebr.: ‘ondervinden zal het Israël. Een dwaas wordt de profeet, een uitzinnige de man des geestes wegens’ enz., m.a.w. het bedrog der valsche profeten, die het volk geluk voorspiegelden, zal ontmaskerd, en zij zullen als dwazen geacht worden.
- voetnoot12)
- Zoo noemt de profeet de dwaze afgoderij.
- voetnoot13)
- De ware profeet, aangesteld als wachter om te waken over het volk, is de vertrouweling van God. Vgl. Ezech. XXXIII 2, v.v. Tegenover den man Gods stelt Osee den valschen profeet, die door leugenachtige beloften een valstrik is voor het volk, en door zijne afgodische kunstenarijen eene dwaasheid is in de heiligdommen van Bethel en Dan, waar hij zijnen god, het gouden kalf, vereert.
- voetnoot14)
- Evenals de inwoners van Gabaä (vgl. Judic. XIX, XX), hebben de Israëlieten gezondigd door afgoderij, ontucht en gewelddadigheid. Even zwaar verdienen zij gestraft te worden.
- voetnoot15)
- Overgang tot het derde gedeelte van het boek.
- voetnoot16)
- Gelijk een dorstige reiziger in de woestijn zich verblijdt over druiven, gelijk de eerste vruchten van den vijgeboom ‘in diens begin’ (Hebr.) d.i. in het eerst van den vijgenoogst met graagte geplukt worden, zoo welbehagelijk was aan God de uitverkiezing hunner vaderen in de woestijn. Maar reeds spoedig beantwoordde Israël aan Gods liefde door afschuwelijke afgoderij: Zij zijn ingegaan enz.
- voetnoot17)
- Vgl. Num. XXV. Ter eere van Beëlphegor of liever Baäl-peor, den schandelijken afgod der Moabieten, zondigden de Israëlieten in de woestijn. Maar hunne kinderen waren niet beter; daarom volgt v. 11 de bedreiging.
- voetnoot18)
- Zonder een spoor achter te laten, zal de heerlijkheid van Israël vergaan, welke bestaat in een talrijk nakroost. Hun kroost zal omkomen of bij de baring, of in den moederschoot, of reeds bij de ontvangenis.
- voetnoot19)
- Wat toch is Israël zonder Jehova, zijnen vader, beschermer en steun? Ongelukkig het volk, ja een ieder, die van Gods gunst en genade is verstoken!
- voetnoot20)
- Ephraïm of Israël kon in zijnen bloei wedijveren met het schoone en sterke Tyrus der oudheid, maar het is zelf de schuld van zijnen ondergang, want door het bevorderen der afgoderij voert het als 't ware zijne kinderen weg naar den worger.
- voetnoot21)
- De profeet, vol ijver voor de eer van God, welke door zijn volk wordt geschonden, bidt het wraakgericht over hen af. Hij aarzelt, niet wetende, welke straf aan hun wangedrag past. Onvruchtbaarheid des huwelijks was een der meest gevreesde straffen.
- voetnoot22)
- Te Galgal bedreef het volk reeds vroeger afgoderij (Judic. III 19) en het was van toen af om die zonde een voorwerp van afkeer voor God. Omdat ook thans hunne verzinselen, d.i. hunne plannen en begeerten (Hebr.: ‘hunne handelingen’) even slecht waren, zal God hen verdrijven uit zijn huis, zoodat zij zullen ophouden Gods uitverkoren volk te zijn.
- voetnoot23)
- Ephraïm wordt als een wijnstok, die, door zonnebrand of wormen gestoken, met wortel en al verdort. Zijn ondergang is dus onvermijdelijk.
- voetnoot24)
- Zij zullen door den vloek des Heeren geslagen worden, gelijk Caïn (Gen. IV 14).