De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IV.
|
1. Audite verbum Domini filii Israel, quia judicium Domino cum habitatoribus terrae: non est enim veritas, et non est misericordia, et non est scientia Dei in terra. | 1. Hoort het woord des Heeren, kinderen van Israël, want de Heer heeft een rechtsgeding met de bewoners des landsGa naar voetnoot1), want er is geene waarheid en er is geene barmhartigheidGa naar voetnoot2) en er is geene kennis van God in het land. |
2. Maledictum, et mendacium, et homicidium, et furtum, et adulterium inundaverunt, et sanguis sanguinem tetigit. | 2. Van lasterGa naar voetnoot3) en leugen en moord en diefstal en overspel stroomt het over en bloedschuld volgt op bloedschuldGa naar voetnoot4). |
3. Propter hoc lugebit terra, et infirmabitur omnis, qui habitat in ea, in bestia agri, et in volucre coeli: sed et pisces maris congregabuntur. | 3. Daarom zal het land treurenGa naar voetnoot5) en zal wegkwijnen een ieder die het bewoont, met het gedierte des velds en met het gevogelte des hemels, maar ook de visschen der zee zullen samengeraapt wordenGa naar voetnoot6). |
4. Verumtamen unusquisque non | 4. Evenwel niemand oordeele en |
[pagina 19]
judicet: et non arguatur vir: populus enim tuus sicut hi, qui contradicunt sacerdoti. | geen man worde berisptGa naar voetnoot7), want uw volk is als zij, die den priester tegenspreken. |
5. Et corrues hodie, et corruet etiam propheta tecum: nocte tacere feci matrem tuam. | 5. En vallen zult gij heden en vallen zal ook de profeet met u, des nachts doe Ik uwe moeder zwijgenGa naar voetnoot8). |
6. Conticuit populus meus, eo quod non habuerit scientiam: quia tu scientiam repulisti, repellam te, ne sacerdotio fungaris mihi: et oblita es legis Dei tui, obliviscar filiorum tuorum et ego. | 6. Mijn volk verstomt, omdat het de kennis niet heeftGa naar voetnoot9). Dewijl gij de kennis verworpen hebt, zal Ik u verwerpen, opdat gij Mij het priesterschap niet meer zult bedienenGa naar voetnoot10), en dewijl gij vergeten hebt de wet van uwen God, zal ook Ik uwe kinderenGa naar voetnoot11) vergeten. |
7. Secundum multitudinem eorum sic peccaverunt mihi: gloriam eorum in ignominiam commutabo. | 7. Naar gelang hunner menigteGa naar voetnoot12), naar die mate zondigden zij tegen Mij; hunne heerlijkheid zal Ik in schande verkeeren. |
8. Peccata populi mei comedent, et ad iniquitatem eorum sublevabunt animas eorum. | 8. De zonden mijns volks eten zij en naar diens ongerechtigheid hunkeren hunne zielenGa naar voetnoot13). |
9. Et erit sicut populus, sic sacerdos: et visitabo super eum vias ejus, et cogitationes ejus reddam ei. Is. XXIV 2. | 9. En gelijk het volk, zoo zal de priester zijnGa naar voetnoot14), en Ik zal zijne wegen aan hem bezoeken en naar zijne raadslagen hem vergelden. |
10, Et comedent, et non saturabuntur: fornicati sunt, et non cessaverunt: quoniam Dominum | 10. En zij zullen eten en zij zullen niet verzadigd wordenGa naar voetnoot15), zij hoereerden en zij hielden niet opGa naar voetnoot16), want |
[pagina 20]
dereliquerunt in non custodiendo. | den Heer hebben zij verlaten door (zijn gebod) niet te onderhouden. |
11. Fornicatio, et vinum, et ebrietas auferunt cor. | 11. Hoererij en wijn en dronkenschap benemen het hartGa naar voetnoot17). |
12. Populus meus in ligno suo interrogavit, et baculus ejus annuntiavit ei: spiritus enim fornicationum decepit eos, et fornicati sunt a Deo suo. | 12. Mijn volk raadpleegt door zijn hout en zijn stok geeft het openbaringen, want de geest der hoererijen heeft hen vervoerdGa naar voetnoot18) en zij hebben gehoereerd tegen hunnen God. |
13. Super capita montium sacrificabant, et super colles accendebant thymiama: subtus quercum, et populum, et terebinthum, quia bona erat umbra ejus: ideo fornicabuntur filiae vestrae, et sponsae vestrae adulterae erunt. | 13. Op de toppen der bergen offerden zij en op de heuvelen brandden zij reukwerkGa naar voetnoot19), onder eik en populier en terpentijnboom, omdat zijn schaduw goed was. DaaromGa naar voetnoot20) blijven uwe dochters hoereeren en uwe bruiden overspel bedrijven. |
14. Non visitabo super filias vestras cum fuerint fornicatae, et super sponsas vestras cum adulteraverint: quoniam ipsi cum meretricibus conversabantur, et cum effeminatis sacrificabant, et populus non intelligens vapulabit. | 14. Niet aan uwe dochters zal Ik het bezoeken, als zij hoereeren, en niet aan uwe bruiden, als zij overspel bedrijven, dewijl zij zelvenGa naar voetnoot21) met boeleersters omgingen en met verwijfden offerden. En het volk, dat niet verstaan wil, zal zijn straf ontvangen! |
15. Si fornicaris tu Israel, non delinquat saltem Juda: et nolite ingredi in Galgala, et ne ascenderitis in Bethaven, neque juraveritis: Vivit Dominus. | 15. Zoo gij hoereert, gij Israël, niet afvallig worde althans Juda! En treedt niet binnen in GalgalaGa naar voetnoot22) en gaat niet op naar BethavenGa naar voetnoot23) en zweert niet: Zoo waar de Heer leeft. |
16. Quoniam sicut vacca lasciviens declinavit Israel: nunc pascet eos Dominus, quasi agnum in latitudine. | 16. Want gelijk eene dartele koe is Israël afgewekenGa naar voetnoot24). Nu zal de Heer hen weiden als een lam in de ruimteGa naar voetnoot25). |
17. Particeps idolorum Ephraim, dimitte eum. | 17. Deelgenoot der afgoden is Ephraïm, laat het begaanGa naar voetnoot26)! |
[pagina 21]
18. Separatum est convivium eorum, fornicatione fornicati sunt: dilexerunt afferre ignominiam protectores ejus. | 18. Afgezonderd is hun gastmaalGa naar voetnoot27), met hoereerlust hoereeren zijGa naar voetnoot28), smaad aandoen is zijner voogden lustGa naar voetnoot29). |
19. Ligavit eum spiritus in alis suis, et confundentur a sacrificiis suis. | 19. Gebonden heeft hem de wind in zijne vleugelen en te schande zullen zij worden om hunne offersGa naar voetnoot30). |
- voetnoot1)
- Tweede gedeelte van het boek. De Heer heeft een rechtsgeding, d.i. Hij zal de Israëlieten richten en de schuldigen straffen.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘geene trouw en geene liefde.’ Israël, weleer de bruid des Heeren, schendt de beloofde trouw en weigert de verschuldigde liefde. Er is geene werkdadige kennis van God, wien het weigert te gehoorzamen. Dit blijkt uit de volgende zonden.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘meineed.’
- voetnoot4)
- d.i. zonder ophouden worden doodslag en gewelddadigheden bedreven.
- voetnoot5)
- d.i. om die zonden zal Israël gestraft worden door de ballingschap en bijgevolg zal het land treuren om de wegvoering der bevolking en de verwoesting der velden.
- voetnoot6)
- De redelooze schepselen hebben deel zoowel in de straffen van den zondaar. (Gen. III 17; VI 7), als in de verheerlijking der zaligen (Rom. VIII 19).
- voetnoot7)
- Niemand veroordeele of berispe die hardnekkigen. Dit is ook de zin van den grondtekst: Niemand twiste of richte verwijtingen tot dit volk, want het helpt toch niet. De reden volgt: allen zijn hardnekkige zondaars en den dood schuldig, zooals hij, die zich niet onderwierp aan de uitspraak van den priester (vgl. Deut. XVII 12).
- voetnoot8)
- Heden, d.i. binnen korten tijd, zult gij met uwe valsche profeten te gronde gaan; des nachts, in het akelige der duisternis, doe ik uwe moeder, Samaria, de hoofdstad des lands, zwijgen door de wegvoering harer bevolking. Hebr.: ‘Bij dag zult gij vallen en bij nacht zal ook de profeet met u vallen en Ik zal uwe moeder verdelgen,’ m.a.w., onophoudelijk (bij dag en bij nacht) zullen rampen op u en uwe verleiders neerkomen, wanneer het land en de hoofdstad door de Assyriërs zullen verdelgd worden.
- voetnoot9)
- Mijn volk verstomt, of liever (Hebr.) ‘vergaat’, omdat het weigert Mij te gehoorzamen. Zie noot 2.
- voetnoot10)
- God had Israël gemaakt ‘tot een priesterlijk koninkrijk’, d.i. tot priesters en koningen, ‘tot een heilig volk’ (Exod. XIX 6). Thans wordt het door God verworpen en van dat voorrecht beroofd om zijne afgoderij en zijne overige zonden.
- voetnoot11)
- de onderdanen des rijks.
- voetnoot12)
- Naar gelang zij toenamen in getal en rijkdom. Dit noemt de profeet aanstonds hunne heerlijkheid.
- voetnoot13)
- De priesters van Bethel en Dan eten de zonden, d.i. de offers voor de zonden, waarvan zij hun wettig aandeel kregen (Lev. VI 25, v.). Zij hunkerden naar de ongerechtigheid des volks, om zoo hunne inkomsten te vermeerderen.
- voetnoot14)
- Hetzelfde strafgericht zal het volk en den priester treffen om zijne wegen d.i. booze handelingen.
- voetnoot15)
- m.a.w. zij zullen van hunnen overvloed niet kunnen genieten.
- voetnoot16)
- Zonder ophouden bedrijven zij afgoderij. Volgens den grondtekst bedreigt de profeet hun huwelijk met onvruchtbaarheid.
- voetnoot17)
- d.i. het verstand, dat volgens de meening der Hebreërs zijn zetel in het hart had. Door die zonden verblind, vervielen zij tot de volgende ongerijmdheden.
- voetnoot18)
- Zij raadplegen het houten afgodsbeeld of wel den tooverstaf, verblind door de onkuische driften, die zij involgen.
- voetnoot19)
- Naar de wijze der Chanaänieten. Zie Deut. XII 2, v.
- voetnoot20)
- Omdat de ouderen en de mannen door hun slecht voorbeeld de jongeren, vooral het zwakkere geslacht verleiden.
- voetnoot21)
- de ouderen, de mannen.
- voetnoot22)
- in het afgodisch heiligdom te Galgala, ten oosten van Jericho.
- voetnoot23)
- Bethaven is de schimpnaam van Bethel. Deze naam, die huis van God beteekent, werd veranderd in Bethaven, huis van onheil, om het onwettig heiligdom van het gouden kalf. Daar dit onder den heiligen naam van God werd aangeroepen, zegt de profeet: Zweert niet enz.
- voetnoot24)
- Israël heeft het juk van 's Heeren wet afgeschud en is van den weg zijner geboden afgeweken.
- voetnoot25)
- De H. Hiëronymus verklaart: God zal het volk in het uitgebreide Assyrië verstrooien en aan de willekeur zijner vijanden overleveren, gelijk een lam in de ruimte, d.i. in het open veld, van de kudde afgedwaald, de prooi wordt der wolven.
- voetnoot26)
- Laat u niet in, o Juda, met de afgoderij van het afvallige Ephraïm. Onder dezen naam verstaan de profeten, vooral Osee, hier en in 't vervolg het rijk van Israël, dat naar den voornaamsten der tien stammen Ephraïm genoemd wordt, ook omdat uit dezen stam zijne eerste koningen waren.
- voetnoot27)
- Hun gastmaal van spijzen aan de afgoden opgedragen is afgezonderd van het aan Jehova toegewijde Juda; m.a.w., er kan geen gemeenschap bestaan tusschen het afgodische Israël en het aan God getrouwe Juda. Want zonder ophouden bedrijft Israël afgoderij.
- voetnoot28)
- Zie I noot 4.
- voetnoot29)
- d.i. zij. die gesteld zijn tot bescherming van het volk, te weten koningen, rijksgrooten en priesters, zijn door hunne gruwelen de oorzaak der smadelijke en vernederende ballingschap.
- voetnoot30)
- Aankondiging van het wraakgericht over Israël. Als door de vleugelen van eenen wervelwind medegesleurd, zullen zij in ballingschap weggevoerd en diep vernederd worden om hunne zondige offers.