De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput II.
|
1. Dicite fratribus vestris: Populus meus: et sorori vestrae: Misericordiam consecuta. | 1. Zegt tot uwe broeders: Mijn volk! en tot uwe zuster: BegenadigdeGa naar voetnoot1)! |
2. Judicate matrem vestram, judicate: quoniam ipsa non uxor mea, et ego non vir ejus: auferat fornicationes suas a facie sua, et adulteria sua de medio uberum suorum. | 2. Richt uwe moeder, richt haarGa naar voetnoot2), want zij is niet mijne vrouw en Ik ben niet haar man. Weg neme zij hare hoererijen van haar gelaat en haar overspel van te midden harer borstenGa naar voetnoot3), |
3. Ne forte exspoliem eam nudam, et statuam eam secundum diem nativitatis suae: et ponam eam quasi so- | 3. opdat Ik wellicht haar niet naakt uitschuddeGa naar voetnoot4) en haar doe staan als ten dage harer geboorteGa naar voetnoot5) en haar |
[pagina 14]
litudinem, et statuam eam velut terram inviam, et interficiam eam siti. | zette als eene woestijnGa naar voetnoot6) en haar make als een ongebaand landGa naar voetnoot7) en haar doode door dorst. |
4. Et filiorum illius non miserebor: quoniam filii fornicationum sunt. | 4. En aan hare kinderen zal Ik geene genade doen, want kinderen der hoererijenGa naar voetnoot8) zijn zij. |
5. Quia fornicata est mater eorum, confusa est quae concepit eos: quia dixit: Vadam post amatores meos, qui dant panes mihi, et aquas meas, lanam meam, et linum meum, oleum meam, et potum meum. | 5. Want gehoereerd heeft hunne moeder, te schande is geworden zij, die hen ontving, daar zij zeide: Ik zal mijne minnaarsGa naar voetnoot9) achternaloopen, die mij brood geven en mijn water, mijne wol en mijn vlas, mijne olie en mijn drank. |
6. Propter hoc ecce ego sepiam viam tuam spinis, et sepiam eam maceria, et semitas suas non inveniet. | 6. Daarom zie, Ik zal uwen weg versperren met doornen en hem versperren met eenen muur en zij zal hare paden niet vindenGa naar voetnoot10). |
7. Et sequetur amatores suos, et non apprehendet eos: et quaeret eos, et non inveniet, et dicet: Vadam, et revertar ad virum meum priorem: quia bene mihi erat tunc magis quam nunc. | 7. En zij zal hare minnaars volgen en zij zal hen niet inhalen; en zij zal hen zoeken en zij zal hen niet vinden; en zij zal zeggen: Ik zal gaan en terugkeeren tot mijnen eersten manGa naar voetnoot11), daar het mij wel was toen, beter dan nu. |
8. Et haec nescivit, quia ego dedi ei frumentum, et vinum, et oleum, et argentum multiplicavi ei, et aurum, quae fecerunt Baal. | 8. En zij erkende niet, dat Ik haar koren gaf en wijn en olieGa naar voetnoot12) en dat Ik haar vermeerderde het zilver en het goud, dat zij besteedden voor BaälGa naar voetnoot13). |
9. Idcirco convertar, et sumam frumentum meum in tempore suo, et vinum meum in tempore suo, et liberabo lanam meam et linum meum, quae operiebant ignominiam ejus. | 9. Daarom zal Ik Mij omkeeren en nemenGa naar voetnoot14) mijn koren te zijnen tijde en mijnen wijn te zijnen tijde en Ik zal vrijmakenGa naar voetnoot15) mijne wol en mijn vlas, die hare schande bedekten. |
10. Et nunc revelabo stultitiam ejus in oculis amatorum ejus: et vir non eruet eam de manu mea. | 10. En nu zal Ik hare dwaasheidGa naar voetnoot16) openbaren voor de oogen harer minnaarsGa naar voetnoot17) en geen man zal haar rukken uit mijne hand. |
[pagina 15]
11. Et cessare faciam omne gaudium ejus, solemnitatem ejus, neomeniam ejus, sabbatum ejus, et omnia festa tempora ejus. | 11. En Ik zal doen ophouden al hare vreugde, haar hoogtijd, haar nieuwe-maan, haar sabbat en al hare feesttijden. |
12. Et corrumpam vineam ejus, et ficum ejus: de quibus dixit: Mercedes hae, meae sunt, quas dederunt mihi amatores mei: et ponam eam in saltum et comedet eam bestia agri. | 12. En Ik zal verderven haren wijngaard en haren vijgeboom, van welke zij zeide: Dit is loon, het mijne, dat mijne minnaars mij gaven. En Ik zal haarGa naar voetnoot18) maken tot een woud en het gedierte des velds zal haar verslinden. |
13. Et visitabo super eam dies Baalim, quibus accendebat incensum, et ornabatur inaure sua, et monili suo, et ibat post amatores suos, et mei obliviscebatur, dicit Dominus. | 13. En Ik zal over haar bezoeken de dagen der Baäl's, op welke zij wierook ontstak en zich opsierde met hare oorringen en halssieraden en achter hare minnaars liep en Mij vergat, zegt de Heer. |
14. Propter hoc, ecce ego lactabo eam, et ducam eam in solitudinem: et loquar ad cor ejus. | 14. Daarom, zie, Ik zal haar lokken en haar voeren in de eenzaamheid en Ik zal spreken tot haar hartGa naar voetnoot19). |
15. Et dabo ei vinitores ejus ex eodem loco, et Vallem Achor ad aperiendam spem: et canet ibi juxta dies juventutis suae, et juxta dies ascensionis suae de terra AEgypti. | 15. En Ik zal haar geven hare wijngaardeniers uit dezelfde plaatsGa naar voetnoot20) en het dal van Achor tot ingang der hoopGa naar voetnoot21) en zingen zal zij daar als in de dagen van hare jeugd en als in de dagen van haren opgang uit EgyptelandGa naar voetnoot22). |
16. Et erit in die illa, ait Dominus: vocabit me: Vir meus: et non vocabit me ultra, Baali. | 16. En het zal zijn te dien dage, zegt de Heer: Zij zal Mij noemen: Mijn man! en zij zal Mij niet meer noemen: Mijn Baäl!Ga naar voetnoot23) |
[pagina 16]
17. Et auferam nomina Baalim de ore ejus, et non recordabitur ultra nominis eorum. | 17. En wegnemen zal IkGa naar voetnoot24) de namen der Baäl's uit haren mond en zij zal hunnen naam niet meer gedenken. |
18. Et percutiam cum eis foedus in die illa, cum bestia agri, et cum volucre coeli, et cum reptili terrae: et arcum, et gladium, et bellum conteram de terra, et dormire eos faciam fiducialiter. | 18. En Ik zal met henGa naar voetnoot25) een verbond sluiten te dien dage, met het gedierte des velds en met het gevogelte des hemels en met het kruipend gedierte der aardeGa naar voetnoot26), en den boog en het zwaard en den krijg zal Ik uit het land verdelgen en Ik zal hen gerust doen slapenGa naar voetnoot27). |
19. Et sponsabo te mihi in sempiternum: et sponsabo te mihi in justitia, et judicio, et in misericordia, et in miserationibus. | 19. En Ik zal u verlovenGa naar voetnoot28) aan Mij voor eeuwig, en Ik zal u verloven aan Mij door gerechtigheid en door recht en door barmhartigheid en door ontferming, |
20. Et sponsabo te mihi in fide: et scies quia ego Dominus. | 20. en Ik zal u verloven aan Mij door getrouwheidGa naar voetnoot29) en gij zult weten dat Ik ben de Heer. |
21. Et erit in die illa: Exaudiam, dicit Dominus, exaudiam coelos, et illi exaudient terram. | 21. En het zal zijn te dien dage: Ik zal verhooren, zegt de Heer, verhooren zal Ik den hemel, en die zal verhooren de aarde, |
22. Et terra exaudiet triticum, et vinum, et oleum: et haec exaudient Jezrahel. | 22. en de aarde zal verhooren de tarwe en den wijn en de olieGa naar voetnoot30), en die zullen verhooren JezrahelGa naar voetnoot31). |
23. Et seminabo eam mihi in terra, et miserebor ejus, quae fuit Absque misericordia. | 23. En Ik zal haar zaaien Mij ter eere in het landGa naar voetnoot32) en Ik zal genade doen aan haar, die heette Geen-genade. |
24. Et dicam non populo meo: | 24. En Ik zal zeggen aan Mijn- |
[pagina 17]
Populus meus es tu: et ipse dicet: Deus meus es tu. Rom. IX 25; I Petr. II 10. | volk-niet: Gij zijt mijn volk, en dit zal zeggen: Gij zijt mijn GodGa naar voetnoot33). |
- voetnoot1)
- Dit vers behoort nog tot het vorige hoofdstuk. Het bekeerde Israël wordt wederom het volk van God en alzoo zonder zijne verdienste begenadigd.
- voetnoot2)
- De moeder is het Israëlietische volk in zijn geheel, dat door afgoderij afvallig was van God en schuldig aan geestelijk overspel. De kinderen dier moeder, de onderdanen des rijks, worden door God uitgenoodigd te oordeelen, of de straf der wet tegen overspel door haar niet verdiend was.
- voetnoot3)
- Men heeft hier te denken aan blanketsel, sieraden, opschik enz. De zin is: dat zij ophoude schaamteloos te zondigen door geestelijk overspel en openlijk de teekenen harer afgoderij (amuletten, beeldjes enz.) op hare borst te dragen. Vgl. Prov. VII 10.
- voetnoot4)
- De straf over het overspelige Israël. Vgl. Ezech. XVI 37, v.v.
- voetnoot5)
- van alles beroofd. Vgl. Ezech. XIV 4, v.
- voetnoot6)
- waar gebrek is aan het noodzakelijke.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘als een verdorden grond’, waar men van dorst wegkwijnt. Eene zinspeling op Num. XIV 35.
- voetnoot8)
- Kinderen, die op het voorbeeld hunner moeder zich schuldig maakten aan afgoderij.
- voetnoot9)
- De minnaars zijn de heidensche volken, met welke Israël verbonden sloot, en de afgoden dier volken, welke Israël vereerde. Aan hen werd dank geweten voor den overvloed aan tijdelijk goed.
- voetnoot10)
- m.a.w., God zal hun boos opzet verhinderen en hen door straffen dwingen tot Hem terug te keeren.
- voetnoot11)
- God den Heer.
- voetnoot12)
- Het ontrouwe Israël wilde niet erkennen, dat de Heer de gever is van al deze voortbrengselen van hun land.
- voetnoot13)
- Eene algemeene benaming der Chanaänietische afgoden.
- voetnoot14)
- d.i. Ik zal weder, zooals vroeger meermalen geschied is, hun mijne gaven ontnemen en hen gebrek laten lijden aan voedsel en kleeding. Te zijnen tijde, beteekent: als de vruchten reeds rijp zijn voor den oogst.
- voetnoot15)
- van de dienstbaarheid der zonde. Vgl. Rom. VIII 20, v. - Hebr.: ‘Ik zal nemen’.
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘hare schaamte’, de onteerende straf voor overspel.
- voetnoot17)
- harer heidensche naburen, naar wier gunst Israël dong.
- voetnoot18)
- het land dier overspelige. De zin is: Ik zal hare steden en velden verkeeren in eene wildernis, waar het wild gedierte zijn voedsel vindt.
- voetnoot19)
- Na de voorzegging van de straf der ballingschap (v. 9-13) volgt thans de aankondiging der bekeering en der herstelling van Israël. God zal de zondige bruid lokken d.i. door zoete woorden en beloften uitnoodigen hare minnaars te verlaten en tot Hem terug te keeren. Evenals vroeger Israël door de rondzwerving in de woestijn gevormd werd tot het uitverkoren volk, zoo zal God ook thans zijn volk voeren in de eenzaamheid, d.i. naar het land der ballingschap, en daar door genade en beloften spreken tot zijn hart.
- voetnoot20)
- God zal aan zijnen wijngaard, d.i. aan het uitverkoren volk uit het land der ballingschap bewakers of bestuurders geven. Volgens den grondtekst zal God haar ‘wijngaarden’ geven en dus vergoeden, wat zij door de ballingschap had verloren.
- voetnoot21)
- In het dal van Achor leden de Hebreërs bij de verovering van het beloofde land eene nederlaag om de heiligschennis van Achan (Vgl. Jos. VII). Na uitboeting dier zonde trokken zij van daar zegevierend door Chanaän. Zoo ook zal nu geschieden. Het dal van Achor (dat rampspoed beteekent) is het land der ballingschap, hetwelk voor Israël de ingang der hoop zal zijn, want hunne bekeering door de rampen der ballingschap is het begin eener hoopvolle toekomst.
- voetnoot22)
- Bij zijne bevrijding uit de ballingschap zal Israël zich verheugen en het lied zingen, dat het jeugdige Israël zong na den wonderbaren tocht door de Roode zee.
- voetnoot23)
- Dan zal Israël de afgoden verafschuwen, zoodat zelfs hunne namen niet meer genoemd worden. Baali beteekent mijn heer! en had alleen door het gebruik een afgodischen zin.
- voetnoot24)
- Die bekeering van Israël is het werk van Gods genade.
- voetnoot25)
- Hebr.: ‘voor hen’, te hunner gunste.
- voetnoot26)
- Dit verbond beteekent, dat God de dieren, aan welke Hij het land van zijn zondig volk had overgeleverd (v. 12), voortaan zal verhinderen nog schade toe te brengen.
- voetnoot27)
- Dit vers bevat eene zinnebeeldige voorstelling van de veiligheid en den vrede van het aan God toegewijde volk.
- voetnoot28)
- d.i. Ik zal u uitkiezen tot mijne bruid. De bruid, hier bedoeld, is de Kerk; de bruidegom is Christus, die in zijn vurig verlangen naar die vereeniging door geloof en liefde met zijne bruid drie malen (v. 19 en 20) herhaalt: Ik zal u verloven aan Mij.
- voetnoot29)
- Het Nieuw Verbond is eeuwigdurend; die verloving geschiedt door gerechtigheid of rechtvaardigmaking; door recht, d.i. door een rechtvaardig en wijs bestuur; door barmhartigheid, want zij is eene onverdiende gave van God; door getrouwheid, want de bruid is voor immer haren bruidegom getrouw en de bruidegom blijft met zijne bruid tot het einde der dagen en zal in haar al zijne beloften vervullen.
- voetnoot30)
- Eene sterke persoonsverbeelding: de hemel smeekt God om regenwolken, de aarde smeekt den hemel om regen, de tarwe en de wijn enz. smeeken de aarde om vruchtbaarheid. De Gever van alle gaven zal die gebeden verhooren. Die stoffelijke zegeningen zijn een zinnebeeld van den hoogeren geestelijken zegen van het Nieuw Verbond.
- voetnoot31)
- Het met God verzoende Israël zal wezen Jezrahel, wat hier beteekent zaad of planting van God, d.i. zijn geliefd volk. Vgl. I noot 5.
- voetnoot32)
- Zinnebeeld der vermenigvuldiging van het volk Gods onder het Nieuw Verbond.
- voetnoot33)
- Het heil van den Messias is eene gave van Gods ontferming; het geestelijke Israël is wederom in genade aangenomen tot de waardigheid van volk Gods.