De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |||||||||||||||
Prophetia Osee.Caput I.
|
VERBUM Domini, quod factum est ad Osee filium Beeri, in diebus Oziae, Joathan, Achaz, Ezechiae regum Juda, et in diebus Jeroboam filii Joas regis Israel. | HET woord des Heeren, dat geschied is tot Osee, den zoon van Beëri, in de dagen van Ozias, Joathan, Achaz, Ezechias, koningen van Juda, en in de dagen van Jeroboam, den zoon van Joas, koning van Israël. |
2. Principium loquendi Domino in Osee: et dixit Dominus ad Osee: Vade, sume tibi uxorem fornicationum, et fac tibi filios fornicationum: quia fornicans fornicabitur terra a Domino. | 2. Begin van het spreken des Heeren in OseeGa naar voetnoot1). En de Heer zeide aan Osee: Ga, neem u eene vrouw uit de hoererijenGa naar voetnoot2) en verwek u kinderen van de hoererijenGa naar voetnoot3), want hoereerend blijft het land hoereerenGa naar voetnoot4) tegen den Heer. |
3. Et abiit, et accepit Gomer filiam Debelaim: et concepit, et peperit ei filium. | 3. En hij ging en hij nam Gomer, de dochter van Debelaïm; en zij ontving en zij baarde hem eenen zoon. |
[pagina 12]
4. Et dixit Dominus ad eum: Voca nomen ejus Jezrahel: quoniam adhuc modicum, et visitabo sanguinem Jezrahel super domum Jehu, et quiescere faciam regnum domus Israel. | 4. En de Heer sprak tot hem: Noem zijnen naam JezrahelGa naar voetnoot5), want nog een weinig tijds en Ik zal de bloedschuld van JezrahelGa naar voetnoot6) bezoeken aan het huis van Jehu en Ik zal doen ophouden het rijk van het huis van IsraëlGa naar voetnoot7). |
5. Et in illa die conteram arcum Israel in valle Jezrahel. | 5. En te dien dage zal Ik breken den boog van IsraëlGa naar voetnoot8) in het dal van Jezrahel. |
6. Et concepit adhuc, et peperit filiam. Et dixit ei: Voca nomen ejus Absque misericordia: quia non addam ultra misereri domui Israel, sed oblivione obliviscar eorum. | 6. En zij ontving weder en zij baarde eene dochter. En Hij zeide tot hem: Noem haren naam Geen-genadeGa naar voetnoot9), want Ik zal verder geen genade meer doen aan het huis van Israël, maar in vergetelheid zal Ik hen vergeten. |
7. Et domui Juda miserebor, et salvabo eos in Domino Deo suo: et non salvabo eos in arcu, et gladio, et in bello, et in equis, et in equitibus. | 7. En aan het huis van Juda zal Ik genade doen en Ik zal hen redden in den Heer, hunnen God, en Ik zal hen niet redden door boog en zwaard en door krijg en door paarden en ruitersGa naar voetnoot10). |
8. Et ablactavit eam, quae erat Absque misericordia. Et concepit, et peperit filium. | 8. En zij speende haar, die heette Geen-genade. En zij ontving en zij baarde eenen zoon. |
9. Et dixit: Voca nomen ejus: Non populus meus: quia vos non populus meus, et ego non ero vester. | 9. En Hij zeide: Noem zijnen naam: Mijn-volk-nietGa naar voetnoot11), want gij zijt niet mijn volk en Ik zal niet zijn de uweGa naar voetnoot12). |
10. Et erit numerus filiorum Israel quasi arena maris, quae sine mensura est, et non numerabitur. Et erit in loco ubi dicetur eis: Non | 10. En het getal der kinderen van Israël zal zijn als het zand der zee, dat zonder maat is en niet geteld zal worden. En het zal zijn, ter plaatse, waar het tot hen zal hee- |
[pagina 13]
populus mous vos: dicetur eis: Filii Dei viventis. Rom. IX 26. | ten: Mijn volk zijt gij niet, daar zal hun gezegd worden: Kinderen van den levenden GodGa naar voetnoot13). |
11. Et congregabuntur filii Juda, et filii Israel pariter: et ponent sibimet caput unum, et ascendent de terra: quia magnus dies Jezrahel. | 11. En verzamelen zullen zich de kinderen van Juda en de kinderen van Israël te gaderGa naar voetnoot14) en zij zullen over zich zetten één HoofdGa naar voetnoot15) en zij zullen optrekken uit het landGa naar voetnoot16), want groot is de dag van JezrahelGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- De inwendige openbaring Gods in Osee nam een aanvang met het volgend bevel.
- voetnoot2)
- God beveelt den profeet te huwen met eene vrouw, die ontuchtig geleefd had. Voorzeker een zware last! maar Osee gehoorzaamt, wetend dat die opzienbarende handeling beter dan zijn woord het diepgevallen Israël kon treffen. Die vrouw, ondanks hare onwaardigheid door den heiligen band des huwelijks met den man Gods vereenigd, was een welsprekend zinnebeeld van het zondige Israël. Ook dit volk was vóór zijne uitverkiezing wederspannig tegen God en overgegeven aan afgoderij (Vgl. Ezech. XX 5-9); en toch werd het op innige wijze met God vereenigd bij het plechtig verbond op Sinaï. Dit verbond van God met zijn uitverkoren volk wordt reeds in den Pentateuch (vgl. Exod. XIX 5; Deut. IV 34, v.; V 2; XIV 2) voorgesteld onder het beeld van een huwelijk: God de Heer is de bruidegom, de man, die zijne bruid, het volk van Israël, met ijverzuchtige liefde bemint. Bijgevolg wordt de zonde van afgoderij, waardoor Israël ontrouw werd aan het met Jehova gesloten verbond om Hem alleen te aanbidden, uitgedrukt met namen, die de schending van de huwelijkstrouw aanduiden (vgl. Exod. XXXIV 15, 16; Lev. XVII 7 enz). - Sommigen meenen, dat de profeet dit huwelijk niet werkelijk heeft gesloten, maar alleen onder het zinnebeeld van dit huwelijk de verhouding van Israël tot God wilde uitdrukken. Deze meening is moeielijk overeen te brengen met de duidelijke woorden van v. 3.
- voetnoot3)
- Kinderen, die door hunne geboorte uit eene vroeger ontuchtige vrouw en door hunne namen de strafschuldigheid van het hoereerend, d.i. afgodisch Israël zullen uitdrukken.
- voetnoot4)
- d.i. het volk bedrijft voortdurend en overal afgoderij.
- voetnoot5)
- d.i. ‘God zal verstrooien’ of ‘zaaien’.
- voetnoot6)
- d.i. den moord en den roof door Achab en Jezabel gepleegd op Naboth uit de stad Jezrahel (vgl. III Reg. XXI). Jehu werd door God opgewekt om die gruwelen te straffen; maar hij en zijn huis bedreven dezelfde zonden, welke hier de bloedschuld van Jezrahel genoemd worden. Daarom voorspelt de profeet de verwerping van Jehu's huis. Zie de vervulling IV Reg. XV 10.
- voetnoot7)
- De profeet voorspelt den ondergang van Israël en herhaalt (v. 5) die voorspelling in beeldspraak.
- voetnoot8)
- d.i. zijne krijgsmacht verdelgen. Het dal van Jezrahel, het tooneel van Achab's zonden en wraakgericht, beteekent hier het geheele rijk van Israël, het land der misdaden en weldra ook der goddelijke wraak.
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘Lo-ruchama’, d.i. de niet begenadigde, of geen genade voor u.
- voetnoot10)
- Zoo werden de Assyriërs later voor Jerusalem niet door boog en zwaard, enz., maar door de hand Gods verslagen (IV Reg. XIX 35). Gods ontfermende genade aan het huis van Juda beteekent hier vooral het heil van den Messias, eene onverdiende genadegave van des Heeren ontferming, welke niet wordt verkregen door boog en zwaard d.i. door natuurlijke krachten.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘Lo-ammi’. Israël, dat mijn verbond heeft verbroken, is niet meer mijn volk.
- voetnoot12)
- Uw beschermer en weldoener.
- voetnoot13)
- De belofte aan Abraham (Gen. XV 5) wordt niet verijdeld door Israël's verwerping. God zal zich kinderen van Israël zonder tal verwekken door de roeping der heidenen, die voorheen van den waren God vervreemd en als zoodanig door de Joden veracht, kinderen Gods zullen zijn en genoemd worden. Vgl. I Petr. II 10.
- voetnoot14)
- Bij den terugkeer uit de ballingschap, wanneer die rampzalige scheuring in twee rijken (Juda en Israël) en de afval van David's huis, de oorzaak van Israël's rampen, een einde zullen nemen.
- voetnoot15)
- Zorobabel, eene voorafbeelding van den Messias, die al de ware Israëlieten in één rijk van geloof en liefde zal vereenigen.
- voetnoot16)
- der ballingschap.
- voetnoot17)
- d.i. de dag van Gods wraak. Zie noot 5. Groot is die dag, omdat de straf voor Gods volk de voorbereiding is en de weg tot het hier aangekondigd herstel.