De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XI.
|
1. Ego autem ab anno primo Darii Medi stabam ut confortaretur, et roboraretur. | 1. En ik stond daar van het eerste jaar van Darius den Meder om hem te bemoedigen en te versterkenGa naar voetnoot1). |
2. Et nunc veritatem annuntiabo tibi. Ecce adhuc tres reges stabunt in Perside, et quartus ditabitur opibus nimiis super omnes: et cum invaluerit divitiis suis, concitabit omnes adversum regnum Graeciae. | 2. En nu zal ik u de waarheid aankondigen. Zie, nog drie koningen zullen opstaan in Perzië, en de vierde zal zich met overgroote schatten verrijken boven allen; en wanneer hij machtig zal geworden zijn door zijne rijkdommen, zal hij allen opzetten tegen het rijk van GriekenlandGa naar voetnoot2). |
[pagina 869]
3. Surget vero rex fortis, et dominabitur potestate multa: et faciet quod placuerit ei. | 3. Doch een machtig koningGa naar voetnoot3) zal opstaan en heerschen met veel macht en handelen naar zijn welgevallen. |
4. Et cum steterit, conteretur regnum ejus, et dividetur in quatuor ventos coeli: sed non in posteros ejus, neque secundum potentiam illius, qua dominatus est: lacerabitur enim regnum ejus etiam in externos, exceptis his. | 4. En wanneer hij is opgestaan, zal zijne heerschappij verbroken worden en verdeeld naar de vier winden des hemels; maar niet voor zijne nazaten noch naar de mate zijner macht, waarmede hij geheerscht heeft; want zijn rijk zal vaneengescheurd worden, en wel voor vreemden, met uitsluiting van genenGa naar voetnoot4). |
5. Et confortabitur rex austri: et de principibus ejus praevalebit super eum, et dominabitur ditione: multa enim dominatio ejus. | 5. En de koning van het zuidenGa naar voetnoot5) zal machtig worden; en een van zijne vorstenGa naar voetnoot6) zal de overhand hebben op hem en met macht heerschen; want groot zal zijne heerschappij zijn. |
6. Et post finem annorum foede- | 6. En na verloop van jaren zullen |
[pagina 870]
rabuntur: filiaque regis austri veniet ad regem aquilonis facere amicitiam, et non obtinebit fortitudinem brachii, nec stabit semen ejus: et tradetur ipsa, et qui adduxerunt eam, adolescentes ejus, et qui confortabant eam in temporibus. | zij een verbond sluiten; en de dochter des konings van het zuiden zal komen tot den koning van het noorden om vriendschap te sluitenGa naar voetnoot7); en zij zal de kracht van den arm niet behoudenGa naar voetnoot8); en zijn zaad zal niet standhoudenGa naar voetnoot9); en zij zal worden prijsgegeven, zij en hare jongelingen, die haar hadden aangebracht en die haar ondersteunden in de tijdenGa naar voetnoot10). |
7. Et stabit de germine radicum ejus plantatio: et veniet cum exercitu, et ingredietur provinciam regis aquilonis: et abutetur eis, et obtinebit. | 7. En uit haren worteltronk zal een spruit opstaanGa naar voetnoot11); en hij zal komen met een leger en binnendringen in het gebied des konings van het noorden; en hij zal hun geweld aandoen en overmogen. |
8. Insuper et deos eorum, et sculptilia, vasa quoque pretiosa argenti, et auri captiva ducet in AEgyptum: ipse praevalebit adversus regem aquilonis. | 8. Daarbij zal hij ook hunne goden en gesneden beelden, bovendien het kostbare vaatwerk van zilver en van goud als buit naar Egypte voerenGa naar voetnoot12); hij zal de overhand hebben op den koning van het noorden. |
9. Et intrabit in regnum rex austri, et revertetur ad terram suam. | 9. En de koning van het zuiden zal in het rijk binnendringen, en hij zal terugkeeren naar zijn landGa naar voetnoot13). |
10. Filii autem ejus provocabuntur, et congregabunt multitudinem exercituum plurimorum: et veniet properans, et inundans: et revertetur, | 10. Doch zijne zonenGa naar voetnoot14) zullen zich aanmoedigen en eene menigte van zeer vele legerscharen verzamelen; en hij zal komen, aansnellend en overstroomendGa naar voetnoot15); en hij zal terug- |
[pagina 871]
et concitabitur, et congredietur cum robore ejus. | keeren en moed vatten en kampen met diens krijgsmachtGa naar voetnoot16). |
11. Et provocatus rex austri egredietur, et pugnabit adversus regem aquilonis, et praeparabit multitudinem nimiam, et dabitur multitudo in manu ejus. | 11. En verbitterd zal de koning van het zuiden uittrekken en strijd voeren tegen den koning van het noorden; en hij zal eene overgroote menigte uitrusten, en de menigte zal in zijne hand gegeven wordenGa naar voetnoot17). |
12. Et capiet multitudinem, et exaltabitur cor ejus, et dejiciet multa millia, sed non praevalebit. | 12. En hij zal de menigte nemenGa naar voetnoot18), en zijn hart zal zich verheffenGa naar voetnoot19), en hij zal vele duizenden nederwerpen, maar de overhand zal hij niet behoudenGa naar voetnoot20). |
13. Convertetur enim rex aquilonis, et praeparabit multitudinem multo majorem quam prius: et in fine temporum, annorumque veniet properans cum exercitu magno, et opibus nimiis. | 13. Want de koning van het noorden zal terugkomen en eene veel grootere menigte uitrusten dan te voren; en na verloop van tijden en jaren zal hij komen, aansnellend met een groot leger en zeer veel krijgstuigGa naar voetnoot21). |
14. Et in temporibus illis multi consurgent adversus regem austri: filii quoque praevaricatorum populi tui extollentur ut impleant visionem, et corruent. Is. XIX 16. | 14. En in die tijden zullen er velen opstaan tegen den koning van het zuidenGa naar voetnoot22); ook de zonen der trouweloozen van uw volk zullen zich verheffen om het gezicht te vervullen, en zij zullen ten val komenGa naar voetnoot23). |
15. Et veniet rex aquilonis, et com- | 15. En de koning van het noorden |
[pagina 872]
portabit aggerem, et capiet urbes munitissimas: et brachia austri non sustinebunt, et consurgent electi ejus ad resistendum, et non erit fortitudo. | zal komen en eenen wal opwerpen en zeer sterke stedenGa naar voetnoot24) innemen; en de armen van het zuiden zullen niet standhouden, en zijne uitgelezenen zullen zich opmaken om weerstand te bieden, en er zal geene kracht zijnGa naar voetnoot25). |
16. Et faciet veniens super eum juxta placitum suum, et non erit qui stet contra faciem ejus: et stabit in terra inclyta, et consumetur in manu ejus. | 16. En hij, die tegen hem opkomtGa naar voetnoot26), zal handelen naar zijn welgevallen, en niemand zal er zijn, die standhoudt voor zijn aangezicht; en hij zal stelling nemen in het heerlijke land, en het zal verdelgd worden in zijne handGa naar voetnoot27). |
17. Et ponet faciem suam ut veniat ad tenendum universum regnum ejus, et recta faciet cum eo: et filiam feminarum dabit ei, ut evertat illud: et non stabit, nec illius erit. | 17. En hij zal er zijn aangezicht op richten om te komen, ten einde geheel diens heerschappij te bemachtigen, en wat billijk is zal hij aan hem doenGa naar voetnoot28); en eene dochter der vrouwen zal hij hem geven om het (rijk) omver te werpen; en het zal niet tot stand komen, en het (rijk) zal niet voor hem zijnGa naar voetnoot29). |
18. Et convertet faciem suam ad insulas et capiet multas: et cessare faciet principem opprobrii sui, et opprobrium ejus convertetur in eum. | 18. En hij zal zijn aangezicht wenden naar de eilandenGa naar voetnoot30) en vele innemen; en hij zal met den vorst zijner versmading een einde maken, en zijn versmading zal op hem terugvallenGa naar voetnoot31). |
19. Et convertet faciem suam ad imperium terrae suae, et impinget, et corruet, et non invenietur. | 19. En hij zal zijn aangezicht wenden tot het bestuurGa naar voetnoot32) van zijn land, en hij zal struikelen en nederstorten en niet gevonden wordenGa naar voetnoot33). |
[pagina 873]
20. Et stabit in loco ejus vilissimus, et indignus decore regio: et in pauois diebus conteretur, non in furore, noe in proelio. | 20. En in zijne plaats zal een nieteling optreden, een die den koninklijken luister onwaardig is; en in weinige dagen zal hij verbroken worden niet door woede noch door krijgGa naar voetnoot34). |
21. Et stabit in loco ejus despectus, et non tribuetur ei honor regius: et veniet clam, et obtinebit regnum in fraudulentia. | 21. En in zijne plaats zal een verachtelijke optredenGa naar voetnoot35); en de koninklijke eer zal hem niet worden toegekend; en hij zal heimelijk komen en de heerschappij bemachtigen door listGa naar voetnoot36). |
22. Et brachia pugnantis expugnabuntur a facie ejus, et conterentur: insuper et dux foederis. | 22. En de armen des strijders zullen voor zijn aangezicht overwonnen en verbrijzeld worden, daarbij ook de vorst des verbondsGa naar voetnoot37). |
23. Et post amicitias, cum eo faciet dolum: et ascendet, et superabit in modico populo. | 23. En na vriendschapsbetooningen zal hij arglistig met hem handelen; en hij zal optrekken en de overhand krijgen met weinig volkGa naar voetnoot38). |
24. Et abundantes, et uberes urbes ingredietur: et faciet quae non fecerunt patres ejus, et patres patrum ejus: rapinas, et praedam, et divitias | 24. En de rijke en welvarende stedenGa naar voetnoot39) zal hij binnentrekken; en hij zal doen wat zijne vaderen en de vaderen zijner vaderen niet ge- |
[pagina 874]
eorum dissipabit, et contra firmissimas cogitationes inibit: et hoc usque ad tempus. | daan hebben; roof en buit en rijkdom van hen zal hij kwistig uitdedenGa naar voetnoot40); en tegen de sterkste (steden) zal hij plannen maken, en dit voor een tijdGa naar voetnoot41). |
25. Et concitabitur fortitudo ejus, et cor ejus adversum regem austri in exercitu magno: et rex austri provocabitur ad bellum multis auxiliis, et fortibus nimis: et non stabunt, quia inibunt adversus eum consilia. | 25. En zijne kracht en zijn hart zal worden aangevuurd tegen den koning van het zuiden door middel van een groot leger; en de koning van het zuiden met vele en zeer sterke hulptroepen zal ten krijg worden uitgedaagd; en deze zullen niet standhouden, omdat men tegen hem aanslagen zal beramenGa naar voetnoot42). |
26. Et comedentes panem cum eo, conterent illum, exercitusque ejus opprimetur: et cadent interfecti plurimi. | 26. En die met hem brood etenGa naar voetnoot43) zullen hem te gronde richten, en zijn leger zal overwonnen worden; en er zullen zeer vele verslagenen vallen. |
27. Duorum, quoque regum cor erit ut malefaciant, et ad mensam unam mendacium loquentur, et non proficient: quia adhuc finis in aliud tempus. | 27. Het hart ook der twee koningen zal gericht zijn op kwaad doen; en aan ééne tafel zullen zij leugen spreken, en zij zullen niet slagen; want het einde wacht nog op een anderen tijdGa naar voetnoot44). |
28. Et revertetur in terram suam cum opibus multis: et cor ejus adversum testamentum sanctum, et faciet, et revertetur in terram suam. | 28. En hij zal naar zijn land terugkeeren met vele schatten; en zijn hart zal zich richten tegen het heilig verbond, en hij zal het doen en terugkeeren naar zijn landGa naar voetnoot45). |
29. Statuto tempore revertetur, et | 29. Op den bepaalden tijd zal hij |
[pagina 875]
veniet ad austrum: et non erit priori simile novissimum. | terugkeeren en komen naar het zuiden; en het uiteinde zal niet op den aanvang gelijkenGa naar voetnoot46). |
30. Et venient super eum Trieres, et Romani: et percutietur, et revertetur, et indignabitur contra testamentum sanctuarii, et faciet: reverteturque et cogitabit adversum eos, qui dereliquerunt testamentum sanctuarii. Num. XXIV 24. | 30. En er zullen tegen hem galeien komen en de Romeinen; en hij zal geslagen worden en terugkeerenGa naar voetnoot47); en hij zal zich vertoornen tegen het heilig verbond en het doenGa naar voetnoot48); en hij zal terugkeeren en zijne aandacht vestigen op hen, die het heilig verbond verlaten hebbenGa naar voetnoot49). |
31. Et brachia ex eo stabunt, et polluent sanctuarium fortitudinis, et auferent juge sacrificium: et dabunt abominationem in desolationem. | 31. En armen zullen er vanwege hem staanGa naar voetnoot50), en zij zullen het heiligdom der sterkteGa naar voetnoot51) ontwijden en het altoosdurende offer opheffen; en zij zullen den gruwel ter verwoesting brengen. |
32. Et impii in testamentum simulabunt fraudulenter: populus autem sciens Deum suum, obtinebit, et faciet. | 32. En de trouweloozen aan het verbond zullen arglistig huichelenGa naar voetnoot52); maar het volk, dat zijnen God kent, zal volharden en doenGa naar voetnoot53). |
33. Et docti in populo docebunt plurimos: et ruent in gladio, et in flamma, et in captivitate, et in rapina dierum. | 33. En de verstandigen onder het volk zullen er zeer velen onderrichten; en zij zullen vallen door het zwaard en door de vlam en door gevangenschap en door plundering, dagen langGa naar voetnoot54). |
34. Cumque corruerint, subleva- | 34. En als zij gevallen zijn, zullen |
[pagina 876]
buntur auxilio parvulo: et applicabuntur eis plurimi fraudulenter. | zij door een geringe hulp worden opgerichtGa naar voetnoot55); en zeer velen zullen hen huichelend aanhangenGa naar voetnoot56). |
35. Et de eruditis ruent, ut conflentur, et eligantur, et dealbentur usque ad tempus praefinitum: quia adhuc aliud tempus erit. | 35. En van de verstandigen zullen er vallen, opdat zij gelouterd en uitgelezen en gereinigd worden tot aan den bepaalden tijd; want er zal nog een andere tijd zijnGa naar voetnoot57). |
36. Et faciet juxta voluntatem suam rex, et elevabitur, et magnificabitur adversus omnem deum: et adversus Deum deorum loquetur magnifica, et dirigetur, donec compleatur iracundia: perpetrata quippe est definitio. Supra VIII 4. | 36. En de koningGa naar voetnoot58) zal doen naar zijn welgevallen; en hij zal zich verheffen en zich groot maken tegen elken god; ook tegen den God der goden zal hij overmoedig spreken, en hij zal geluk hebben, totdat de toorn voleindigd is; het besluit toch is voltrokkenGa naar voetnoot59). |
37. Et Deum patrum suorum non reputabit: et erit in concupiscentiis feminarum, nec quemquam deorum curabit: quia adversum universa consurget. | 37. En den god zijner vaderen zal hij niet achtenGa naar voetnoot60); en hij zal op vrouwen belust zijnGa naar voetnoot61), en om geen enkelen der goden zal hij zich bekommeren; want tegen alles zal hij zich verheffen. |
38. Deum autem Maozim in loco suo venerabitur: et Deum, quem ignoraverunt patres ejus, colet auro, et argento, et lapide pretioso, rebusque pretiosis. | 38. Maar den god der Maozim zal hij op diens plaats vereeren; en den god, dien zijne vaderen niet kenden, zal hij eeren met goud en zilver en edelgesteente en kostbaarhedenGa naar voetnoot62). |
[pagina 877]
39. Et faciet ut muniat Maozim cum deo alieno, quem cognovit, et multiplicabit gloriam, et dabit eis potestatem in multis, et terram dividet gratuito. | 39. En hij zal het doen om de Maozim te beschutten met een vreemden god, dien hij heeft leeren kennenGa naar voetnoot63), en hij zal veel eer bewijzen en hun macht geven over velen en het land voor niets uitdeelenGa naar voetnoot64). |
40. Et in tempore praefinito proeliabitur adversus eum rex austri, et quasi tempestas veniet contra illum rex aquilonis in curribus, et in equitibus, et in classe magna, et ingredietur terras, et conteret, et pertransiet. | 40. En op den bepaalden tijdGa naar voetnoot65) zal de koning van het zuiden tegen hem strijden, en als een stormwind zal de koning van het noorden tegen hem opkomen met wagens en met ruiters en met eene groote vloot; en hij zal in de landenGa naar voetnoot66) vallen en ze vertrappen en doortrekken. |
41. Et introibit in terram gloriosam, et multae corruent: hae autem solae salvabuntur de manu ejus, Edom, et Moab, et principium filiorum Ammon. | 41. En hij zal komen in het heerlijke landGa naar voetnoot67) en vele (landenGa naar voetnoot68)) zullen bezwijken; doch deze alleen zullen aan zijne hand ontkomen: Edom en Moab en de hoofdmacht der kinderen van AmmonGa naar voetnoot69). |
42. Et mittet manum suam in terras: et terra AEgypti non effugiet. | 42. En hij zal zijne hand uitstrekken naar de landen, en het land Egypte zal het niet ontkomen. |
43. Et dominabitur thesaurorum auri, et argenti, et in omnibus pretiosis AEgypti: per Libyam quoque, et AEthiopiam transibit. | 43. En hij zal zich meester maken van de schatten van goud en zilver en van alle kostbaarheden van Egypte; ook Libyë en Ethiopië zal hij doortrekkenGa naar voetnoot70). |
[pagina 878]
44. Et fama turbabit eum ab oriente et ab aquilone: et veniet in multitudine magna ut conterat et interficiat plurimos. | 44. En een gerucht van het oosten en van het noorden zal hem verontrusten; en hij zal komen met eene groote menigte om te verdelgen en velen om te brengenGa naar voetnoot71). |
45. Et figet tabernaculum suum Apadno inter maria, super montem inclytum et sanctum: et veniet usque ad summitatem ejus, et nemo auxiliabitur ei. | 45. En hij zal zijne tent opslaan te Apadno tusschen de zeeën op den heerlijken en heiligen berg; en hij zal komen tot op diens top, en niemand zal hem helpenGa naar voetnoot72). |
- voetnoot1)
- Dit vers behoort nog bij het slot van het vorige hoofdstuk. De engel van Daniël, die hier spreekt, stond den aartsengel Michaël bij van het eerste jaar van Darius den Meder, Septuag. en Theodotion: ‘van Cyrus’ (zie V noot 21). Toen was Babylon gevallen en volgens Jer. XXIX 10 de tijd aangebroken, waarop God zijn volk zou herstellen. Daarom ondersteunden de twee engelen elkanders gebeden om Israël's verlossing te bespoedigen.
- voetnoot2)
- De bedoelde drie koningen, die na Cyrus (v. 1) in Perzië zullen opstaan, zijn waarschijnlijk de drie opvolgers van Cyrus, te weten Cambyses, Darius Hystaspis en Xerxes. Anderen noemen in plaats van Xerxes den valschen Smerdis, die zich reeds bij het leven van Cambyses meester maakte van den troon, doch na diens dood slechts kort regeerde. De vierde (Cyrus medegeteld) is waarschijnlijk Xerxes, van wiens rijkdommen de oude geschiedschrijvers met ophef gewagen. Zijne oorlogen met Griekenland waren het begin van het verval des rijks en later, naar het getuigenis der Ouden (Arrian. de exped. Alex. 2. 14), voor Alexander den Groote het voorwendsel om zich op Perzië te wreken. Het is wellicht om deze reden, dat de profetie, die alleen de hoofdfeiten der toekomst aanduidt, van de overige Perzische koningen zwijgt; in v. 3 gaat zij over tot het Grieksche rijk.
- voetnoot3)
- Alexander de Groote.
- voetnoot4)
- Pas had Alexander zijne heerschappij gevestigd, toen hij in den bloei zijner jaren stierf. Bij zijnen dood werd zijne heerschappij verbroken, eene zinspeling op den hoorn van VIII 8. Zijne nazaten werden door zijne veldheeren verdrongen. Dezen verdeelden het rijk in meer dan dertig deelen, totdat na vele oorlogen ten slotte vier rijken ontstonden; zie VII noot 9. Twee dezer rijken komen hier verder in aanmerking, het rijk van het zuiden of Egypte, waarover de Lagiden of de Ptolomeën heerschten, en het rijk van het noorden of Syrië, waarvan de Seleuciden koningen waren. Alleen deze twee rijken stonden in betrekking tot Israël en kampten om het bezit van Palestina, dat tusschen beide gelegen was. Tot beter begrip van dit hoofdstuk volgt hier de reeks der koningen in de beide rijken.
Egypte. Ptolomaeus Lagi 324 v.Chr. Ptolomaeus Philadelphus 285 v.Chr. Ptolomaeus Evergetes I 247 v.Chr. Ptolomaeus Philopator 222 v.Chr. Ptolomaeus Epiphanes 205 v.Chr. Ptolomaeus Philometor 181 v.Chr. Ptolomaeus Physcon 170 v.Chr. Syrië. Seleucus Nicator 312 v.Chr. Antiochus Soter 281 v.Chr. Antiochus Theos 261 v.Chr. Seleucus Callinicus 245 v.Chr. Seleucus Ceraunos 227 v.Chr. Antiochus de Groote 224 v.Chr. Seleucus Philopator 187 v.Chr. Antiochus Epiphanes 175-164 v.Chr.
- voetnoot5)
- Ptolomaeus Lagi, een der veldheeren van Alexander, de grondlegger van het huis der Ptolomeën.
- voetnoot6)
- Seleucus Nicator was een van zijne vorsten, waarschijnlijk eer veldheer van Ptolomaeus Lagi; hij werd de grondlegger van het Seleucidische koningshuis in het Nieuw-Syrische rijk, het machtigste der Diadochenrijken.
- voetnoot7)
- De Syrische koning Antiochus Theos werd door Ptolomaeus Philadelphus gedwongen om, met verstooting zijner wettige vrouw Laodice, te huwen met Berenice, de dochter van Ptolomaeus Philadelphus, en om den zoon, die uit dit huwelijk zou geboren worden, tot zijnen troonopvolger te maken. Op die wijze zoude Egypte in het bezit komen van den troon van Syrië. Doch twee jaren later, na den dood van Ptolomaeus Philadelphus, nam Antiochus Theos zijne wettige vrouw terug, die vervolgens haren man en hare mededingster Berenice om het leven bracht. Hierop wijst het tweede halfvers.
- voetnoot8)
- De kracht van den arm, die Berenice moest steunen, ontviel haar door den dood haars vaders.
- voetnoot9)
- Zijn zaad, d.i. Berenice, de dochter van Philadelphus, zal niet standhouden, doch op hare beurt door hare mededingster verdrongen worden.
- voetnoot10)
- Zij zal worden prijsgegeven in de handen harer mededingster. Deze bracht haar om het leven met hare hovelingen, die haar uit Egypte hadden aangebracht, en met hare handlangers, die haar in de tijden, d.i. in die omstandigheden, bijstonden.
- voetnoot11)
- In v. 7-9 is er sprake van Ptol. Evergetes I en Seleucus Callinicus. - Uit het huis, waaruit Berenice was, zal een spruit, haar broeder Evergetes, opstaan. Deze bemachtigde bijna geheel het Syrische rijk.
- voetnoot12)
- Onder andere kostbaarheden bracht hij de godenbeelden, welke eertijds door Cambyses geroofd waren, terug en verkreeg daarom den eerenaam van Evergetes, d.i. weldoener.
- voetnoot13)
- Naar het Hebr. en de Grieksche vertaling van Theodotion: ‘En hij (Seleucus Callinicus, de koning van Syrië) zal naar het rijk des konings van het zuiden komen (d.i. eenen krijgstocht ondernemen tegen Egypte), en hij zal (onverrichterzake) terugkeeren naar zijn land’.
- voetnoot14)
- Seleucus Ceraunos en Antiochus de Groote tegen Philopator (v. 10-12).
- voetnoot15)
- Hij, Antiochus; want Seleucus was, voordat dat leger naar Egypte heentrok, in een veldslag tegen Attalus omgekomen. Als een watervloed overdekte het leger van Antiochus het Egyptische gebied en behaalde vele overwinningen (omstreeks 219 v.Chr.).
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘en strijden tot aan diens vesting’. Antiochus sloot een wapenstilstand met Egypte; doch bemerkende, dat Egypte dien tijd benuttigde om zich te versterken, keerde hij (in 't voorjaar van 217) terug, nam Phenicië en Palestina in en sloeg zijn kwartier op in de sterke ‘vesting’ Gaza.
- voetnoot17)
- d.i. Onder het bevel van Ptol. Philopator zelven gesteld worden; tegen zijne gewoonte zal deze koning ditmaal zelf zijn leger aanvoeren.
- voetnoot18)
- Onder zijn bevel nemen.
- voetnoot19)
- Hij zal vol moed zijn.
- voetnoot20)
- Werkelijk leed Antiochus bij Raphia, ten zuidwesten van Gaza, eene geweldige nederlaag. Ptolomaeus echter, in plaats van Antiochus te vervolgen en diens rijk te veroveren, wat hem volgens Justinus (30. 1) niet moeilijk zou geweest zijn, gaf zich aan zijn vroeger wellustig leven over.
- voetnoot21)
- Dertien jaren later, na den dood van Ptol. Philopator, toen diens zoon Ptol. Epiphanes, nog een kind van vier jaren, hem was opgevolgd, kwam Antiochus de geleden nederlaag wreken.
- voetnoot22)
- Behalve Antiochus, die met Philippus van Macedonië een verbond had gesloten om Egypte te verdeelen, kwamen ook de Egyptische onderdanen in opstand tegen den gehaten dwingeland Agathocles, den voogd van den minderjarigen koning.
- voetnoot23)
- De zonen der trouweloozen zijn de trouwelooze Israëlieten, die van Egypte en zijn weldadig bestuur afvallig werden en de partij kozen van Antiochus. Deze daad van ontrouw leidde er toe om het gezicht, d.i. de profetie van VIII 9 volg. betreffende den ‘kleinen hoorn’, in vervulling te doen gaan, want zij bracht Juda onder de heerschappij van Syrië en baande alzoo den weg tot de vervolgingen van Antiochus Epiphanes. De Israëlieten kwamen ten val door Scopas, den veldheer van Egypte, die hen geducht kastijdde.
- voetnoot24)
- Hebr. en Septuag. in het enkelvoud: ‘de stad der versterkingen’, waarschijnlijk het sterke Sidon, dat door Antiochus den Groote belegerd werd; doch ook vele sterke steden van Syrië, Cilicië en Lycië werden door hem ingenomen.
- voetnoot25)
- De armen, d.i. de legers, van Egypte konden ook in Sidon niet standhouden, hoewel de beste veldheeren van Egypte met hunne uitgelezen troepen tot ontzet der stad kwamen aangerukt.
- voetnoot26)
- Antiochus de Groote, die zegevierend Egypte binnentrok.
- voetnoot27)
- Het heerlijke land is Palestina; zie VIII noot 9. Verder naar het Hebr.: ‘en vernieling zal in zijne hand zijn’; dit betreft waarschijnlijk het in v. 17 bedoelde Egypte.
- voetnoot28)
- Naar de Septuag. zal hij eene overeenkomst sluiten met den koning van Egypte, gelijk verder verklaard wordt.
- voetnoot29)
- Antiochus verloofde in 198 aan den jeugdigen Ptol. Epiphanes zijne dochter Cleopatra. Zij was toen nog een kind en heet daarom wellicht eene dochter der vrouwen, die voor hare opvoeding zorgden. Het huwelijk kwam in 193 tot stand. Antiochus beoogde hiermede om Egypte onder den schepter van Syrië te brengen. Doch Cleopatra koos de partij van haren man en deed het plan van haren vader mislukken.
- voetnoot30)
- De eilanden en kustlanden van Klein-Azië, o.a. Samos, Rhodus, Kolophon.
- voetnoot31)
- Den vorst (wellicht het enkelvoud voor het meervoud: vorsten) behandelde hij smadelijk en zette hij af. Eindelijk kwamen de Romeinen, onder wier hoede die vorsten stonden, en dwongen hem tot een smadelijken vrede; dit geschiedde na den slag bij Magnesia onder Lucius Scipio in het jaar 190.
- voetnoot32)
- Hebr.: ‘tot de versterkingen’.
- voetnoot33)
- Antiochus werd gedood, toen hij den tempel van Bel in Elymaïs wilde plunderen.
- voetnoot34)
- Seleucus Philopator was de opvolger van Antiochus den Groote. Hebr.: ‘En in zijne plaats zal er een opstaan, die eenen schatheffer door het sieraad des rijks (zie noot 27) zal doen gaan’. Seleucus zond namelijk Heliodorus naar Palestina om den tempel te plunderen; vgl. II Mach. III 7 volg. Weinige dagen later bracht dezelfde Heliodorus den koning Seleucus om het leven, niet in krijgswoede, maar heimelijk.
- voetnoot35)
- Antiochus Epiphanes, d.i. de luisterrijke, is de verachtelijke vorst, de vijand van God en zijn volk. Over hem wordt nu verder gesproken, tot nadere verklaring van hetgeen VIII 9-14, 23-25 van ‘den kleinen hoorn’ gezegd was. Vgl. I Mach. I 11 en Dan. VIII noot 9.
- voetnoot36)
- Aan Antiochus Epiphanes den broeder van koning Seleucus Philopator, kwam de koninklijke eer niet toe, want Seleucus had eenen zoon, Demetrius, die zijn wettige opvolger moest zijn. Toen Seleucus door Heliodorus gedood was, kwam Antiochus, die op zijne terugreis uit Rome, waar hij gijzelaar geweest was, te Athene vertoefde, heimelijk, Hebr.: ‘onverwachts’, naar Syrië en maakte zich meester van den troon.
- voetnoot37)
- Van v. 22 tot 45 worden de oorlogen voorspeld, welke Antiochus tegen Egypte voeren zou. Hij maakte aanspraak op de voogdijschap over den jeugdigen Ptol. Philometor, den zoon zijner zuster Cleopatra, ten einde op die wijze Egypte onder zijne macht te krijgen. De inmiddels aangestelde voogden eischten van Antiochus de door zijn vader aan deszelfs dochter vermaakte, doch nimmer uitgekeerde huwelijksgift, o.a. Phenicië en Palestina. Antiochus Epiphanes weigerde. De armen des strijders, Hebr.: ‘der overstrooming’ (vgl. Is. VIII 8 en XXVIII 15), beteekenen de hem aanvallende Egyptische heerlegers, die door hem verslagen werden. De vorst des heiligen verbonds tusschen God en zijn volk (zie IX 4, 27 en XI 28, 30), te weten de hoogepriester Onias III, werd door hem (in 175) van zijne waardigheid ontzet. Vgl. II Mach. IV 7 volg.
- voetnoot38)
- Antiochus huichelde vriendschap tegenover Ptol. Philometor, verwierf zich aan diens hof handlangers en kwam met geringe strijdkrachten in het bezit van bijna geheel Egypte.
- voetnoot39)
- Van het vruchtbare Beneden-Egypte.
- voetnoot40)
- Terwijl de voormalige koningen van Syrië gewoonlijk in geldnood verkeerden, was Antiochus rijk en verkwistend en deelde hij den buit, dien hij in Egypte behaald had, met kwistige hand uit. Vgl. I Mach. III 30.
- voetnoot41)
- Om Egypte in zijne hand te houden, trachtte hij de sterkste vestingen te veroveren. Voor een tijd handhaafde hij er zich. Wat hem tot den aftocht dwong, is onbekend.
- voetnoot42)
- De tweede krijgstocht van Antiochus tegen Egypte (in 170). Vgl. I Mach. I 18 volg. De koning van het zuiden is hier waarschijnlijk de broeder van Philometor, te weten Ptolomaeus Physcon, die zich in Alexandrië met zijne zuster Cleopatra had staande gehouden en na den aftocht van Antiochus Egypte had heroverd. Tegen hem trok Antiochus met een groot leger ten strijde, onder voorwendsel, dat hij de rechten van Philometor tegen Physcon ging verdedigen. De talrijke hulptroepen van Physcon konden niet standhouden om de aanslagen, die op aanstoken van Antiochus tegen hem beraamd werden.
- voetnoot43)
- Zijne vertrouwde vrienden.
- voetnoot44)
- Hoewel Ptolomaeus Philometor en Antiochus elkanders verderf beoogden, huichelden zij van weerszijden vriendschap. - Zij zullen in hunne listen tegen elkander niet slagen, want het einde van beide rijken wacht in Gods raad op een anderen tijd.
- voetnoot45)
- In v. 28 en 30-35 worden de verdrukkingen voorspeld, welke Gods volk van Antiochus te lijden zou hebben. Op zijnen terugkeer uit Egypte naar zijn land kwam hij te Jerusalem en richtte hij zich tegen het heilig verbond, d.i. tegen het aan God toegewijde volk. Zie voor zijne aanslagen op den godsdienst en den tempel I Mach. I 21 volg. en II Mach. V 11-17.
- voetnoot46)
- Op den door God bepaalden tijd, omstreeks twee jaren later (in 168), trok Antiochus voor de derde maal ten strijde tegen Egypte (zie I Mach. I 30); hij kwam zegevierend tot nabij Alexandrië. Hier echter keerde het krijgsgeluk zich tegen hem, zoodat het uiteinde van dezen krijgstocht niet gelijk was aan den aanvang. De reden hiervan was de komst der Romeinen (v. 30).
- voetnoot47)
- Hebr.: ‘En er zullen tegen hem schepen van Kitthim komen’, d.i. van het westen; zie Num. XXIV noot 19. De Romeinen zijn werkelijk bedoeld. Door de twee broeders Ptolomaeus Philometor en Physcon te hulp geroepen, kwamen zij met eene vloot voor Alexandrië en sloegen Antiochus met schrik, zoodat hij vandaar terugkeerde om zijne woede te gaan koelen aan Israël.
- voetnoot48)
- Op wat gruwelijke wijze hij het deed, verhaalt I Mach. I 30-42. Vgl. II Mach. V 24 volg.
- voetnoot49)
- Hij zal terugkeeren naar Syrië en zijne aandacht vestigen op hen, niet ‘tegen hen’, want de bedoelde afvalligen waren zijne helpers tegen de aan God getrouwen; zie I Mach. I 12, 45, 55; II Mach. IV 10 volg., 15 enz.
- voetnoot50)
- Armen zijn legerbenden (zie v. 15 en 22); m.a.w. er zal eene bezetting van Syrische soldaten in Jerusalem gelegd worden.
- voetnoot51)
- De tempel was Jerusalem's sterkte, omdat God, de rots van Israël (vgl. Deut. XXXII 15 en II Reg. XXIII 3), daar woonde te midden van zijn volk. Zie verder VIII noot 11 en 14. Vgl. voor de vervulling I Mach. I 49-64; II Mach. VI 2-9.
- voetnoot52)
- Zij zullen ijver voor de Wet huichelen en hun volk en vaderland verraden. Naar het Hebr. zal Antiochus de afvalligen door vleierijen tot onheiligen of heidenen maken; vgl. I Mach. II 17, 18.
- voetnoot53)
- Het volk, dat door daden toont God te kennen en lief te hebben (vgl. I Mach. I 65, 66; II 1 volg.), zal (Hebr.) ‘sterk zijn’ tegen bedreigingen en beloften en Gods wil doen. Dezulken heeten in v. 33 ‘de verstandigen’.
- voetnoot54)
- Zie I Mach. I 60; II 38; II Mach. VI 10, 11.
- voetnoot55)
- De overblijvenden zullen door eene geringe hulp, d.i. door de betrekkelijk geringe troepen der Machabeën, bemoedigd en verdedigd worden.
- voetnoot56)
- Uit vrees voor de gestrenge maatregelen, die de zegevierende Machabeën tegen de afvalligen namen, kwamen velen zich bij hen huichelend aansluiten, die hen later verrieden. Zie I Mach. VI 21 volg.; IX 23.
- voetnoot57)
- Niettegenstaande de overwinningen der Machabeën zal de vervolging niet ophouden; naar Gods bedoeling zal zij strekken tot loutering zijner dienaren en voortduren tot den in Gods raad bepaalden tijd. Dan echter zal er een andere, d.i. betere, tijd aanbreken.
- voetnoot58)
- De koning, van wien hier verder gesproken wordt, is nog dezelfde Antiochus Epiphanes. Hij wordt echter, om zijne goddeloosheid en zijnen haat tegen God en diens volk, hier voorgesteld als een profetisch beeld van den Antichrist; zie VIII noot 28. Niet weinige toch der hier volgende uitdrukkingen wijzen op dien laatsten vijand van God en zijn Rijk en worden door sommigen zelfs in den letterlijken zin, door de meesten echter in den typischen zin van den Antichrist verklaard. Vgl. II Thes. II 4.
- voetnoot59)
- Zie VIII 11, 24, 25. God zal zich van den goddeloozen Antiochus bedienen als van een werktuig om zijn volk te straffen. Tot dit einde zal Hij hem geluk schenken, totdat zijn toorn tegen Israël voleindigd is. Want wat God heeft besloten, is als het ware reeds voltrokken. Zoo zeker zal het geschieden!
- voetnoot60)
- Met verzaking van de goden zijner vaderen voerde hij den eeredienst in van den Romeinschen Jupiter. Vgl. I Mach. I 43.
- voetnoot61)
- Naar de Vulgaat is er sprake van de in de geschiedenis bekende wulpschheid van Antiochus. Het Hebr. beteekent naar de ouderen de wreedheid van dien koning, die zelfs vrouwen niet spaarde; naar de nieuweren echter is er sprake van zijne verachting voor de godin, die ‘de lust’ of ‘het sieraad der vrouwen’ heet, wellicht Astarte; vgl. I Mach. VI 1-4; II Mach. IX 2.
- voetnoot62)
- Maar voor éénen god maakte hij eene uitzondering, voor den god der Maozim, d.i. der versterkingen, waarschijnlijk Jupiter Capitolinus, die te Rome op het sterke kapitool zijn vermaarden tempel had. Naar Rome zond hij kostbare geschenken, waarschijnlijk ook om Jupiter op diens plaats, d.i. op het kapitool, te vereeren.
- voetnoot63)
- Om de versterkingen van zijn land onder de beschutting van Jupiter te stellen, dien hij te Rome had leeren kennen.
- voetnoot64)
- Hebr.: ‘en aan degenen, die hij erkent (als getrouw aan hem en aan zijnen Jupiter), zal hij veel eer bewijzen en hun macht geven over velen (zoo stelde hij b.v. zijne handlangers Jason en Menelaüs aan tot hoogepriesters, II Mach. IV 10, 24) en onder hen tot belooning het land uitdeelen’. Zie I Mach. III 36.
- voetnoot65)
- Hebr.: ‘op den tijd van het einde’, d.i. aan het einde van het tijdperk, waarover hier gehandeld is; zie VIII noot 18. De profeet vat (v. 40-45) in het kort samen wat in v. 22-39 gezegd is van Antiochus' optreden tegen Egypte en Israël. Sommigen zien hier een vierden krijgstocht tegen Egypte voorspeld. Doch hiervan zwijgen de Boeken der Machabeën en de ongewijde geschiedenis; zulk een krijgstocht is ook niet waarschijnlijk, omdat de Romeinen hem voorgoed uit Egypte verjaagd hadden.
- voetnoot66)
- In de landen, welke het leger op zijnen tocht van Syrië naar Egypte doortrok.
- voetnoot67)
- In Palestina; zie VIII noot 9.
- voetnoot68)
- De H. Hiëronymus vertaalde niet multae, doch multi, te weten vele bewoners.
- voetnoot69)
- De oude vijanden van Israël blijven gespaard, waarschijnlijk omdat zij Antiochus' zaak dienden.
- voetnoot70)
- Hebr.: ‘En Loebim en Koesjim zijn op zijne schreden’, d.i. volgen zijn leger als hulptroepen. Deze twee volksstammen (zie Jer. XLVI noot 11( dienden gewoonlijk in het Egyptische leger (zie II Par. XII 3; XVI 8), aan welks hoofd Antiochus zich wellicht gesteld had onder voorwendsel van de belangen van den jeugdigen Ptol. Philometor te behartigen. Zie v. 24-28.
- voetnoot71)
- Waarschijnlijk een gerucht betreffende de opstanden der Parthen en Armeniërs, tegen wie Antiochus op het einde van zijn leven te strijden had; zie I Mach. III 37. Intusschen verdrukten zijne veldheeren het volk Gods in Palestina; hierop schijnt de profetie in v. 45 te wijzen.
- voetnoot72)
- Apadno is geen eigennaam, doch beteekent: ‘zijn paleis’. Hebr.: ‘hij (d.i. zijne veldheeren namens hem) zal de tenten van zijn paleis (d.i. zijne ruime en als een paleis ingerichte veldtenten) opslaan’ tusschen de zeeën (de Middellandsche en de Doode Zee) op den heiligen berg, den tempelberg Sion; ‘en hij zal aan zijn einde komen, en niemand zal hem helpen’; m.a.w. Antiochus zal tot straf van zijne goddelooze aanslagen tegen het volk en het heiligdom Gods een ellendigen dood sterven. Zie VIII 25 en vgl. I Mach. VI 12, 13; vooral II Mach. IX 5-28.