De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 838]
| |||||||||||||||||||
Caput VI.
|
1. Placuit Dario, et constituit super regnum satrapas centum viginti ut essent in toto regno suo. | 1. Het behaagde Darius en hij stelde over het rijk honderd en twintig satrapen aan, opdat zij in geheel zijn rijk zouden zijnGa naar voetnoot1), |
2. Et super eos principes tres, ex quibus Daniel unus erat: ut satrapae illis redderent rationem, et rex non sustineret molestiam. | 2. en over hen drie oversten, van wie Daniël één was, opdat de satrapen aan hen rekenschap zouden geven en de koning geen last zou lijdenGa naar voetnoot2). |
3. Igitur Daniel superabat omnes principes, et satrapas: quia spiritus Dei amplior erat in illo. | 3. Daniël dan overtrof al de oversten en de satrapen, omdat de geest van God overvloediger in hem wasGa naar voetnoot3). |
4. Porro rex cogitabat constituere | 4. De koning nu dacht er aan, |
[pagina 839]
eum super omne regnum: unde principes, et satrapae quaerebant occasionem ut invenirent Danieli ex latere regis: nullamque causam, et suspicionem reperire potuerunt, eo quod fidelis esset, et omnis culpa, et suspicio non inveniretur in eo. | hem over het geheele rijk aan te stellen; daarom zochten de oversten en de satrapen een voorwendsel te vinden tegen Daniël van den kant des koningsGa naar voetnoot4); en zij konden geen grond noch verdenking vinden, omdat hij getrouw was en er geenerlei schuld noch verdenking in hem te vinden was. |
5. Dixerunt ergo viri illi: Non inveniemus Danieli huic aliquam occasionem, nisi forte in lege Dei sui. | 5. Daarom zeiden die mannen: Wij zullen tegen dezen Daniël geenerlei voorwendsel vinden, tenzij misschien in de wet van zijnen GodGa naar voetnoot5). |
6. Tunc principes, et satrapae surripuerunt regi, et sic locuti sunt ei: Dari rex in aeternum vive: | 6. Toen overvielen de oversten en de satrapen den koning, en aldus spraken zij tot hem: Koning Darius, leef in eeuwigheid! |
7. Consilium inierunt omnes principes regni tui, magistratus, et satrapae, senatores, et judices ut decretum imperatorium exeat, et edictum: Ut omnis, qui petierit aliquam petitionem a quocumque deo, et homine usque ad triginta dies, nisi a te rex, mittatur in lacum leonum. | 7. Al de oversten van uw rijk, de landvoogden en de satrapen, de raadsleden en de rechters, hebben met elkander beraadslaagdGa naar voetnoot6), dat er een koninklijk besluit moet uitgaan en een voorschrift: Dat al wie gedurende dertig dagen eenige bede richt tot eenigen god en mensch, behalve tot u, koning, in den leeuwenkuil zal geworpen wordenGa naar voetnoot7). |
8. Nunc itaque rex confirma sententiam, scribe decretum: ut non immutetur quod statu tum est a Medis et Persis, nec praevaricari cuiquam liceat. Esth. I 19. | 8. Welaan dan, koning, stel een voorschrift vast, onderschrijf een besluit, opdat niet veranderd worde wat is vastgesteld door de Meden en Perzen, en niemand het schenden mogeGa naar voetnoot8). |
9. Porro rex Darius proposuit edictum, et statuit. | 9. Dienvolgens vaardigde koning Darius een bevelschrift uit en bekrachtigde het. |
[pagina 840]
10. Quod cum Daniel comperisset, id est, constitutam legem, ingressus est domum suam: et fenestris apertis in coenaculo suo contra Jerusalem tribus temporibus in die flectebat genua sua, et adorabat, confitebaturque coram Deo suo sicut et ante facere consueverat. | 10. En toen Daniël dit vernomen had, te weten dat de wet was vastgesteld, ging hij in zijn huis; en de vensters in zijne opperzaal naar Jerusalem heen openende, boog hij op de drie tijden daags zijne knieën en aanbad en loofde zijnen God, gelijk hij ook te voren placht te doenGa naar voetnoot9). |
11. Viri ergo illi curiosius inquirentes invenerunt Danielem orantem, et obsecrantem Deum suum. | 11. Die mannen dan, die hem nauwkeurig gadesloegenGa naar voetnoot10), vonden Daniël biddende en smeekende tot zijnen God. |
12. Et accedentes locuti sunt regi super edicto: Rex numquid non constituisti, ut omnis homo, qui rogaret quemquam de diis, et hominibus usque ad dies triginta, nisi te, rex, mitteretur in lacum leonum? Ad quos respondens rex, ait: Verus est sermo juxta decretum Medorum, atque Persarum, quod praevaricari non licet. | 12. En zij begaven zich tot den koning en spraken van het bevel: Koning, hebt gij niet vastgesteld, dat ieder mensch, die gedurende dertig dagen tot iemand van de goden en menschen zal bidden, behalve tot u, koning, in den leeuwenkuil zal geworpen worden? En de koning antwoordde hun en zeide: Waar is het woordGa naar voetnoot11), naar de wet der Meden en Perzen, die niet geschonden mag worden. |
13. Tunc respondentes dixerunt coram rege: Daniel de filiis captivitatis Juda, non curavit de lege tua, et de edicto, quod constituisti: sed tribus temporibus per diem orat obsecratione sua. | 13. Toen antwoordden en zeiden zij voor den koning: Daniël, uit de zonen der gevangenschap van Juda, heeft zich niet gestoord aan uwe wet en aan het voorschrift, dat gij hebt vastgesteld; maar op de drie tijden daags doet hij zijn gebed. |
14. Quod verbum cum audisset rex, satis contristatus est: et pro Daniele posuit cor ut liberaret eum, et usque ad occasum solis laborabat ut erueret illum. | 14. Toen nu de koning dit woord vernam, werd hij zeer bedroefd; en te gunste van Daniël zette hij zijn hart er op om hem te redden, en tot zonsondergang gaf hij zich moeite om hem te bevrijden. |
15. Viri autem illi intelligentes regem dixerunt ei: Scito rex, quia lex Medorum, atque Persarum est ut omne decretum, quod constituerit rex, non liceat immutari. | 15. Doch die mannen begrepen den koningGa naar voetnoot12) en zeiden tot hem: Weet, koning, dat het eene wet der Meden en Perzen is, dat geen besluit, hetwelk de koning heeft vastgesteld, mag veranderd worden. |
[pagina 841]
16. Tunc rex praecepit: et adduxerunt Danielem, et miserunt eum in lacum leonum. Dixitque rex Danieli: Deus tuus, quem colis semper, ipse liberabit te. | 16. Toen gaf de koning bevel; en zij brachten Daniël voor en wierpen hem in den leeuwenkuilGa naar voetnoot13). En de koning zeide tot Daniël: Uw God, dien gij gestadig dient, Hij zal u redden. |
17. Allatusque est lapis unus, et positus est super os laci: quem obsignavit rex annulo suo, et annulo optimatum suorum, ne quid fieret contra Danielem. | 17. En men haalde eenen steen en legde hem op de opening van den kuil; en de koning verzegelde dien met zijnen ring en met den ring zijner rijksgrooten, opdat er niets tegen Daniël zou geschiedenGa naar voetnoot14). |
18. Et abiit rex in domum suam, et dormivit incoenatus, cibique non sunt allati coram eo, insuper et somnus recessit ab eo. | 18. En de koning ging heen naar zijn huis en legde zich ongespijsd te ruste, en hij liet zich geene spijzen voorzetten, bovendien week ook de slaap van hem. |
19. Tunc rex primo diluculo consurgens, festinus ad lacum leonum perrexit: | 19. Toen stond de koning bij de eerste morgenschemering op en spoedde zich naar den leeuwenkuil. |
20. Appropinquansque lacui, Danielem voce lacrymabili inclamavit, et affatus est eum: Daniel serve Dei viventis, Deus tuus, cui tu servis semper, putasne valuit te liberare a leonibus? | 20. En nabij den kuil komende, riep hij met klagende stem tot Daniël en sprak tot hem: Daniël, dienaar van den levenden God, heeft uw God, dien gij gestadig dient, u kunnen redden van de leeuwenGa naar voetnoot15)? |
21. Et Daniel regi respondens ait: Rex in aeternum vive: | 21. En Daniël antwoordde den koning en sprak: Koning, leef in eeuwigheid! |
22. Deus meus misit Angelum suum, et conclusit ora leonum, et non nocuerunt mihi: quia coram eo justitia inventa est in me: sed et coram te, rex, delictum non feci. I Mach. II 60; Hebr. XI 33. | 22. Mijn God heeft zijnen engel gezonden, en Hij heeft de muilen der leeuwen toegesloten, en zij hebben mij geen leed gedaan, omdat voor Hem gerechtigheid in mij bevonden is; maar ook voor u, koning, heb ik geen misdrijf gepleegd. |
23. Tunc vehementer rex gavisus est super eo, et Danielem praecepit educi de lacu: eductusque est Daniel de lacu, et nulla laesio inventa est in eo, quia credidit Deo suo. | 23. Toen verheugde de koning zich zeer over hem, en hij beval Daniël uit den kuil te trekken; en Daniël werd uit den kuil getrokken, en geen letsel werd aan hem gevonden, omdat hij vertrouwd had op zijnen God. |
24. Jubente autem rege, adducti sunt viri illi, qui accusaverant Da- | 24. Doch op bevel des konings werden die mannen voorgebracht, |
[pagina 842]
nielem: et in lacum leonum missi sunt, ipsi, et filii, et uxores eorum: et non pervenerunt usque ad pavimentum laci, donec arriperent eos leones, et omnia ossa eorum comminuerunt. | die Daniël hadden aangeklaagd; en zij werden in den leeuwenkuil geworpen, zij en hunne kinderen en hunne vrouwenGa naar voetnoot16); en zij kwamen niet tot aan den bodem van den kuil, toen reeds de leeuwen hen aangrepen en al hunne beenderen vermorzeldenGa naar voetnoot17). |
25. Tunc Darius rex scripsit universis populis, tribubus, et linguis habitantibus in universa terra: Pax vobis multiplicetur. | 25. Daarop schreef koning Darius aan alle volken, stammen en talen, die op de gansche aarde woonden: Vrede zij ulieden in rijke mate! |
26. A me constitutum est decretum, ut in universo imperio, et regno meo tremiscant, et paveant Deum Danielis: ipse est enim Deus vivens, et aeternus in saecula; et regnum ejus non dissipabitur, et potestas usque in aeternum. Supra III 96, | 26. Door mij is een besluit vastgesteld, dat men in geheel mijn rijksgebied en koninkrijk den God van Daniël vreeze en duchte; Hij toch is een levende God en een eeuwige voor immer, en zijn rijk zal niet vernietigd worden, en zijne macht duurt tot in eeuwigheid. |
27. Ipse liberator, atque salvator, faciens signa, et mirabilia in coelo, et in terra: qui liberavit Danielem de lacu leonum. | 27. Hij is een redder en verlosser, Hij doet teekenen en wonderen in den hemel en op de aarde; Hij, die Daniël gered heeft uit den leeuwenkuilGa naar voetnoot18). |
28. Porro Daniel perseveravit usque ad regnum Darii, regnumque Cyri Persae. Supra I 21. | 28. Daniël nu bleef gedurende de regeering van Darius en de regeering van Cyrus den PersGa naar voetnoot19). |
- voetnoot1)
- Waarschijnlijk had de hier verhaalde gebeurtenis niet plaats in Babylon; want op Babylon of op de Babyloniërs wordt in het verhaal zelfs niet gezinspeeld, terwijl toch elders overal, waar iets uit het Babylonische rijk verhaald wordt, de Chaldeën of Babyloniërs genoemd worden (vgl. IX 1; XIII 1; XIV 2 volg.). Telkens en uitsluitend is er sprake van de Meden en Perzen; zie v. 8, 12, 15. Flav. Josephus (Antiq. X 11, 4) bericht, dat de hier genoemde ‘Darius’ den profeet Daniël medenam naar Medië en hem groote eer bewees, dat de profeet zich te Ecbatana, de hoofdstad van Medië, een paleis bouwde, welk paleis ten tijde van Josephus nog ‘behouden gebleven’ en aan de bewaking ‘van een Joodschen priester’ toevertrouwd was. - Welke koning hier met Darius bedoeld wordt, is wederom geheel onzeker. Sommigen denken aan Darius Hystaspis, die van 522 koning was van het Medo-Perzische rijk en volgens Herodotus (III 89) zijn rijk in twintig provinciën (‘archai’) verdeelde, waarvan de hier genoemde honderd en twintig satrapieën onderdeelen kunnen zijn. Deze vorst past echter bezwaarlijk bij Daniël, die in 605 op jeugdigen leeftijd in Babylon was gekomen (zie I noot 5). Hetzelfde bezwaar geldt tegen den Magiër Bardia of Barzia, den valschen Smerdis, die zich in 523 van den troon van Perzië meester maakte, hoewel eenige overeenkomst tusschen de namen Bardia en Darjawesj (Darius) niet valt te loochenen en hij (bij Herodotus III 73) uitdrukkelijk een Meed genoemd wordt, die de Perzische rijksgrooten naar de oogen moest zien. Mogelijk is dezelfde Medische koning (Astyages?) bedoeld, die in V noot 21 verondersteld werd. In dit geval was Cyrus slechts in naam diens suzerein; want blijkens het verhaal (zie v. 1, 2, 4, 7-15 en 25-27) oefende ‘Darius’ de oppermacht uit in den volsten zin des woords.
- voetnoot2)
- d.i. Geen nadeel zou lijden. Aan de satrapen was vooral het heffen der belastingen opgedragen.
- voetnoot3)
- Aldus mocht Daniël van zich zelven spreken, want hij gaf alle eer aan God. Vgl. V 12.
- voetnoot4)
- Naar de handschriften en vele oude uitgaven der Vulgaat: ex parte regni, d.i. van de zijde des bestuurs. M.a.w. de in de stad aanwezige rijksgrooten (want van hen alleen kan hier sprake zijn) bespiedden den profeet, of zij in zijn bestuur iets berispelijks konden vinden om hem aan te klagen.
- voetnoot5)
- Konden zij Daniël voor de keuze stellen om hetzij aan zijne Wet hetzij aan den koning ontrouw te worden, dan hadden zij hun doel bereikt. Want zij wisten, dat hij de gehoorzaamheid aan God zou stellen boven elk voorschrift van menschen.
- voetnoot6)
- De opsomming van de verschillende oversten des rijks (zie III 2) diende om indruk te maken op den koning.
- voetnoot7)
- Om den ondergang van Daniël te bewerken was het voldoende, dat het koninklijk besluit werd afgekondigd in de stad, waar Daniël woonde. - Aan koningen werd meermalen goddelijke eer bewezen. Dit bevestigt o.a. Curtius (VIII 5, 11) van de Perzische koningen. - De leeuwenkuil was waarschijnlijk eene gemetselde groeve, die van boven met traliën was gesloten. Hierin werden misdadigers en krijgsgevangenen geworpen. Van eene dergelijke wreedheid is ook sprake in de annalen van Assurbanipal.
- voetnoot8)
- Naar de grondwet der Meden en Perzen mocht een door den koning onderteekend en met het koninklijk zegel bekrachtigd besluit niet worden herroepen of veranderd. Vgl. Esth. I 19; VIII 8.
- voetnoot9)
- De opperzaal was de gewone bidplaats (zie III Reg. XVII 19 volg.; Act. I 13; X 9). Zij had, naar het Aram., vensters, die naar Jerusalem ‘geopend’ waren. Ook na de verwoesting bleef Jerusalem en de tempelberg het heilige oord van Gods beloften (zie III Reg. VIII 33-48; IX 3). Zie voor de drie tijden des gebeds Ps. LIV 18 en vgl. Act. III 1 en X 9; het waren de uren van het morgen- en het avondoffer en het middaguur.
- voetnoot10)
- Naar het Aram.: ‘hem overvielen’, zeker op een der drie bidstonden.
- voetnoot11)
- Aram.: ‘Het woord (of de zaak) is vastgesteld’.
- voetnoot12)
- Aram.: ‘overvielen’ of ‘bestormden’ den koning (zie v. 6, 11), d.i. drongen met velen te gelijk aan op de voltrekking van het vonnis.
- voetnoot13)
- Naar Oostersch gebruik volgde de terechtstelling onmiddellijk op het vonnis.
- voetnoot14)
- Aram.: ‘opdat er niets zou veranderd worden ten aanzien van Daniël’, noch van den kant der rijksgrooten te zijnen nadeele, noch van den kant des konings tot zijne bevrijding.
- voetnoot15)
- Darius noemt God met den naam, dien hij uit den mond van Daniël meermalen vernomen had. Hij is de levende God, omdat Hij, het leven zelf, de bron is van alle leven en als zoodanig onderscheiden is van de doode afgoden.
- voetnoot16)
- Overeenkomstig de Perzische gebruiken (Herodot. III 119; vgl. Esth. XVI 18) werden de schuldigen met hunne vrouwen en kinderen omgebracht. Niet al de satrapen (v. 1), doch zij, die Daniël hadden aangeklaagd, werden op die wijze gestraft.
- voetnoot17)
- Hierdoor schitterde des te meer het wonder der redding van Daniël.
- voetnoot18)
- Zie II noot 48 en III noot 60.
- voetnoot19)
- Aram.: ‘Daniël was gelukkig onder de regeering van Darius en onder de regeering van Cyrus, den Pers’. Is hier een koning na Cyrus bedoeld (zie noot 1), dan is de zin: Daniël was gelukkig onder Darius gelijk hij het was onder Cyrus; zie I Reg. XII 15, alwaar eveneens en in de beteekenis van als of gelijk voorkomt (vgl. Job V 7; XII 11; XIV 19; Prov. XXV 25). - De Septuagint heeft dit vers niet; in plaats daarvan vermeldt zij den dood van ‘Darius’ en de troonopvolging van ‘Cyrus’ met dezelfde woorden als de Vulgaat heeft in XIII 65; alléén noemt de Vulgaat aldaar niet ‘Darius’, maar ‘Astyages’.