De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput II.
|
1. In anno secundo regni Nabuchodonosor vidit Nabuchodonosor | 1. In het tweede jaar der regeering van NabuchodonosorGa naar voetnoot1) zag |
[pagina 801]
somnium, et conterritus est spiritus ejus, et somnium ejus fugit ab eo. | Nabuchodonosor eenen droomGa naar voetnoot2); en zijn geest werd verschrikt, en zijn droom ontging hemGa naar voetnoot3). |
2. Praecepit autem rex, ut convocarentur arioli, et magi, et malefici, et Chaldaei: ut indicarent regi somnia sua: qui cum venissent, steterunt coram rege. | 2. De koning nu beval, dat de waarzeggers en de magiërs en de toovenaars en de Chaldeën zouden worden samengeroepen, om den koning zijne droomen te doen kennen; en zij kwamen en stonden voor den koningGa naar voetnoot4). |
3. Et dixit ad eos rex: Vidi somnium: et mente confusus ignoro quid viderim. | 3. En de koning zeide tot hen: Ik heb eenen droom gezien en, verward van geest, weet ik niet wat ik gezien hebGa naar voetnoot5). |
4. Responderuntque Chaldaei regi Syriace: Rex in sempiternum vive: dic somnium servis tuis, et interpretationem ejus indicabimus. | 4. En de Chaldeën antwoordden den koning - in het SyrischGa naar voetnoot6) -: Koning, leef in eeuwigheidGa naar voetnoot7)! Zeg den droom aan uwe dienaren, en wij zullen zijne beteekenis doen kennen. |
5. Et respondens rex ait Chaldaeis: Sermo recessit a me: nisi indicaveritis mihi somnium, et conjecturam ejus, peribitis vos, et domus vestrae publicabuntur. | 5. En de koning antwoordde en sprak tot de Chaldeën: Het woord is mij ontgaanGa naar voetnoot8); indien gij mij den droom en zijne beteekenis niet doet kennen, zult gij omkomen, en uwe huizen zullen verbeurd worden verklaardGa naar voetnoot9). |
[pagina 802]
6. Si autem somnium, et conjecturam ejus narraveritis, praemia, et dona, et honorem multum accipietis a me: somnium igitur, et interpretationem ejus indicate mihi. | 6. Indien gij echter den droom en zijne beteekenis mededeelt, zult gij belooningen en geschenken en veel eer van mij ontvangen. Maakt mij derhalve den droom en zijne beteekenis bekend. |
7. Responderunt secundo, atque dixerunt: Rex somnium dicat servis suis, et interpretationem illius indicabimus. | 7. Andermaal antwoordden zij en zeiden: De koning zegge den droom aan zijne dienaren, en wij zullen zijne beteekenis doen kennen. |
8. Respondit rex, et ait: Certe novi quod tempus redimitis, scientes quod recesserit a me sermo. | 8. De koning antwoordde en sprak: Ik zie duidelijk, dat gij tijd zoekt te winnen, daar gij weet, dat het woord mij is ontgaanGa naar voetnoot10). |
9. Si ergo somnium non indicaveritis mihi, una est de vobis sententia, quod interpretationem quoque fallacem, et deceptione plenam composueritis, ut loquamini mihi donec tempus pertranseat. Somnium itaque dicite mihi, ut sciam quod interpretationem quoque ejus veram loquamini. | 9. Indien gij mij dus den droom niet bekend maakt, wacht ulieden één vonnis; omdat gij ook eene valsche en geheel bedrieglijke uitlegging hebt verzonnen om met mij te spreken, totdat de tijd voorbijgaGa naar voetnoot11). Zegt mij derhalve den droom, opdat ik wete, dat gij er ook de ware uitlegging van geeft. |
10. Respondentes ergo Chaldaei coram rege, dixerunt: Non est homo super terram, qui sermonem tuum, rex, possit implere: sed neque regum quisquam magnus et potens verbum hujuscemodi sciscitatur ab omni ariolo, et mago, et Chaldaeo. | 10. De Chaldeën antwoordden dan voor den koning en zeiden: Er is geen mensch op aarde, die uw woord, o koning, kan volbrengen; maar ook niet één groote en machtige onder de koningen vordert iets dergelijks van eenigen waarzegger en magiër en Chaldeër. |
11. Sermo enim, quem tu quaeris, rex, gravis est: nec reperietur quisquam, qui indicet illum in conspectu regis: exceptis diis, quorum non est cum hominibus conversatio. | 11. Want hetgeen gij vraagt, koning, is moeielijk; ook zal er niemand gevonden worden, die het kan bekend maken voor het aangezicht des konings, behalve de goden, die met de menschen geen omgang hebbenGa naar voetnoot12). |
[pagina 803]
12. Quo audito, rex in furore, et in ira magna praecepit ut perirent omnes sapientes Babylonis. | 12. Toen de koning dit hoorde, beval hij in woede en in hevige gramschap, dat al de wijzen van BabylonGa naar voetnoot13) zouden omkomen. |
13. Et egressa sententia, sapientes interficiebantur: quaerebanturque Daniel, et socii ejus, ut perirent. | 13. En het vonnis werd uitgevaardigd en de wijzen werden gedoodGa naar voetnoot14); en men zocht Daniël en zijne gezellen om hen ter dood te brengenGa naar voetnoot15). |
14. Tunc Daniel requisivit de lege, atque sententia ab Arioch principe militiae regis, qui egressus fuerat ad interficiendos sapientes Babylonis. | 14. Toen deed Daniël onderzoek naar het besluit en het vonnis bij Arioch, den overste van de lijfwacht des koningsGa naar voetnoot16), die was uitgegaan om de wijzen van Babylon te dooden. |
15. Et interrogavit eum, qui a rege potestatem acceperat, quam ob causam tam crudelis sententia a facie regis esset egressa. Cum ergo rem indicasset Arioch Danieli, | 15. En hij ondervroeg dengene, die van den koning de opdracht had gekregen, om welke reden een zoo wreed vonnis van het aangezicht des konings was uitgegaan. Toen dan Arioch aan Daniël de zaak had verklaard, |
16. Daniel ingressus rogavit regem ut tempus daret sibi ad solutionem indicandam regi. | 16. ging Daniël tot den koning en verzocht hem, dat hij hem tijd zou schenken om den koning de oplossing bekend te makenGa naar voetnoot17). |
17. Et ingressus est domum suam, Ananiaeque et Misaeli, et Azariae sociis suis indicavit negotium: | 17. En hij ging naar zijn huis en maakte de zaak bekend aan Ananias en Misaël en Azarias, zijne gezellen, |
18. Ut quaererent misericordiam a facie Dei coeli super sacramento isto, et non perirent Daniel, et socii ejus cum ceteris sapientibus Babylonis. | 18. opdat zij van het aangezicht van den God des hemels genade zouden afsmeeken aangaande deze verborgenheid en opdat Daniël en zijne gezellen met de overige wijzen van Babylon niet zouden omkomen. |
19. Tunc Danieli mysterium per visionem nocte revelatum est: et benedixit Daniel Deum coeli, | 19. Toen werd aan Daniël de verborgenheid in een gezicht des nachtsGa naar voetnoot18) geopenbaard; en Daniël zegende den God des hemels, |
[pagina 804]
20. Et locutus ait: Sit nomen Domini benedictum a saeculo et usque in saeculum: quia sapientia et fortitudo ejus sunt. | 20. en hij sprak, zeggende: De naam des HeerenGa naar voetnoot19) zij gezegend van eeuwigheid en tot in eeuwigheid; want Hem zijn de wijsheid en de krachtGa naar voetnoot20)! |
21. Et ipse mutat tempora, et aetates: transfert regna, atque constituit: dat sapientiam sapientibus, et scientiam intelligentibus disciplinam: | 21. En Hij, Hij verandert tijden en stondenGa naar voetnoot21); Hij draagt koninkrijken over en richt ze opGa naar voetnoot22); Hij geeft wijsheid aan de wijzen en wetenschap aan wie de onderwijzing verstaan! |
22. Ipse revelat profunda, et abscondita, et novit in tenebris constituta: et lux cum eo est. Joann. I 9; I Cor. IV 5. | 22. Hij openbaart het diepzinnige en het verborgene, en Hij weet wat in het duistere is weggelegd; en het licht is bij HemGa naar voetnoot23)! |
23. Tibi Deus patrum nostrorum confiteor, teque laudo: quia sapientiam, et fortitudinem dedisti mihi: et nunc ostendisti mihi quae rogavimus te, quia sermonem regis aperuisti nobis. | 23. U, God onzer vaderen, loof ik en U prijs ik, omdat Gij mij wijsheid en kracht gegevenGa naar voetnoot24) en mij thans getoond hebt, wat wij U vroegen; want het woord des konings hebt Gij ons geopenbaardGa naar voetnoot25)! |
24. Post haec Daniel ingressus ad Arioch, quem constituerat rex ut perderet sapientes Babylonis, sic ei locutus est: Sapientes Babylonis ne perdas: introduc me in conspectu regis, et solutionem regi narrabo. | 24. Daarop ging Daniël tot Arioch, dien de koning had aangesteld om de wijzen van Babylon om te brengen, en sprak tot hem aldus: Dood de wijzen van Babylon niet, breng mij voor het aangezicht des konings, en ik zal den koning de oplossing geven. |
25. Tunc Arioch festinus introduxit Danielem ad regem, et dixit ei: Inveni hominem de filiis transmigrationis Juda, qui solutionem regi annuntiet. | 25. Toen bracht Arioch aanstonds Daniël voor den koning en zeide tot hem: Ik heb eenen man gevonden uit de zonen der wegvoering van Juda, die den koning de oplossing kan mededeelenGa naar voetnoot26). |
26. Respondit rex, et dixit Danieli, cujus nomen erat Baltassar: Putasne vere potes mihi indicare somnium, quod vidi, et interpretationem ejus? | 26. De koning antwoordde en zeide tot Daniël, wiens naam was Baltassar: Meent gij waarlijk in staat te zijn om mij den droom, dien ik gezien heb, en zijne uitlegging bekend te maken? |
[pagina 805]
27. Et respondens Daniel coram rege, ait: Mysterium, quod rex interrogat, sapientes, magi, arioli, et aruspices nequeunt indicare regi: | 27. En Daniël antwoordde voor den koning en sprak: De verborgenheid, waarnaar de koning vraagt, kunnen geen wijzen, magiërs, waarzeggers en wichelaars, aan den koning bekend makenGa naar voetnoot27). |
28. Sed est Deus in coelo revelans mysteria, qui indicavit tibi rex Nabuchodonosor, quae ventura sunt in novissimis temporibus. Somnium tuum, et visiones capitis tui in cubili tuo hujuscemodi sunt: | 28. Maar er is een God in den hemel, die verborgenheden openbaart; Hij heeft u, koning Nabuchodonosor, bekend gemaakt wat geschieden zal in de laatste tijdenGa naar voetnoot28). Uw droom en de gezichten van uw hoofdGa naar voetnoot29) op uwe legerstede zijn als volgt: |
29. Tu rex cogitare coepisti in strato tuo, quid esset futurum post haec: et qui revelat mysteria, ostendit tibi quae ventura sunt. | 29. Gij, koning, zijt begonnen met op uwe legerstede te overdenken, wat nadezen zou geschiedenGa naar voetnoot30); en Hij, die verborgenheden openbaart, heeft u bekend gemaakt wat geschieden zal. |
30. Mihi quoque non in sapientia, quae est in me plus quam in cunctis viventibus, sacramentum hoc revelatum est: sed ut interpretatio regi manifesta fieret, et cogitationes mentis tuae scires. | 30. Ook aan mij werd, niet door eene wijsheid, die in mij is meer dan in alle levenden, deze verborgenheid geopenbaard; maarGa naar voetnoot31) opdat de uitlegging den koning bekend zou worden en gij de gedachten van uwen geest zoudt weten. |
31. Tu rex videbas, et ecce quasi statua una grandis: statua illa magna, et statura sublimis stabat contra te, et intuitus ejus erat terribilis. | 31. Gij, koning, schouwdet, en zie, alsGa naar voetnoot32) een grootsch standbeeld! Dit standbeeld, groot en hoog van gestalteGa naar voetnoot33), stond voor u, en zijn aanblik was schrikwekkendGa naar voetnoot34). |
32. Hujus statuae caput ex auro optimo erat, pectus autem et brachia de argento, porro venter, et femora ex aere. | 32. Van dit standbeeld was het hoofd van het fijnste goud, de borst en de armen echter van zilver, voorts de buik en de dijen van koper, |
[pagina 806]
33. Tibiae autem ferreae, pedum quaedam pars erat ferrea, quaedam autem fictilis. | 33. de beenen echter van ijzer, de voeten waren deels van ijzer en deels van leemGa naar voetnoot35). |
34. Videbas ita, donec abscissus est lapis de monte sine manibus: et percussit statuam in pedibus ejus ferreis, et fictilibus, et comminuit eos. | 34. Gij bleeft alzoo toezien, totdat een steen van een berg werd losgescheurd zonder handenGa naar voetnoot36); en deze trof het standbeeld aan zijne ijzeren en leemen voeten en verbrijzelde die. |
35. Tunc contrita sunt pariter ferrum, testa, aes, argentum, et aurum, et redacta quasi in favillam aestivae areae, quae rapta sunt vento: nullusque locus inventus est eis: lapis autem, qui percusserat statuam, factus est mons magnus, et implevit universam terram. | 35. Toen werden te gelijk vermorzeld het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud; en zij werden als het kaf op den dorschvloer in den zomer en door den wind weggevaagd; en er werd geene plaats voor hen gevonden; maar de steen, die het standbeeld getroffen had, werd een groote berg en vervulde de geheele aarde. |
36. Hoc est somnium: Interpretationem quoque ejus dicemus coram te, rex. | 36. Dit is de droom. Ook de uitlegging daarvan zullen wijGa naar voetnoot37) zeggen voor u, o koning! |
37. Tu rex regum es: et Deus coeli, regnum, et fortitudinem, et imperium, et gloriam dedit tibi: | 37. Gij, de koning der koningenGa naar voetnoot38) zijt gij; en de God des hemels, een koninkrijk en macht en heerschappij en eer heeft Hij geschonken aan u; |
38. Et omnia, in quibus habitant filii hominum, et bestiae agri: volucres quoque coeli dedit in manu tua, et sub ditione tua universa constituit: tu es ergo caput aureum. | 38. en alles, waar de menschenkinderen wonen en de dieren des velds, ook de vogelen des hemels heeft Hij gegeven in uwe hand, en onder uwe heerschappij stelde Hij allesGa naar voetnoot39). Gij zijt dus net hoofd van goudGa naar voetnoot40). |
[pagina 807]
39. Et post te consurget regnum aliud minus te argenteum: et regnum tertium aliud aereum, quod imperabit universae terrae. | 39. En na u zal een ander rijk opkomen, geringer dan gij, van zilverGa naar voetnoot41); en een ander rijk, het derde, van koper, dat heerschappij zal voeren over de geheele aardeGa naar voetnoot42). |
40. Et regnum quartum erit velut ferrum: quomodo ferrum comminuit, et domat omnia, sic comminuet, et conteret omnia haec. | 40. En het vierde rijk zal zijn als ijzer: evenals ijzer alles vergruist en bedwingt, zoo zal het deze alle vergruizen en verbrijzelenGa naar voetnoot43). |
41. Porro quia vidisti pedum, et digitorum partem testae figuli, et partem ferream: regnum divisum erit, quod tamen de plantario ferri orietur, secundum quod vidisti ferrum mistum testae ex luto. | 41. Voorts dat gij de voeten en de toonen gezien hebt deels van pottenbakkersleem en deels van ijzer: het zal een verdeeld koninkrijk zijn, dat echter zijnen oorsprong uit de ijzergroeve zal hebben; gelijk gij ijzer vermengd hebt gezien met leemaardeGa naar voetnoot44). |
42. Et digitos pedum ex parte ferreos: et ex parte fictiles: ex parte regnum erit solidum, et ex parte contritum. | 42. En wat de toonen der voeten betreft deels van ijzer en deels van leem - het rijk zal deels sterk en deels broos zijn. |
43. Quod autem vidisti ferrum mistum testae ex luto, commiscebuntur quidem humano semine, sed non | 43. En dat gij gezien hebt ijzer vermengd met leemaarde: zij zullen zich wel vermengen met behulp |
[pagina 808]
adhaerebunt sibi, sicut ferrum misceri non potest testae. | van menschenzaad, maar niet onderling samenhangen, evenals ijzer niet vermengd kan worden met leemGa naar voetnoot45). |
44. In diebus autem regnorum illorum suscitabit Deus coeli regnum, quod in aeternum non dissipabitur, et regnum ejus alteri populo non tradetur: comminuet autem, et consumet universa regna haec: et ipsum stabit in aeternum. | 44. In de dagen nu dier rijken zal de God des hemels een rijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal vernietigd worden, en zijne heerschappij zal aan geen ander volk worden gegeven; maar vergruizen en te niet doen zal het al die rijken, en zelf zal het staan in eeuwigheid: |
45. Secundum quod vidisti, quod de monte abscissus est lapis sine manibus, et comminuit testam, et ferrum, et aes, et argentum, et aurum, Deus magnus ostendit regi quae ventura sunt postea: et verum est somnium et fidelis interpretatio ejus. | 45. gelijk gij gezien hebt, dat van den berg een steen werd losgescheurd zonder handen, en dat hij vergruisde leem en ijzer en koper en zilver en goudGa naar voetnoot46). De groote God heeft den koning getoond wat nadezen geschieden zal; en waarachtig is de droom en getrouw zijne uitlegging. |
46. Tunc rex Nabuchodonosor cecidit in faciem suam, et Danielem adoravit, et hostias, et incensum praecepit ut sacrificarent ei. | 46. Toen viel koning Nabuchodonosor op zijn aangezicht, en hij aanbad Daniël en gaf bevel, hem offers en wierook op te dragenGa naar voetnoot47). |
[pagina 809]
47. Loquens ergo rex, ait Danieli: Vere Deus vester Deus deorum est, et Dominus regum, et revelans mysteria: quoniam tu potuisti aperire hoc sacramentum. | 47. De koning dan sprak en zeide tot Daniël: In waarheid, uw God is de God der goden en de Heer der koningen en die de verborgenheden openbaart, daar gij deze verborgenheid hebt kunnen onthullenGa naar voetnoot48). |
48. Tunc rex Danielem in sublime extulit, et munera multa, et magna dedit ei: et constituit eum principem super omnes provincias Babylonis: et praefectum magistratuum super cunctos sapientes Babylonis. | 48. Alsdan verhief de koning Daniël zeer hoog en gaf hem vele en groote geschenken; en hij stelde hem aan tot hoofd over al de gewesten van Babylon en tot overste der bestuurders boven al de wijzen van BabylonGa naar voetnoot49). |
49. Daniel autem postulavit a rege: et constituit super opera provinciae Babylonis, Sidrach, Misach, et Abdenago. Ipse autem Daniel erat in foribus regis. | 49. Daniël nu verzocht den koning, en deze stelde Sidrach, Misach en Abdenago aan over de zaken van het gewest Babylon. Daniël zelf echter was in de poort des koningsGa naar voetnoot50). |
- voetnoot1)
- Daniël, in het jaar 605 te Babel gekomen (zie I noot 1), had in het tweede jaar der regeering van Nabuchodonosor zijne ‘drie jaren’ (I 5) van voorbereiding voleindigd. In v. 13 toch wordt hij onder ‘de wijzen’ gerekend, die in den dienst des konings waren. Deze ‘drie jaren’ konden in den loop van 603 zijn geëindigd, indien, volgens Bijbelsch gebruik, gedeelten van jaren voor volle jaren zijn gerekend. Dit jaar was dan het tweede jaar van Nabuchodonosor, omdat, naar Babylonisch gebruik (zie I noot 1), het jaar der troonsbestijging (605) niet werd medegeteld. Anderen veronderstellen hier eene schrijffout en lezen het twaalfde jaar in plaats van het tweede.
- voetnoot2)
- Het Hebr. meervoud ‘droomen’ (ook in de Vulgaat v. 2) wijst op den inhoud van den droom.
- voetnoot3)
- Naar de Grieksche vertalingen: ‘en zijn slaap week van hem’; zoozeer was de koning ontsteld door zijnen droom.
- voetnoot4)
- Voor de Assyriërs en de Babyloniërs waren de droomen iets gewichtigs; zij hielden ze voor een middel, waardoor de godheid zich openbaarde (Diod. Sic. II 29). Zoo nam b.v. Assurbanipal in belangrijke zaken beslissingen naar hetgeen hij in droomen meende verstaan te hebben. - De hier genoemde klassen van wijzen werden allen samengeroepen, omdat zij, naar men meende, tot de droomverklaring op eene of andere wijze konden bijdragen of althans booze invloeden daarbij afweren. Zie voor de waarzeggers en de magiërs I noot 17. De toovenaars beoefenden de zwarte kunst waarschijnlijk door geheimzinnige woorden te prevelen. Zie voor de Chaldeën I noot 8; hier zijn in meer beperkten zin vermoedelijk de sterrenwichelaars bedoeld.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘en mijn geest is onrustig om den droom te kennen’.
- voetnoot6)
- Of in het Arameesch. Eene tusschenbemerking, wellicht oorspronkelijk eene randteekening, aanduidende, dat hier de Arameesche tekst (tot VII 28) begint. Vgl. I Esdr. IV noot 6. De zin is dus niet, dat de Chaldeën (die hier namens al de wijzen het woord voerden) tot den Babylonischen koning in het Arameesch spraken; zie I noot 8.
- voetnoot7)
- Eene zelfde begroeting vindt men in de Assyrische opschriften. Vgl. Bar. I 11.
- voetnoot8)
- Het woord, d.i. de droom, is mij ontgaan. In overeenstemming met de Syr. vertaling: Het (hier volgende) woord, dat ik spreek, ‘staat vast’, vertaalt men den grondtekst ook: ‘Het woord (of de zaak) is bij mij besloten’.
- voetnoot9)
- Aram.: ‘zult gij in stukken gehouwen, en zullen uwe huizen tot mesthoopen gemaakt worden’. Het eerste was eene in Babylon, naar de opschriften, gebruikelijke strafoefening vgl. I Reg. XV 33. Zie voor het tweede I Esdr. VI 11 en vgl. IV Reg. X 27.
- voetnoot10)
- Ook hier schijnt de zin naar den grondtekst: daar gij weet, dat de zaak bij mij besloten is, te weten dat uw leven op het spel staat. Zie noot 8. In den grondtekst staat niet duidelijk, gelijk in de Vulgaat en in de Grieksche vertalingen (v. 1, 3, 5 en 8), dat de koning zijnen droom vergeten had. Dit volgt echter genoegzaam zeker uit den eisch, dien hij aan de wijzen stelde (v. 5, 6 en 9). Waarschijnlijk had wel de koning nog eene vage herinnering van hetgeen hij gedroomd had, zoodat men hem geenszins kon bedriegen.
- voetnoot11)
- Konden zij door hunne wichelarij den droom zelven niet achterhalen, dan was dit den koning een bewijs, dat ook de uitlegging, die zij na lang talmen zouden geven, niet de vrucht was hunner kunst, maar een bloot verzinsel, waarmede zij den koning wilden bezighouden en tijd winnen, (Aram.) ‘totdat de tijd (en met den tijd ook de gedachte des konings) verandere’.
- voetnoot12)
- En die derhalve door ons niet kunnen geraadpleegd worden. - Hiermede verheffen zij reeds te voren de grootheid van den waren God en van zijnen profeet, die den droom en zijne beteekenis zou openbaren.
- voetnoot13)
- Die zich in de stad bevonden; zij alleen waren samengeroepen.
- voetnoot14)
- De zin is blijkens v. 16 en 24: men stond op het punt met de uitvoering van het vonnis te beginnen, toen het volgende geschiedde.
- voetnoot15)
- Zij waren, gelijk blijkt, met de overige wijzen niet ontboden. Wellicht meende de koning, dat de droom, door zijnen god hem ingegeven, alleen door deszelfs dienaren kon gekend en verklaard worden.
- voetnoot16)
- Naar het Aram. trad Daniël met verstand en beleid op om Arioch (in het Babylonisch vermoedelijk ‘Eri-Akoe’; vgl. I noot 10 en Gen. XIV 1), den overste ‘der scherprechters’, te bewegen de uitvoering van het vonnis uit te stellen.
- voetnoot17)
- Wellicht was ook aan de andere wijzen (zie v. 7) uitstel gegeven om hunne tooverkunsten te raadplegen. Des te eerder was de koning bereid dit aan Daniël toe te staan, daar hij diens wijsheid kende (I 20). Ongetwijfeld handelde Daniël in deze zaak van het begin af op goddelijke ingeving.
- voetnoot18)
- Hetzij in een droomgezicht (H. Hiëronymus), hetzij door eene openbaring, terwijl hij den nacht met zijne gezellen wakende en biddende doorbracht. Dit laatste past beter bij hetgeen hier aanstonds volgt.
- voetnoot19)
- De zich openbarende God.
- voetnoot20)
- De wijsheid, welke zich toont in de kennis van het verborgene; de kracht, welke zou blijken uit hetgeen de droom des konings beteekende, te weten uit Gods oppermacht over tijden en koningen (v. 21).
- voetnoot21)
- M.a.w. de opeenvolging en de wisseling der menschelijke dingen geschiedt volgens zijnen wil.
- voetnoot22)
- Aram.: ‘Hij zet koningen af en stelt koningen aan’.
- voetnoot23)
- Het licht der wijsheid.
- voetnoot24)
- d.i. Gij hebt mij uwe wijsheid en uwe kracht doen kennen.
- voetnoot25)
- Het woord, d.i. den droom, hebt Gij ons, te weten aan mij en door mij aan mijne gezellen, geopenbaard.
- voetnoot26)
- Uit de wijze, waarop Arioch hier van Daniël spreekt, kan men opmaken, dat hij onbekend was met hetgeen de koning van Daniël's wijsheid had ondervonden (I 19, 20) en met Daniël's optreden voor den koning in II 16.
- voetnoot27)
- Geen wijzen, te weten noch magiërs noch waarzeggers (zie I noot 17) noch wichelaars. Deze laatsten worden hier voor het eerst genoemd en zijn waarschijnlijk dezulken, die uit natuurlijke teekenen de toekomst voorspelden.
- voetnoot28)
- Aram.: ‘aan het einde der dagen’, welke zegswijze veelal en ook hier, blijkens v. 44, het tijdperk van den Messias aanduidt. Vgl. Gen. XLIX noot 1; Is. II 2; Mich. IV 1 enz.
- voetnoot29)
- Wat uw hoofd, te weten uwe verbeelding en uw verstand, gezien heeft.
- voetnoot30)
- De toekomst van zijn rijk, dat destijds tot het toppunt van macht was gestegen, maakte hem bezorgd. De geschiedenis had hem geleerd, dat ook het machtige Oud-Babylonische rijk voor Assyrië had moeten onderdoen. Zou thans, nu Ninive was vernietigd, Babylon's macht bestendig zijn? Deze overpeinzingen, waarmede de koning insliep, waren de natuurlijke aanleiding tot den droom, die hem door God werd ingegeven.
- voetnoot31)
- Niet door natuurlijke wijsheid, opdat ik daardoor zou verheerlijkt worden, maar door eene bovennatuurlijke verlichting, opdat enz.
- voetnoot32)
- Als staat niet in den grondtekst noch in de oude vertalingen.
- voetnoot33)
- Aram.: ‘welks glans heerlijk’ was, wegens de stof, waaruit het vervaardigd scheen.
- voetnoot34)
- De onverwachte verschijning van dat ontzaglijke standbeeld vervulde u met schrik.
- voetnoot35)
- Naar de verklaring in v. 41 en 43 waren de voeten van een slecht samenhangend mengsel van leem en ijzer. De metalen volgden op elkander in omgekeerde verhouding van hunne soortelijke zwaarte, waardoor het standbeeld alle hechtheid miste.
- voetnoot36)
- d.i. Niet door menschelijke, maar door bovenmenschelijke kracht.
- voetnoot37)
- Wij is volgens sommigen het plurale auctoritatis. Het kan ook te gelijk wijzen op de gezellen van Daniël; want hoewel Daniël alleen den droom verklaarde, had hij toch dat hoogere licht door hun gezamenlijk gebed verkregen.
- voetnoot38)
- De titel der Babylonische koningen in de opschriften. Zie Ez. XXVI 7; vgl. Is. X 9; I Esdr. VII 12.
- voetnoot39)
- Vgl. Jer. XXVII 5, 6, waar eveneens de heerschappij over dieren en vogelen de onbeperkte macht des konings nadrukkelijker beteekent. - De profeet herinnert dien trotschen koning, dat hij, hoe machtig ook, zijne macht van den God des hemels ontvangen heeft en van Hem afhankelijk is.
- voetnoot40)
- Nabuchodonosor vertegenwoordigt als koning zijn rijk; zie v. 39: ‘na u zal een ander rijk’ enz. Want ook verder is er sprake van de opeenvolging, niet van koningen, maar van rijken. Het hoofd van goud beteekent derhalve het rijk van Nabuchodonosor. Het is het hoofd van het standbeeld, omdat het in de reeks der hier vermelde rijken het eerste is. Daar toch het standbeeld de toekomst verzinlijkt, waarover de koning nadacht (v. 29), komen de voorafgaande rijken, b.v. het Assyrische, niet in aanmerking. Het hoofd is van goud om den luister van het Babylonische rijk, dat door uiterlijken glans en door praalvertoon de andere rijken overtrof. Babylon toch was beroemd om zijne kostbare bouwwerken en achtte zich de erfgenaam van de macht en den rijkdom van het Oud-Babylonische rijk en van Assyrië. Vgl. Jer. LI 7, waar Babylon als een gouden beker is voorgesteld, en zie voor den glans van Babylon Is. XIII 19; XIV 12 volg.; XLVII 5.
- voetnoot41)
- Na u, d.i. na uw rijk. Het tweede is het Medo-Perzische rijk of het rijk van Cyrus en van zijne opvolgers. In de hoofdstukken VII en VIII komen dit en het volgende rijk uitvoeriger ter sprake. In luister was het tweede geringer dan Babylon en daarom van zilver.
- voetnoot42)
- Het derde rijk, dat over de geheele aarde (hyperbolisch gezegd gelijk in v. 38) zal gebieden door wapengeweld, en daarom van koper heet te zijn, is het Grieksch-Macedonische rijk, het rijk van Alexander den Groote met de rijken zijner opvolgers, waarin het gesplitst werd. In de hoofdstukken VIII en XI wordt dit omstandiger beschreven.
- voetnoot43)
- Het vierde rijk zal deze drie rijken vergruizen in dien zin, dat het de landen en de volken, welke eerst aan Babel, vervolgens aan Perzië en daarna aan het Grieksch-Macedonische rijk waren onderworpen geweest, met ijzeren geweld zal bedwingen. Dit rijk is, gelijk uit hoofdstuk VII blijken zal, het Romeinsche rijk. Hoewel het reeds vóór Alexander den Groote bestond, volgt het in het profetisch gezicht op het Grieksch-Macedonische, omdat het het vierde wereldrijk is, waarmede Israël in aanraking kwam. Daar het in zijne betrekking tot het rijk van den Messias het gewichtigste is, wordt zijne geschiedenis in v. 41-43 nader omschreven.
- voetnoot44)
- De voeten en de toonen (zie v. 33) deels van pottenbakkersleem enz. wijzen op de inwendige verdeeldheid en de zwakheid van dit rijk in een later tijdperk. Oorspronkelijk was dit rijk hecht en sterk; daarom zijn (v. 33) de beenen van ijzer en heeft het zijnen oorsprong uit de ijzergroeve of, zooals het Aram. duidelijker vertaald wordt: ‘van de hechtheid des ijzers zal in hetzelve zijn’. Wat nog volgt (gelijk, Aram.: ‘dewijl’ enz.) ziet weder op zijne latere verdeeldheid en wordt in v. 42 volg. nader verklaard.
- voetnoot45)
- Het zinnebeeld van het ijzer vermengd met leemaarde wijst duidelijk op de vele en verscheiden volken van verschillende geaardheid en zeden, welke het Romeinsche rijk in zijnen bloeitijd met moeite onder zijn ijzeren schepter bedwong. In een later tijdperk werd die verscheidenheid van volken in het rijk de oorzaak van zijnen ondergang. Want vergeefs trachtte men door verbintenissen en aanhuwelijking die verscheidenheid tot eenheid te brengen. Weldra spatte het rijk uiteen en verdeelde zich in een aantal volken en rijken. - In strijd met de eenstemmige overlevering van Joden en Christenen leerde de H. Ephrem met weinige anderen in de oudheid, dat de vier rijken van Daniël zijn: het Babylonische, het Medische, het Perzische en het Grieksch-Syrische rijk. Hetzelfde beweren heden met enkele Katholieken de meesten buiten de Kerk, vooral zij, die, de echtheid en de goddelijkheid der Profetie ontkennende, haar geschreven achten in het Machabeesche tijdvak en den gezichteinder van den schrijver tot dien tijd beperken. Uit V 28 blijkt duidelijk, dat de schrijver van dit boek geen zelfstandig Medisch rijk nà het Babylonische en vóór het Perzische kende.
- voetnoot46)
- De profeet beschrijft ‘het rijk der hemelen’ (Matth. III 2), dat de God des hemels heeft opgericht door zijnen Messias in de dagen dier rijken, d.i. toen het Romeinsche rijk al de macht der vorige rijken in zich vereenigd had. Dit rijk, het Rijk van den Messias, zal eeuwig duren en derhalve niet, gelijk de heerschappij der vorige rijken, van het eene volk tot het andere overgaan. Het zal al die rijken te niet doen, daar het over het heidendom en de menschelijke hoovaardij, waarin het wezen dier rijken bestond, zal zegepralen. De steen, die zonder toedoen van menschenhanden werd losgescheurd en een groote berg werd (v. 35; vgl. Ez. XVII 22-24; Matth. XIII 31, 32), beteekent den nederigen aanvang en de wonderbare uitbreiding van dit in zijn oorsprong en wording goddelijk Rijk; hij wijst tevens op den Stichter van het Rijk, die in zijne vernedering was als de steen, die van den berg werd losgescheurd zonder handen. Hij toch werd, door de onmiddellijke werking van den H. Geest, uit de om hare heiligheid en waardigheid hoog verheven Maagd Maria geboren. Hij heeft het standbeeld der menschelijke hoovaardij vergruizeld, toen Hij op het kruis de helsche macht overwon. Deze zegepraal zal eerst in haren vollen luister schitteren bij de voltooiing van het Rijk Gods in de zegepralende Kerk.
- voetnoot47)
- Nabuchodonosor wil door (Aram.) ‘spijsoffer’ en wierook aan Daniël goddelijke eer bewijzen. Vgl. Act. XIV 10-12. Uit hetgeen de koning verder (v. 47) zegt, volgt duidelijk, dat Daniël die afgodische vereering weigerde en den koning nogmaals verklaarde (zie v. 28, 30, 45), dat de God des hemels dit geopenbaard had.
- voetnoot48)
- Hiermede erkent de koning, zonder nochtans zijne goden te verzaken, dat de God van Daniël de goden zijner wijzen in wetenschap overtreft.
- voetnoot49)
- Daniël werd naar den grondtekst de opperbestuurder (Aram.) ‘van het geheele gewest’ Babylon en het hoofd van al deszelfs wijzen.
- voetnoot50)
- Daniëls gezellen werden belast met de zaken van het bewind onder het opperbestuur van Daniël. Hij zelf bleef in de poort, d.i. aan het hof, om als het hoofd der wijzen den koning ter zijde te staan. Hiermede wordt tevens het volgende verhaal ingeleid, waarin de bestuurders der gewesten, en onder hen de gezellen van Daniël, worden opgeroepen, Daniël echter afwezig bleef.