De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 756]
| |||||||||||||||
Caput XLII.
|
1. Et eduxit me in atrium exterius per viam ducentem ad aquilonem, et introduxit me in gazophylacium, quod erat contra separatum aedificium, et contra aedem vergentem ad aquilonem. | 1. En hij voerde mij heen naar het buitenste voorhof door den weg, die noordwaarts voertGa naar voetnoot1); en hij bracht mij in het cellengebouw, dat lag tegenover het afgescheiden gebouw en tegenover het gebouw aan de noordzijdeGa naar voetnoot2). |
2. In facie longitudinis, centum cubitos ostii aquilonis: et latitudinis quinquaginta cubitos, | 2. Tegenover de lange zijde, honderd el, aan den ingang van het noorden; en de breedte vijftig elGa naar voetnoot3); |
3. Contra viginti cubitos atrii interioris, et contra pavimentum stratum lapide atrii exterioris, ubi erat porticus juncta porticui triplici. | 3. tegenover de twintig el van het binnenste voorhof en tegenover den geplaveiden vloer van het buitenste voorhof, alwaar eene galerij was, gevoegd aan eene drievoudige galerijGa naar voetnoot4). |
4. Et ante gazophylacia deambulatio decem cubitorum latitudinis, ad interiora respiciens viae cubiti unius. Et ostia eorum ad aquilonem: | 4. En vóór de cellen liep een gang, tien el breed, die op het binnenste (voorhof) zag, een weg van één elGa naar voetnoot5). En hare deuren waren naar het noordenGa naar voetnoot6). |
5. Ubi erant gazophylacia in superioribus humiliora: quia supportabant porticus, quae ex illis emine- | 5. Aldaar waren de cellen op de hoogere verdieping nauwer, omdat de galerijen tot steun diendenGa naar voetnoot7), die |
[pagina 757]
bant de inferioribus, et de mediis aedificii. | daaruit uitsprongen aan de onderste en aan de middelste verdieping van het gebouw. |
6. Tristega enim erant, et non habebant columnas, sicut erant columnae atriorum: propterea eminebant de inferioribus, et de mediis a terra cubitis quinquaginta. | 6. Want zij waren in drie verdiepingen en hadden geen kolommen, gelijk de kolommen der voorhoven warenGa naar voetnoot8); daarom hadden zij eenen uitsprong aan de benedenste en de middelste verdieping van den grond af, vijftig elGa naar voetnoot9). |
7. Et peribolus exterior secundum gazophylacia, quae erant in via atrii exterioris ante gazophylacia: longitudo ejus quinquaginta cubitorum. | 7. En er vras een buitenmuur, gelijkloopend met de cellen, die naar den kant van het buitenste voorhof waren, vóór de cellen; zijne lengte was vijftig elGa naar voetnoot10). |
8. Quia longitudo erat gazophylaciorum atrii exterioris, quinquaginta cubitorum: et longitudo ante faciem templi, centum cubitorum. | 8. Want de lengte der cellen aan het buitenste voorhof was vijftig elGa naar voetnoot11); en de lengte tegenover den tempel honderd elGa naar voetnoot12). |
9. Et erat subter gazophylacia haec introitus ab oriente ingredientium in ea de atrio exteriori. | 9. En beneden deze cellen was de ingang aan den oostkant, als men daarheen uit het buitenste voorhof kwamGa naar voetnoot13). |
10. In latitudine periboli atrii, quod erat contra viam orientalem, in faciem aedificii separati, et erant ante aedificium gazophylacia. | 10. Langs de breedte van den muur des voorhofs, oostwaarts, tegenover het afgescheiden gebouw en vóór het gebouw waren cellenGa naar voetnoot14). |
11. Et via ante faciem eorum juxta similitudinem gazophylaciorum, quae erant in via aquilonis: secundum longitudinem eorum, sic et | 11. En een gang liep vóór dezelve op dezelfde wijze als bij de cellen, die aan den noordkant waren; overeenkomstig de lengte van deze, zoo was |
[pagina 758]
latitudo eorum: et omnis introitus eorum, similitudines, et ostia eorum. | ook de breedte van deze en elke ingang van deze en de verhoudingen en de deuren van dezeGa naar voetnoot15). |
12. Secundum ostia gazophylaciorum, quae erant in via respiciente ad Notum: ostium in capite viae: quae via erat ante vestibulum separatum per viam orientalem ingredientibus. | 12. Gelijk de deuren der cellen, die aan den zuidkant waren; een deur aan het hoofd des wegsGa naar voetnoot16); en deze weg was vóór het afgescheiden portaal, oostwaarts als men daarheen kwam. |
13. Et dixit ad me: Gazophylacia aquilonis, et gazophylacia austri, quae sunt ante aedificium separatum: haec sunt gazophylacia sancta: in quibus vescuntur sacerdotes, qui appropinquant ad Dominum in sancta sanctorum: ibi ponent sancta sanctorum, et oblationem pro peccato, et pro delicto: locus enim sanctus est. | 13. En hij zeide tot mij: De cellen van het noorden en de cellen van het zuiden, die vóór het afgescheiden gebouw liggenGa naar voetnoot17), dit zijn de heilige cellen, waarin de priesters eten, die tot den Heer naderen tot het allerheiligsteGa naar voetnoot18); aldaar zullen zij het allerheiligste enGa naar voetnoot19) het spijsoffer, het zondoffer en het schuldoffer neerleggen; want de plaats is heilig. |
14. Cum autem ingressi fuerint sacerdotes, non egredientur de sanctis in atrium exterius: et ibi reponent vestimenta sua, in quibus ministrant, quia sancta sunt: vestienturque vestimentis aliis, et sic procedent ad populum. | 14. Als nu de priesters zijn ingegaanGa naar voetnoot20), zullen zij uit de heilige plaats niet uitgaan naar het buitenste voorhofGa naar voetnoot21); en aldaar zullen zij hunne kleederen, waarin zij den dienst verrichten, nederleggen, omdat deze heilig zijn; en zij zullen zich kleeden in andere kleederen en alzoo uitgaan tot het volk. |
15. Cumque complesset mensuras domus interioris, eduxit me per viam portae, quae respiciebat ad viam orientalem: et mensus est eam undique per circuitum. | 15. En toen hij het meten van het binnenste huis voleindigd hadGa naar voetnoot22), bracht hij mij naar buiten, naar den weg der poort, die oostwaarts zagGa naar voetnoot23); en hij mat het naar alle zijden in het rond. |
16. Mensus est autem contra ven- | 16. En hij mat aan den kant van |
[pagina 759]
tum orientalem calamo mensurae, quingentos calamos in calamo mensurae per circuitum. | den oostenwindGa naar voetnoot24) met de meetroede, vijfhonderd roedenGa naar voetnoot25) met de meetroede in het rondGa naar voetnoot26). |
17. Et mensus est contra ventum aquilonis quingentos calamos in calamo mensurae per gyrum. | 17. En hij mat aan den kant van den noordenwind, vijfhonderd roeden met de meetroede in het rond. |
18. Et ad ventum australem mensus est quingentos calamos in calamo mensurae per circuitum. | 18. En aan den kant van den zuidenwind mat hij, vijfhonderd roeden met de meetroede in het rond. |
19. Et ad ventum occidentalem mensus est quingentos calamos in calamo mensurae. | 19. En aan den kant van den westenwind mat hij, vijfhonderd roeden met de meetroedeGa naar voetnoot27). |
20. Per quatuor ventos mensus est murum ejus undique per circuitum, longitudinem quingentorum cubitorum, et latitudinem quingentorum cubitorum dividentem inter sanctuarium et vulgi locum. | 20. Naar de vier windstreken mat hij den muur, naar alle zijden in het rond, de lengte vijfhonderd el, en de breedte vijfhonderd el; en deze maakte eene afscheiding tusschen het heiligdom en de plaats des volksGa naar voetnoot28). |
- voetnoot1)
- Door de binnenste noordpoort (zie Fig. 5 N2) voerde de engel den profeet naar het buitenste voorhof, alwaar hij een vrij gezicht had op het gebouw, dat hier beschreven wordt.
- voetnoot2)
- Aan weerszijden van het tempelhuis, ten noorden en ten zuiden, lag een gebouw, dat de geheele ruimte innam tusschen de gizrah (XLI 10 volg.) en het buitenste voorhof. Zie Fig. 5 X en Y. Eerst wordt het noordelijke cellengebouw X beschreven; het lag tegenover het afgescheiden gebouw, Hebr.: ‘tegenover de gizrah’, R, en tegenover het gebouw aan de noordzijde, d.i. den noordelijken buitenmuur B2 C2; zie XL 5.
- voetnoot3)
- Tegenover de lange zijde of de lengte des huizes (XLI 13a), honderd el, m-n, (Septuag.) ‘naar het noorden’. M.a.w. tegenover de lange zijde van het tempelhuis lag noordwaarts het cellengebouw, welks lange zijde eveneens honderd el bedroeg. De breedte, zie m-p.
- voetnoot4)
- Tegenover de twintig el van ‘de gizrah’ R (XLI 10), en tegenover het plaveisel van het buitenste voorhof G (XL 17 volg.), tusschen beide in, lag het cellengebouw; aan deze twee buitenzijden van dit gebouw (Hebr.) ‘was galerij aan galerij in drie’ verdiepingen. M.a.w. het cellengebouw had aan de zuid- en noordzijde drie verdiepingen, welke op galerijen rustten. Zie v. 5.
- voetnoot5)
- En vóór de cellen, de kamers van het cellengebouw, liep een gang F F, die naar het binnenste voorhof ging q, (Septuag.) ‘honderd el lang’, derhalve door de geheele lengte van het gebouw
- voetnoot6)
- De deuren der cellen van de langere zuidelijke helft X1 van dit gebouw waren naar het noorden en liepen op de gang uit. Dat de deuren der andere kortere helft X2 naar het zuiden waren gericht, spreekt vanzelf.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘De cellen op de hoogere verdieping waren nauwer, omdat de galerijen van hen (d.i. van de cellen) afnamen’. De galerij der middelste verdieping had een uitsprong in vergelijking met de derde verdieping en kon dus gezegd worden eenige ruimte van deze af te nemen. Hetzelfde was het geval met de onderste verdieping in vergelijking met de middelste. Daardoor waren de kamers der lagere verdieping dieper dan die der hoogere.
- voetnoot8)
- Want hadden de galerijen op kolommen gesteund, gelijk die van de cellen der voorhoven, dan was het gebouw op de drie verdiepingen even diep geweest.
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘daarom was aan de onderste en aan de middelste afgenomen van den grond’. De woorden vijftig el ontbreken in den grondtekst en in het Grieksch.
- voetnoot10)
- Een buitenmuur J, gelijkloopend met de cellen of met het langere cellengebouw X1, naar den kant van het buitenste voorhof (de woorden quae erant zijn foutief), vóór de cellen van het kortere cellengebouw o-r; vijftig el, r-p.
- voetnoot11)
- Zie o-r.
- voetnoot12)
- Te weten de lengte van het langere cellengebouw X1, honderd el, m-n.
- voetnoot13)
- Beneden deze cellen, in het lager gelegen buitenste voorhof, was de ingang; zie s.
- voetnoot14)
- Er is hier sprake van het andere cellengebouw Y. In plaats van oostwaarts moet men (gelijk XL 44) lezen ‘zuidwaarts’, want dit cellengebouw lag ten zuiden van den tempel, tusschen de zuidelijke gizrah R en het gebouw, te weten den zuidelijken buitenmuur, A2 D2. Zie v. 1 b. De muur des voorhofs, waarvan in den aanhef van het vers gesproken wordt, is de muur (t-u) tusschen het binnenste en het buitenste voorhof; zie v. 7.
- voetnoot15)
- Zie over de bedoelde gang en de deuren v. 4. Het zuidelijke cellengebouw had dezelfde lengte en breedte, dezelfde ingangen en verhoudingen, Hebr.: ‘inrichtingen’, als het noordelijke cellengebouw. De laatste woorden verbindt men beter met v. 12: En gelijk hare deuren, zoo waren de deuren enz.
- voetnoot16)
- Dit beteekent waarschijnlijk den hoofdingang; zie v. 9. Wat hier nog volgt, is onverstaanbaar, ook in den grondtekst; doch vermoedelijk is hetzelfde bedoeld als in v. 9.
- voetnoot17)
- Zie v. 1 b en 10.
- voetnoot18)
- Hebr.: ‘waarin de priesters, die tot den Heer naderen, het allerheiligste (het uitsluitend voor de priesters bestemde deel der offers) eten’. Zie Lev. II 3.
- voetnoot19)
- En beteekent hier: te weten. Vgl. XLVI 19 volg.
- voetnoot20)
- Om het heilig dienstwerk in het binnenste voorhof te verrichten.
- voetnoot21)
- Alvorens zij gedaan hebben wat hier volgt. Zij moeten namelijk aldaar, d.i. in het cellengebouw, eerst hunne heilige dienstkleederen afleggen.
- voetnoot22)
- Het binnenste huis beteekent het binnenste voorhof met het tempelhuis en al de overige gebouwen, die zich daarbinnen bevonden.
- voetnoot23)
- Naar het uitgangspunt van XL 6, om het huis in geheel zijnen omvang te meten.
- voetnoot24)
- d.i. Aan de oostzijde.
- voetnoot25)
- In plaats van roeden moeten waarschijnlijk hier en in v. 17, 18, 19 ellen gelezen worden, zooals de Septuag. heeft in v. 17 en ook de Vulgaat in v. 20. Zie Fig. 5 A2 B2 de vijf honderd el van den oostelijken buitenmuur.
- voetnoot26)
- In plaats van in het rond (v. 16, 17, 18), dat bij het meten eener lengte niet past, heeft de Septuag.: ‘hij keerde zich om’, ten einde (v. 17) den muur aan de noordzijde te meten, te weten B2 C2.
- voetnoot27)
- De westzijde C2 D2 is in de Septuag. meer ordelijk vóór de zuidzijde D2 A2 gemeten.
- voetnoot28)
- De muur, te weten de in XL 5 vermelde en hier v. 16-19 gemeten muur, maakte eene afscheiding (Hebr.) ‘tusschen het heilige en het onheilige’. Zie XLIII 12; XLV 3 volg.; XLVIII 12.