De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLI.
|
1. Et introduxit me in templum, et mensus est frontes, sex cubitos latitudinis hinc, et sex cubitos latitudinis inde, latitudinem tabernaculi. | 1. En hij bracht mij in den tempel, en hij mat de muurstijlen, zes el de breedte aan deze en zes el de breedte aan gene zijde, de breedte van den tabernakelGa naar voetnoot1). |
2. Et latitudo portae, decem cubitorum erat: et latera portae, quinque cubitis hinc, et quinque cubitis inde: et mensus est longitudinem ejus quadraginta cubitorum, et latitudinem viginti cubitorum. | 2. En de breedte van den ingang was tien el, en de zijmuren van den ingang vijf el aan deze en vijf el aan gene zijde; en hij mat zijne lengte, veertig el, en de breedte, twintig elGa naar voetnoot2). |
[pagina 752]
3. Et introgressus intrinsecus, mensus est in fronte portae duos cubitos: et portam, sex cubitorum: et latitudinem portae, septem cubitorum. | 3. En binnenwaarts gaande, mat hij aan den muurstijl van den ingang twee el; en den ingang, zes el; en de breedte van den ingang, zeven elGa naar voetnoot3). |
4. Et mensus est longitudinem ejus viginti cubitorum, et latitudinem ejus viginti cubitorum, ante faciem templi: et dixit ad me: Hoc est sanctum sanctorum. | 4. En hij mat zijne lengte, twintig el, en zijne breedte, twintig el, aan den kant van den tempel; en hij zeide tot mij: Dit is het heilige der heiligenGa naar voetnoot4). |
5. Et mensus est parietem domus sex cubitorum: et latitudinem lateris quatuor cubitorum undique per circuitum domus. | 5. En hij mat den muur van het huis, zes el, en de breedte van het zijgebouw, vier el, overal rondom het huisGa naar voetnoot5). |
6. Latera autem, latus ad latus, bis triginta tria: et erant eminentia, quae ingrederentur per parietem domus, in lateribus per circuitum, ut continerent, et non attingerent parietem templi. | 6. En de zijkamers waren, zijkamer aan zijkamer, tweemaal drie en dertigGa naar voetnoot6); en zij sprongen uit en kwamen tot aan den muur, dien het huis aan den kant der zijkamers in het rond had, zoodat zij den muur van den tempel steunden en er niet indrongen. |
7. Et platea erat in rotundum, ascendens sursum per cochleam, et in coenaculum templi deferebat per gyrum: idcirco latius erat templum in superioribus: et sic de inferioribus ascendebatur ad superiora in medium. | 7. En er was eene open plaats in het rond, welke naar omhoog opklom langs eene wenteltrap en tot de bovenverdieping des tempels voerde slingersgewijs; derhalve was de tempel breeder op de bovenverdiepingen; en zoo klom men van de benedenverdieping naar de bovenste langs de middelsteGa naar voetnoot7). |
8. Et vidi in domo altitudinem per | 8. En ik zag aan het huis eene |
[pagina 753]
circuitum, fundata latera ad mensuram calami sex cubitorum spatio: | verhevenheid in het rond, de grondslagen der zijkamers, naar de maat der roede, zes el in ruimteGa naar voetnoot8); |
9. Et latitudinem per parietem lateris forinsecus quinque cubitorum: et erat interior domus in lateribus domus. | 9. en de breedte van den muur, dien het zijgebouw aan den buitenkant had, vijf el; en het binnenste huis was aan de zijgebouwen van het huisGa naar voetnoot9). |
10. Et inter gazophylacia latitudinem viginti cubitorum in circuitu domus undique, | 10. En tusschen de cellen eene breedte van twintig el rondom het huis aan alle kanten. |
11. Et ostium lateris ad orationem: ostium unum ad viam aquilonis, et ostium unum ad viam australem: et latitudinem loci ad orationem, quinque cubitorum in circuitu. | 11. En de deur van het zijgebouw leidde naar de bedeplaats, eene deur noordwaarts en eene deur zuidwaarts; en de breedte der bedeplaats, vijf el in het rondGa naar voetnoot10). |
12. Et aedificium, quod erat separatum, versumque ad viam respicientem ad mare, latitudinis septuaginta cubitorum: paries autem aedificii, quinque cubitorum latitudinis per circuitum: et longitudo ejus nonaginta cubitorum. | 12. En het gebouw, dat afgescheiden was en in de richting naar de zee gekeerdGa naar voetnoot11), had zeventig el breedte; en de muur van het gebouw vijf el breedte in het rond; en zijne lengteGa naar voetnoot12) bedroeg negentig el. |
13. Et mensus est domus longitudinem, centum cubitorum: et quod separatum erat aedificium, et parietes ejus, longitudinis centum cubitorum. | 13. En hij mat de lengte van het huisGa naar voetnoot13), honderd el; en het gebouw, dat afgescheiden was, had met zijne muren eene lengte van honderd elGa naar voetnoot14). |
14. Latitudo autem ante faciem domus: et ejus, quod erat separatum contra orientem, centum cubitorum. | 14. En de breedte aan de voorzijde van het huis en van datgene, wat afgescheiden was, naar de oostzijde, was honderd elGa naar voetnoot15). |
15. Et mensus est longitudinem aedificii contra faciem ejus, quod | 15. En hij mat de lengte van het gebouw, tegenover datgene, wat af- |
[pagina 754]
erat separatum ad dorsum: ethecas ex utraque parte centum cubitorum: et templum interius, et vestibula atrii. | gescheiden was, aan de achterzijde, met de muren van weerszijden, honderd elGa naar voetnoot16); en het binnenste des tempels en de portalen aan het voorhof; |
16. Limina, et fenestras obliquas, et ethecas in circuitu per tres partes, contra uniuscujusque limen, stratumque ligno per gyrum in circuitu: terra autem usque ad fenestras, et fenestrae clausae super ostia. | 16. de drempels en de schuins toeloopende vensters en de muren in het rond aan de drie deelen tegenover den drempel van elk - en het was met hout beschoten aan alle zijden in het rondGa naar voetnoot17); de vloer echter tot aan de vensters, en de vensters waren dichtgemaakt, boven de deuren, |
17. Et usque ad domum interiorem, et forinsecus per omnem parietem in circuitu intrinsecus, et forinsecus, ad mensuram. | 17. en tot in het binnenste des huizes en daarbuiten, over geheel den muur in het rond, van binnen en van buiten, naar de maatGa naar voetnoot18). |
18. Et fabrefacta cherubim et palmae: et palma inter cherub et cherub, duasque facies habebat cherub. | 18. En er waren kunstig gemaakte cherubijnen en palmen; en een palm tusschen cherub en cherub; en twee gezichten had de cherub: |
19. Faciem hominis juxta palmam ex hac parte, et faciem leonis juxta palmam ex alia parte: expressam per omnem domum in circuitu. | 19. een menschengezicht tegenover den palm aan deze zijde, en een leeuwengezicht tegenover den palm aan de andere zijde, afgebeeld door het geheele huis in het rondGa naar voetnoot19). |
20. De terra usque ad superiora portae, cherubim, et palmae caelatae erant in pariete templi. | 20. Van den grond tot boven den ingang waren er cherubijnen en palmen gesneden op den muur van den tempel. |
21. Limen quadrangulum, et facies sanctuarii, aspectus contra aspectum. | 21. De drempel was vierkant; en de voorzijde van het heiligdom had dezelfde gedaanteGa naar voetnoot20). |
[pagina 755]
22. Altaris lignei trium cubitorum altitudo: et longitudo ejus duorum cubitorum: et anguli ejus, et longitudo ejus, et parietes ejus lignei. Et locutus est ad me: Haec est mensa coram Domino. | 22. Van het houten altaar was de hoogte drie el, en zijne lengte twee elGa naar voetnoot21); en zijne hoeken en zijne lengte en zijne wanden waren van hout. En hij sprak tot mij: Dit is de tafel voor het aangezicht des Heeren. |
23. Et duo ostia erant in templo, et in sanctuario. | 23. En er waren twee deuren aan den tempel en aan het heiligdom. |
24. Et in duobus ostiis ex utraque parte bina erant ostiola, quae in se invicem plicabantur: bina enim ostia erant ex utraque parte ostiorum. | 24. En in de twee deuren waren er van weerszijden twee kleinere deuren, die men in elkander kon slaan; dubbele deuren toch waren er aan weerszijden der deurenGa naar voetnoot22). |
25. Et caelata erant in ipsis ostiis templi cherubim, et sculpturae palmarum, sicut in parietibus quoque expressae erant: quam ob rem et grossiora erant ligna in vestibuli fronte forinsecus. | 25. En op de deuren zelve des tempels waren cherubijnen gesneden en snijwerk van palmen, gelijk zij ook op de muren waren afgebeeld; daarom waren de delen ook zwaarder aan de voorzijde van het portaal buitenwaartsGa naar voetnoot23). |
26. Super quae fenestrae obliquae, et similitudo palmarum hinc atque inde in humerulis vestibuli: secundum latera domus, latitudinemque parietum. | 26. Bovendien waren er schuins toeloopende venstersGa naar voetnoot24) en eene afbeelding van palmen aan deze en aan gene zijde op de zijmuren des portaals, langs de zijkamers des huizes en de breedte der muren. |
- voetnoot1)
- In den tempel, te weten in het Heilige, zie Fig. 3 B. De engel mat de muurstijlen, te weten de dikte der zijmuren aan den ingang (f-h en g-k). Met eene kleine wijziging van het Hebr. wordt beter, in overeenstemming met de Septuag., in plaats van den tabernakel ‘den muurstijl’ gelezen.
- voetnoot2)
- De breedte van den ingang f-g; de zijmuren h-l en k-m. De lengte van het Heilige l-n, de breedte l-m.
- voetnoot3)
- De engel ging alléén het Allerheiligste C binnen, niet de profeet (vgl. Lev. XVI 2), die in het Heilige staande, van den engel de opgave der maat vernam. Hij mat den muurstijl van weerszijden p-r en s-v, den ingang s-p; de breedte enz., Septuag.: ‘de zijmuren zeven el aan deze en zeven el aan gene zijde’ (v-u en r-t).
- voetnoot4)
- De lengte van het Heilige der heiligen u-i, de breedte, u-t, gemeten aan den kant van den tempel of van het Heilige, dat even breed was (n-o); vgl. III Reg. VI 3.
- voetnoot5)
- De breedte van den muur van het tempelhuis, z-j. Overal, te weten aan de drie zijden, rondom het huis leunde daartegen een zijgebouw, dat in de volg. verzen beschreven wordt (vgl. III Reg. VI 5 volg.) Het was van binnen en beneden gemeten vier el breed.
- voetnoot6)
- De zijkamers, zie E 1, 2, 3 enz.; tweemaal beteekent waarschijnlijk: op elke verdieping drie en dertig. Naar veler opvatting is de zin van het Hebr., dat er dertig kamers waren en dat drie malen, te weten op de drie verdiepingen. Vgl. III Reg. VI 6 ook ter verklaring van hetgeen hier en in v. 7 volgt.
- voetnoot7)
- Eene open plaats, waar geene kamers waren, y; aldaar klom men naar de bovenverdiepingen langs eene wenteltrap w; vgl. III Reg. VI 8. De tempel is hier het bij den tempel behoorende zijgebouw, dat van verdieping tot verdieping telkens breeder werd, omdat het uitsprong in den telkens smaller wordenden muur van het tempelhuis. Op die wijze steunden (v. 6) de kamers van het zijgebouw (of, Hebr., ‘werden gevat in’) den tempelmuur, maar drongen er niet in, te weten in het eigenlijke metselwerk.
- voetnoot8)
- Op deze verhevenheid van zes el, boven het binnenste voorhof zich verheffend, stonden de zijkamers; zie D D D.
- voetnoot9)
- In de Septuag. is in het tweede halfvers sprake van eene open plaats of vrije ruimte tusschen het zijgebouw en (v. 10) tusschen de cellen of het cellengebouw, dat XLII 1 volg. nader beschreven wordt. Deze ruimte (Fig. 5 R) wordt in v. 12 Hebr. ‘de gizrah’ geheeten, eigenlijk ‘het afgesnedene’, omdat deze ruimte, in de naaste omgeving des tempels, niet voor ieder toegankelijk was. Zij was naar v. 10 twintig el breed.
- voetnoot10)
- Voor bedeplaats heeft het Hebr. ‘moennach’, dat naar de oude vertalingen eene vrijgelaten ruimte beteekent, het plat der ‘verhevenheid’ van v. 8, vijf el breed (Fig. 3 D). Men kan de deur van het zijgebouw, welke naar de ‘moennach’ leidde, plaatsen noordwaarts x1 en zuidwaarts x2.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘En het gebouw (Fig. 5 Z), dat vóór de gizrah (R) in de richting naar de zee (het westen) was gelegen’. Het is waarschijnlijk een tempelmagazijn; zie I Par. XXVI 18.
- voetnoot12)
- Zie Fig. 5 f-g.
- voetnoot13)
- Van het tempelhuis; zie Fig. 5 e-h.
- voetnoot14)
- Hebr.: ‘en de gizrah (R) en het gebouw (Z) met zijne muren, de lengte honderd el’ (h-M).
- voetnoot15)
- Zie Fig. 5 l-m.
- voetnoot16)
- Dezelfde breedtemaat van het zuiden naar het noorden wordt nu aan de achterzijde gemeten. De lengte of de langste zijde van het achtergebouw Z bedroeg naar v. 12 negentig el (f-g), de muren (want dit schijnt ethecas hier te beteekenen) aan weerszijden waren vijf el dik (v. 12); de som der geheele breedte was dus eveneens honderd el. Wat in dit vers nog volgt, betreft de inrichting en de versiering van het tempelhuis, die nu verder tot v. 21 beschreven worden. Vgl. III Reg. VI 15 volg. De tekst is zeer duister en waarschijnlijk niet zuiver.
- voetnoot17)
- Het binnenste des tempels, te weten het Heilige der heilige en het Heilige, en de portalen, Septuag.: ‘het portaal’, dat aan het voorhof der priesters grensde, zijn de in v. 16 bedoelde drie deelen des tempels. In deze drie deelen waren de drempels en de schuins toeloopende (zie XL 16) vensters en de muren in het rond tot de hoogte van den drempel overal met hout beschoten.
- voetnoot18)
- Wat deze woorden beteekenen, weet men niet. Men vermoedt, dat ook in v. 16b en 17 sprake is van beschotwerk zoowel in het binnenste des tempels als daarbuiten in het portaal.
- voetnoot19)
- Het beschotwerk was versierd met halfverheven beeldwerk van elkander afwisselende cherubijnen en palmen. Omdat de cherubijnen op het vlakke beschot zich slechts voor de ééne helft vertoonden, hadden zij niet vier (zie I 10), maar slechts twee gezichten. Vgl. III Reg. VI 29.
- voetnoot20)
- Het Hebr. zegt waarschijnlijk, dat ‘de posten’ aan den ingang van het Heilige en van het Heilige der heiligen, ‘vierkant waren’; zie III Reg. VI 33. De Septuag. en de Syr. vertaling voegen het tweede halfvers bij v. 22 en vertalen: ‘en vóór het heiligdom (d.i. vóór het Heilige der heiligen) was er eene gedaante als de gedaante van een houten altaar’, te weten het reukaltaar; zie fig. 3 q.
- voetnoot21)
- De Septuag. voegt er bij: ‘en zijne breedte twee el’. Verder heeft zij voor anguli, hoeken, ‘hoornen’ (zie Exod. XXVII 2) en voor longitudo, lengte, ‘voetstuk’ of ‘onderstel’. Het reukaltaar heet de tafel, omdat de offers den Heer als eene spijs waren (zie Lev. III 16); voor het aangezicht des Heeren, gelijk Lev. IV 18.
- voetnoot22)
- De deuren aan het Heilige en aan het Heilige der heiligen waren dubbele deuren, en elk dezer bestond uit eene in tweeën openslaande deur. Vgl. III Reg. VI 31 volg.
- voetnoot23)
- Zie v. 18. Daarom, d.i. om dit halfverheven beeldwerk, dat aan de voorzijde der deuren, naar den kant van het portaal, was aangebracht, waren de delen of paneelen der deuren zwaarder.
- voetnoot24)
- Zie XL 16.