De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XL.
|
1. In vigesimo quinto anno transmigrationis nostrae, in exordio anni, decima mensis, quartodecimo anno postquam percussa est civitas: in ipsa hac die facta est super me manus Domini, et adduxit me illuc. | 1. In het vijf en twintigste jaar onzer wegvoering, in het begin des jaars, den tienden der maand, in het veertiende jaar nadat de stad geslagen was, op dien eigen dag kwam op mij de hand des Heeren, en Hij bracht mij derwaartsGa naar voetnoot1). |
[pagina 744]
2. In visionibus Dei adduxit me in terram Israel, et dimisit me super montem excelsum nimis: super quem erat quasi aedificium civitatis vergentis ad austrum. | 2. In de gezichten Gods voerde Hij mij naar het land van Israël, en Hij liet mij neder op een zeer hoogen berg; en op dezen was als het gebouw eener stad, aan de zuidzijdeGa naar voetnoot2). |
3. Et introduxit me illuc: et ecce vir, cujus erat species quasi species aeris, et funiculus lineus in manu ejus, et calamus mensurae in manu ejus: stabat autem in porta. | 3. En Hij voerde mij derwaarts; en zie, er was een man, wiens gedaante was als de gedaante van metaalGa naar voetnoot3), en hij had een linnen snoer in zijne hand en eene meetroede in zijne hand; en hij stond aan de poortGa naar voetnoot4). |
4. Et locutus est ad me idem vir: Fili hominis vide oculis tuis, et auribus tuis audi, et pone cor tuum in omnia, quae ego ostendam tibi: quia ut ostendantur tibi adductus es huc: annuntia omnia, quae tu vides, domui Israel. | 4. En dezelfde man sprak tot mij: Menschenzoon, zie met uwe oogen en hoor met uwe ooren en zet uw hart op alles wat Ik u zal toonen; want opdat deze dingen aan u getoond worden, zijt gij herwaarts gebracht; verkondig al wat gij ziet aan het huis van Israël. |
5. Et ecce murus forinsecus in circuitu domus undique, et in manu viri calamus mensurae sex cubitotum, et palmo: et mensus est latitudinem aedificii calamo uno, altitudinem quoque calamo uno. | 5. En zie, er was een muur aan de buitenzijde rondom het huis aan alle kantenGa naar voetnoot5); en in de hand des mans was eene meetroede van zes el en eene handbreedteGa naar voetnoot6); en hij mat de breedte van het gebouwGa naar voetnoot7), ééne roede; ook de hoogte, ééne roede. |
6. Et venit ad portam, quae respiciebat viam orientalem, et ascendit per gradus ejus: et mensus est limen portae calamo uno latitudinem, | 6. En hij ging naar de poort, welke oostwaarts zagGa naar voetnoot8), en hij klom hare tredenGa naar voetnoot9) op; en hij mat den drempel der poort, ééne roede breed, |
[pagina 745]
id est, limen unum calamo uno in latitudine: | te weten den éénen drempel, ééne roede breedGa naar voetnoot10); |
7. Et thalamum uno calamo in longum, et uno calamo in latum: et inter thalamos, quinque cubitos: | 7. en de kamer, ééne roede lang en ééne roede breed; en tusschen de kamers vijf elGa naar voetnoot11); |
8. Et limen portae juxta vestibulum portae intrinsecus, calamo uno. | 8. en den drempel der poort bij het portaal der poort binnenwaarts, ééne roedeGa naar voetnoot12). |
9. Et mensus est vestibulum portae octo cubitorum, et frontem ejus duobus cubitis: vestibulum autem portae erat intrinsecus. | 9. En hij mat het portaal der poort, acht el, en haren muurstijl, twee el; het portaal nu der poort was binnenwaartsGa naar voetnoot13). |
10. Porro thalami portae ad viam orientalem, tres hinc et tres inde: mensura una trium, et mensura una frontium ex utraque parte. | 10. De kamers nu der poort aan den oostkant waren drie aan deze en drie aan gene zijde; dezelfde afmeting hadden de drie, en dezelfde afmeting de tusschenmuren aan weerszijdenGa naar voetnoot14). |
11. Et mensus est latitudinem liminis portae, decem cubitorum: et longitudinem portae, tredecim cubitorum: | 11. En hij mat de breedte van den drempel der poort, tien elGa naar voetnoot15); en de lengte der poort, dertien el; |
12. Et marginem ante thalamos cubiti unius: et cubitus unus finis utrinque: thalami autem, sex cubitorum erant hinc et inde. | 12. en de afpaling vóór de kamers, ééne el, en ééne el bedroeg de afsluiting aan weerszijden; en de kamers waren zes el aan deze en aan gene zijdeGa naar voetnoot16). |
13. Et mensus est portam a tecto thalami, usque ad tectum ejus, la- | 13. En hij mat de poort van het dak der eene kamer tot aan het |
[pagina 746]
titudinem viginti quinque cubitorum: ostium contra ostium. | dak der andere, de breedte vijf en twintig el, deur tegenover deurGa naar voetnoot17). |
14. Et fecit frontes per sexaginta cubitos: et ad frontem atrium portae undique per circuitum. | 14. En hij maakte de muurstijlen op zestig el; en aan den muurstijl was het voorhof der poort aan alle zijden in het rondGa naar voetnoot18). |
15. Et ante faciem portae, quae pertingebat usque ad faciem vestibuli portae interioris, quinquaginta cubitos. | 15. En van vóór de poort tot vóór het portaal aan den binnensten ingang, vijftig elGa naar voetnoot19). |
16. Et fenestras obliquas in thalamis, et in frontibus eorum, quae erant intra portam undique per circuitum: similiter autem erant et in vestibulis fenestrae per gyrum intrinsecus, et ante frontes pictura palmarum. | 16. En er waren schuins toeloopendeGa naar voetnoot20) vensters in de kamers en in hare tusschenmuren; en die waren er binnen de poort overal in het rond; en eveneens waren er ook in de portalen vensters van binnen in het rondGa naar voetnoot21); en op den voorkant der muurstijlen was eene voorstelling van palmenGa naar voetnoot22). |
17. Et eduxit me ad atrium exterius, et ecce gazophylacia, et pavimentum stratum lapide in atrio per circuitum: triginta gazophylacia in circuitu pavimenti. | 17. En hij bracht mij naar het buitenste voorhof, en zie, in het voorhof waren cellen en een geplaveide vloer in het rond; dertig cellen rondom het plaveisel. |
18. Et pavimentum in fronte portarum secundum longitudinem portarum erat inferius. | 18. En het plaveisel was aan den zijgevel der poorten evenredig aan de lengte der poorten - dit was het benedenste plaveiselGa naar voetnoot23). |
[pagina 747]
19. Et mensus est latitudinem a facie portae inferioris usque ad frontrem atrii interioris extrinsecus, centum cubitos ad orientem, et ad aquilonem. | 19. En hij mat de breedte van vóór de benedenste poort tot vóór aan de buitenzijde van het binnenste voorhof, honderd el, aan den oostkant en aan den noordkantGa naar voetnoot24). |
20. Portam quoque, quae respiebat viam aquilonis atrii exterioris, mensus est tam in longitudine, quam in latitudine. | 20. Ook de poort van het buitenste voorhof, welke noordwaarts zag, mat hij zoo in de lengte als in de breedteGa naar voetnoot25), |
21. Et thalamos ejus tres hinc, et tres inde: et frontem ejus, et vestibulum ejus secundum mensuram portae prioris, quinquaginta cubitorum longitudinem ejus, et latitudinem viginti quinque cubitorum. | 21. en hare kamers, drie aan deze en drie aan gene zijde, en haren tusschenmuur en haar portaal naar de maat der eerste poort, vijftig el hare lengte, en de breedte vijf en twintig el. |
22. Fenestrae autem ejus, et vestibulum, et sculpturae secundum mensuram portae, quae respiciebat ad orientem: et septem graduum erat ascensus ejus, et vestibulum ante eam. | 22. En hare vensters en haar portaal en haar snijwerkGa naar voetnoot26) waren naar de maat der poort, welke oostwaarts zag; en zeven treden had haar opgang, en het portaal was aan hare voorzijdeGa naar voetnoot27). |
23. Et porta atrii interioris contra portam aquilonis, et orientalem: et mensus est a porta usque ad portam centum subitos. | 23. En het binnenste voorhof had eene poort tegenover de noord- en de oostpoort; en hij mat van poort tot poort, honderd elGa naar voetnoot28). |
24. Et eduxit me ad viam australem, et ecce porta, quae respiciebat ad austrum: et mensus est frontem ejus, et vestibulum ejus juxta mensuras superiores. | 24. En hij bracht mij naar de zuidzijde; en zie, daar was eene poort, welke zuidwaarts zagGa naar voetnoot29); en hij mat haren tusschenmuurGa naar voetnoot30) en haar portaal naar de vorige maten, |
25. Et fenestras ejus, et vestibula in circuitu, sicut fenestras ceteras: quinquaginta cubitorum longitu- | 25. en hare vensters en de portalen in het rond, gelijk de vorige venstersGa naar voetnoot31); vijftig el de lengte, |
[pagina 748]
dine, et latitudine viginti quinque cubitorum. | en de breedte vijf en twintig el. |
26. Et in gradibus septem ascendebatur ad eam: et vestibulum ante fores ejus: et caelatae palmae erant, una hinc, et altera inde in fronte ejus. | 26. En men klom er met zeven treden op; en het portaal was voor haren ingangGa naar voetnoot32); en er waren gesneden palmen, één aan deze en één aan gene zijde op haren muurstijl. |
27. Et porta atrii interioris in via australi: et mensus est a porta usque ad portam in via australi, centum cubitos. | 27. En het binnenste voorhof had eene poort aan den zuidkant; en hij mat van poort tot poort aan den zuidkant, honderd el. |
28. Et introduxit me in atrium interius ad portam australem: et mensus est portam juxta mensuras superiores. | 28. En hij bracht mij naar het binnenste voorhof aan de zuidpoortGa naar voetnoot33); en hij mat de poort naar de vorige maten; |
29. Thalamum ejus, et frontem ejus, et vestibulum ejus eisdem mensuris: et fenestras ejus, et vestibulum ejus in circuitu quinquaginta cubitos longitudinis, et latitudinis viginti quinque cubitos: | 29. hare kamer en haren tusschenmuurGa naar voetnoot34) en haar portaal naar dezelfde maten; en hare vensters en haar portaal in het rondGa naar voetnoot35); vijftig el de lengte, en de breedte vijf en twintig el. |
30. Et vestibulum per gyrum longitudine viginti quinque cubitorum, et latitudine quinque cubitorum. | 30. En een portaal in het rond, de lengte vijf en twintig el, en de breedte vijf elGa naar voetnoot36). |
31. Et vestibulum ejus ad atrium exterius, et palmas ejus in fronte: et octo gradus erant quibus ascendebatur per eam. | 31. En haar portaal zag op het buitenste voorhofGa naar voetnoot37); en er waren palmen op den muurstijl; en acht treden waren er om er op te klimmenGa naar voetnoot38). |
32. Et introduxit me in atrium interius per viam orientalem: et | 32. En hij bracht mij naar het binnenste voorhof aan de oostzijdeGa naar voetnoot39); |
[pagina 749]
mensus est portam secundum mensuras superiores. | en hij mat de poort naar de vorige maten; |
33. Thalamum ejus, et frontem ejus, et vestibulum ejus sicut supra: et fenestras ejus, et vestibula ejus in circuitu, longitudine quinquaginta cubitorum, et latitudine viginti quinque cubitorum. | 33. hare kamer en haren tusschenmuur en haar portaal, gelijk boven; en hare vensters en hare portalen in het rondGa naar voetnoot40); de lengte vijftig el, en de breedte vijf en twintig el. |
34. Et vestibulum ejus, id est atrii exterioris: et palmae caelatae in fronte ejus hinc et inde: et in octo gradibus ascensus ejus. | 34. En haar portaal, te weten aar het buitenste voorhofGa naar voetnoot41); en gesneden palmen op haren muurstijl aan deze en gene zijde; en met acht treden klom men er op. |
35. Et introduxit me ad portam, quae respiciebat ad aquilonem: et mensus est secundum mensuras superiores. | 35. En hij bracht mij naar de poort, welke noordwaarts zagGa naar voetnoot42); en hij mat naar de vorige maten; |
36. Thalamum ejus, et frontem ejus, et vestibulum ejus, et fenestras ejus per circuitum, longitudine quinquaginta cubitorum, et latitudine viginti quinque cubitorum. | 36. hare kamer en haren tusschenmuurGa naar voetnoot43) en haar portaal; en vensters had zij in het rond; de lengte vijftig el, en de breedte vijf en twintig el. |
37. Et vestibulum ejus respiciebat ad atrium exterius: et caelatura palmarum in fronte ejus hinc et inde: et in octo gradibus ascensus ejus. | 37. En haar portaal zag op het buitenste voorhof; en snijwerk van palmen was op haren muurstijl aan deze en gene zijde; en met acht treden klom men er op. |
38. Et per singula gazophylacia ostium in frontibus portarum: ibi lavabant holocaustum. | 38. En aan elke cel was een ingang in de tusschenmuren der poorten; aldaar waschte men het brandofferGa naar voetnoot44). |
39. Et in vestibulo portae, duae mensae hinc, et duae mensae inde: ut immoletur super eas holocaustum, et pro peccato, et pro delicto. | 39. En in het portaal der poort waren twee tafels aan deze en twee tafels aan gene zijde, om daarop het brandoffer en het zondoffer en het schuldoffer te slachtenGa naar voetnoot45). |
40. Et ad latus exterius, quod ascendit ad ostium portae, quae pergit ad aquilonem, duae mensae: et ad latus alterum ante vestibulum portae duae mensae. | 40. En aan den zijkant van buiten, waar men opgaat naar den ingang der poort, in de richting naar het noorden, waren twee tafels; en aan den anderen zijkant voor het portaal der poort twee tafelsGa naar voetnoot46). |
[pagina 750]
41. Quatuor mensae hinc, et quatuor mensae inde: per latera portae octo mensae erant, super quas immolabant. | 41. Vier tafels aan deze en vier tafels aan gene zijde; aan de zijkanten der poort waren acht tafels, waarop men slachtte. |
42. Quatuor autem mensae ad holocaustum, de lapidibus quadris exstructae: longitudine cubiti unius et dimidii: et latitudine cubiti unius et dimidii: et altitudine cubiti unius: super quas ponant vasa, in quibus immolatur holocaustum, et victima. | 42. De vier tafels echter voor het brandoffer waren van gehouwen steen gemaakt, de lengte anderhalf el en de breedte anderhalf el en de hoogte ééne el; en daarop legde men het gereedschap, waarmede men het brandoffer en het slachtoffer slachtteGa naar voetnoot47). |
43. Et labia earum palmi unius, reflexa intrinsecus per circuitum: super mensas autem carnes oblationis. | 43. En de randen daarvan waren ééne hand breed, naar binnen gebogen in het rond; en op de tafels legde men het offervleeschGa naar voetnoot48). |
44. Et extra portam interiorem gazophylacia cantorum in atrio interiori, quod erat in latere portae respicientis ad aquilonem: et facies eorum contra viam australem, una ex latere portae orientalis, quae respiciebat ad viam aquilonis. | 44. En buiten de binnenste poort waren de cellen voor de zangers in het binnenste voorhof, dat aan de zijde der poort was, welke noordwaarts zag; en zij waren naar het zuiden gericht; ééne aan de zijde der oostpoort, welke noordwaarts zagGa naar voetnoot49). |
45. Et dixit ad me: Hoc est gazophylacium, quod respicit viam meridianam, sacerdotum erit, qui excubant in custodiis templi. | 45. En hij zeide tot mij: Dit is de cel, die zuidwaarts ziet; zij is voor de priesters, die de wacht houden ter bewaking van den tempel. |
46. Porro gazophylacium, quod respicit ad viam aquilonis, sacerdotum erit, qui excubant ad ministerium altaris: isti sunt filii Sadoc, qui accedunt de filiis Levi ad Dominum ut ministrent ei. | 46. De cel nu, die noordwaarts ziet, is voor de priesters, die de wacht houden ter bediening des altaars; dezen zijn de zonen van Sadoc, die uit de zonen van Levi tot den Heer naderen om Hem te dienenGa naar voetnoot50). |
47. Et mensus est atrium longitudine centum cubitorum, et latitudine centum cubitorum per qua- | 47. En hij mat het voorhof, de lengte honderd el en de breedte honderd el, in het vierkant; en het |
[pagina 751]
drum: et altare ante faciem templi. | altaar stond recht voor den tempelGa naar voetnoot51). |
48. Et introduxit me in vestibulum templi, et mensus est vestibulum quinque cubitis hinc, et quinque cubitis inde: et latitudinem portae trium cubitorum hinc, et trium cubitorum inde. | 48. En hij bracht mij in het portaal des tempelsGa naar voetnoot52), en hij mat het portaalGa naar voetnoot53), vijf el aan deze en vijf el aan gene zijde; en de breedte des ingangs, drie el aan deze en drie el aan gene zijdeGa naar voetnoot54); |
49. Longitudinem autem vestibuli viginti cubitorum, et latitudinem undecim cubitorum, et octo gradibus ascendebatur ad eam. Et columna erant in frontibus: una hinc et altera inde. | 49. en de lengte van het portaal twintig el, en de breedte elf el; en men klom er met acht treden op. En er waren kolommen aan de muurstijlen, ééne aan deze en ééne aan gene zijdeGa naar voetnoot55). |
- voetnoot1)
- De profetie betreffende de herstelling van Israël na de ballingschap wordt besloten met het visioen van XL-XLVIII, dat één doorloopend en samenhangend geheel vormt. Het beschrijft in zinnebeelden de inrichting, de heiligheid en de algemeenheid van het nieuwe Rijk Gods. In bijzonderheden afdalend teekent de profeet den nieuwen tempel met zijne voorhoven, cellen enz.; verder hervormt hij de Levietische priesterschap, regelt den nieuwen eeredienst, het herstelde koningschap met zijne plichten en rechten en geeft ten slotte eene nieuwe verdeeling van het beloofde land onder de stammen van Israël. Hiermede echter wil de profeet niet vaststellen wat bij de herstelling van Israël werkelijk geschieden moet. Hij geeft alleen eene zinnebeeldige voorstelling van hetgeen in het nieuwe Rijk Gods op geestelijke wijze zou worden verwezenlijkt. - In het vijf en twintigste jaar, in 573 v. Chr., Septuag.: ‘in de eerste maand’, Nisan, zie Exod. XII 2. De hand des Heeren, zie I noot 4. De Heer bracht mij in den geest derwaarts, d.i. naar Jerusalem; zie v. 2.
- voetnoot2)
- In de gezichten Gods, zie VIII noot 3. Op een zeer hoogen berg, in Jerusalem (v. 1), d.i. op den berg Sion, die, naar Is. II 2 en Mich. IV 1, in de laatste dagen, d.i. in het tijdperk van den Messias, op de kruin der bergen zal gevestigd zijn en zich zal verheffen boven de heuvelen (vgl. Ez. XVII 22 volg.; XX 40). Het gebouw, dat hij aldaar zag opgericht, was ‘het huis des Heeren’, de nieuwe tempel, die met zijnen ringmuur en zijne velerlei gebouwen, poorten en voorhoven als het gebouw eener stad scheen. Daar de profeet uit Chaldea kwam (zie XX noot 44), zag hij den tempel aan de zuidzijde.
- voetnoot3)
- Zie I 7. De profeet zag eenen engel in menschelijke gedaante, glanzend als ‘blinkend metaal’ (Septuag.). Vgl. voor het volgende Zach. II 1 volg.
- voetnoot4)
- Aan de poort, waar Ezechiël uit het noorden (v. 2) aankwam, de noordpoort van den buitensten ringmuur.
- voetnoot5)
- De beschrijving van het tempelgebouw begint met den buitensten ringmuur. Zie Fig. 5, plan van het tempelhuis, A2B2C2D2 en Fig. 1 B.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘eene meetroede van zes el, elke van ééne el en ééne handbreedte’. Zoo was dus de el dezer meetroede niet de gewone el, maar ééne handbreedte langer. Zij heet in II Par. III 3 de el ‘naar de oude maat’ en is de heilige el, waarmede ook de tempel van Salomon was gemeten; zij bedroeg zeven handbreedten, d.i. 52,5 cm.
- voetnoot7)
- De breedte van genoemden muur.
- voetnoot8)
- De buitenste oostpoort. Zie Figuur 1.
- voetnoot9)
- Septuag.: ‘zeven treden’.
- voetnoot10)
- De drempel D was even breed als de ringmuur B; den éénen drempel kan beteekenen: den eersten drempel, want in v. 8 is sprake van den anderen of tweeden drempel. De Septuag. laat deze woorden weg.
- voetnoot11)
- En de kamer K. Er waren er drie aan weerszijden in het poortgebouw, zie v. 10. Doch daar zij aan elkander volmaakt gelijk waren, wordt er slechts ééne gemeten. Waarschijnlijk waren het wachtkamers voor de Levietische deurwachters. Tusschen de kamers a-b.
- voetnoot12)
- Den anderen drempel T, bij het portaal V, binnenwaarts, d.i. aan den binnensten, niet aan den buitensten uitgang van het poortgebouw; de breedte van dezen drempel was eveneens ééne roede c-d.
- voetnoot13)
- Het portaal V was, gemeten van oost naar west (e-f), acht el; de twee el van den muurstijl geven de dikte aan der uitspringende zijmuren van het portaal aan den uitgang naar het voorhof (g-h). Zie verder noot 12. Dit portaal was ingericht tot eene zaal voor offermaaltijden (XLIV 3); daarom lag het in het gezicht van den tempel binnenwaarts.
- voetnoot14)
- De tusschenmuren zijn het muurwerk tusschen de kamers (a-b), dat aan weerszijden van de kamers overal dezelfde afmeting had, te weten vijf el (v. 7).
- voetnoot15)
- Hebr.: ‘de breedte van de opening der poort, tien el’ i-k. Wat het volgende de lengte der poort beteekent, is niet duidelijk; want naar v. 15 was zij niet dertien, doch ‘vijftig’ el lang; misschien is hare hoogte bedoeld.
- voetnoot16)
- De afpaling of de afsluiting vóór de kamers, ter beschutting voor de wachters tegen het binnenstroomende volk, had eenen uitsprong aan weerszijden van ééne el (p-q), zoodat de poortgang, die tien ellen breed was (v. 11), tusschen de kamers acht ellen (o-p) bedroeg. Zie verder v. 7.
- voetnoot17)
- De breedte van het geheele poortgebouw, gemeten van den buitensten rand van het platte dak der eene kamer tot aan den buitensten rand van het dak der tegenoverliggende kamer, bedroeg vijf en twintig el, te weten tweemaal zes el de kamers aan weerszijden (v. 12) en tien el de poortgang (v. 11), zoodat er drie el overbleven voor den achtermuur der kamers van weerszijden, welks dikte derhalve anderhalf el bedroeg; het volgende deur tegenover deur schijnt aan te duiden, in welke richting deze breedtemaat genomen werd, en geeft tevens te kennen, dat er deuren waren (r en s), die uit de wachtkamers naar het buitenste voorhof voerden.
- voetnoot18)
- Hij maakte, berekende of schatte, de muurstijlen, die zich waarschijnlijk als slanke torens verhieven (x en y), op eene hoogte van zestig el, Septuag.: ‘twintig el’. Anderen lezen: ‘hij maakte het portaal (V) op twintig el’ (f-v); want onder de breedtematen ontbreekt anders alléén die van het portaal. - Aan de beide muurstijlen (x en y) of aan den uitgang der poort lag het buitenste voorhof, dat het voorhof der poort wordt geheeten, omdat het de vrij liggende poort aan hare drie zijden omgaf.
- voetnoot19)
- De lengte van het geheele poortgebouw i-z.
- voetnoot20)
- Anderen vertalen het Hebr.: ‘met traliewerk gesloten’.
- voetnoot21)
- Zie noot 14. Door deze vensters viel het licht in de kamers, in den geheel overdekten poortgang en in de portalen; dit meervoud wijst wellicht op de meerdere zalen, welke in het ééne portaal V waren ingericht.
- voetnoot22)
- Op den voorkant der muurstijlen (x en ij) waren palmen afgebeeld. Zie XLI 18 volg. en vgl. III Reg. VI 29; II Par. III 5.
- voetnoot23)
- Zie voor het plaveisel Fig. 1 en Fig. 5 G en voor de dertig cellen Fig. 5 H 1, 2 enz. Deze laatsten lagen naar het Hebr. niet rondom (v. 17), doch ‘op’ of ‘langs’ het plaveisel, zij dienden tot woningen, bergplaatsen, zalen voor de offermaaltijden enz.; zie Jer. XXXV 2 en vgl. IV Reg. XXIII 11; I Par. XXVIII 11. Daar er sprake is van het benedenste plaveisel (vgl. II Par. VII 3), zal ook in het hooger gelegen binnenste voorhof een dergelijk plaveisel geweest zijn, hoewel het niet uitdrukkelijk vermeld wordt.
- voetnoot24)
- De breedte van het buitenste voorhof van poort tot poort (zie v. 23), te weten van vóór de benedenste poort, waar men in het buitenste voorhof binnenkwam, tot vóór aan de buitenzijde der poort, die toegang gaf tot het binnenste voorhof; zie Fig. 5 a - O2 voor den oostkant en b - N2 voor den noordkant; dezelfde breedte van honderd el was bijgevolg van poort tot poort aan den zuidkant, c - Z2.
- voetnoot25)
- De afmetingen van de buitenste noordpoort Fig. 5 N. Zij kwam in alles volkomen overeen met de buitenste oostpoort. Hare drie voornaamste deelen, de kamers, de tusschenmuren (het enkelvoud staat in v. 21, 24, 29, 33 en 36 voor het meervoud; zie noot 14) en het portaal, worden in het volgende vers genoemd.
- voetnoot26)
- Hebr.: ‘hare palmen’; zie v. 16.
- voetnoot27)
- Septuag.: ‘binnenwaarts’, zie noot 12.
- voetnoot28)
- Zie noot 24.
- voetnoot29)
- De buitenste zuidpoort Z.
- voetnoot30)
- De Septuag. heeft: ‘en hij mat haar en hare kamers en hare tusschenmuren’ enz. Zie noot 25.
- voetnoot31)
- Hebr.: ‘en hare vensters, ook in de portalen (zie noot 21) in het rond, waren als de vorige vensters’. Verder volgt de lengte- en breedtemaat van het geheele zuidelijke poortgebouw; zie v. 13 en 15.
- voetnoot32)
- Septuag. als in noot 27; zie verder op v. 16.
- voetnoot33)
- Aan de binnenste zuidpoort (Fig. 5 Z2), die toegang gaf tot het binnenste voorhof. Hiermede begint de beschrijving der drie poorten van dit voorhof. Zij kwamen bijna volmaakt overeen met de poortgebouwen van het buitenste voorhof. Zie de verschillen in noot 37 en 38.
- voetnoot34)
- Naar de Hebr. randlezing en de Septuag.: ‘kamers’ en ‘tusschenmuren’ in het meervoud. Zie verder noot 25.
- voetnoot35)
- Hebr. gelijk in noot 31. Ook hier volgt verder de lengte en de breedte van dit poortgebouw.
- voetnoot36)
- Het portaal, dat dezelfde afmetingen had als dat van de buitenste oostpoort (zie v. 9), is in v. 29 al vermeld. Van welk ander portaal met de hier gegeven afmetingen hier sprake kan zijn, weet men niet. Het vers ontbreekt in de Septuag. en ook in sommige Hebr. handschriften en in de oude Latijnsche vertaling.
- voetnoot37)
- Dit is het voornaamste verschil tusschen de drie poorten van het buitenste en de drie van het binnenste voorhof; in deze laatste lag het portaal, niet aan den uitgang, maar aan den ingang (vgl. Fig. 2 V met Fig. 1 V).
- voetnoot38)
- Het binnenste voorhof lag niet zeven (v. 22), maar acht trappen hooger dan het buitenste.
- voetnoot39)
- Om de binnenste oostpoort te meten.
- voetnoot40)
- Zie noot 34 en 35.
- voetnoot41)
- Zie noot 37.
- voetnoot42)
- Naar de binnenste noordpoort.
- voetnoot43)
- Zie noot 34.
- voetnoot44)
- Hebr.: ‘En er was eene kamer, en haar ingang was in de tusschenmuren (of, met een geringe wijziging, in het portaal) aan de poorten’. De Septuag. heeft het enkelvoud: ‘aan de poort’; in v. 40 is ook alleen van de binnenste oostpoort sprake. Aldaar werd het slachtoffer gereed gemaakt, dat op het brandofferaltaar van het binnenste voorhof werd geofferd. De kamer, waar het offerdier, alvorens geslacht te worden (vgl. Lev. I 9), gewasschen werd, kan men plaatsen als in Fig. 2 W, met den ingang i naar het portaal V.
- voetnoot45)
- Zie Fig. 2 a a a a. Vgl. met dit voorschrift Lev. I 11.
- voetnoot46)
- Het Hebr. vertaalt men: ‘En aan den zijkant (der poort) van buiten, noordwaarts voor hem, die tot den ingang der poort opgaat, waren twee tafels; en aan den anderen zijkant van het portaal der poort twee tafels’. Zie Fig. 2 b b en b b.
- voetnoot47)
- De acht tafels van v. 39-41 waren van hout. Deze vier echter waren van gehouwen steen en dienden voor het brandoffer in wijderen zin, blijkens de laatste woorden van het vers. Zij stonden waarschijnlijk dicht bij de houten tafels, b.v. als in Fig. 2 c c c c.
- voetnoot48)
- Op de randen waarschijnlijk ‘het gereedschap’ (v. 42).
- voetnoot49)
- Duidelijker is de zin naar de Septuag.: In het binnenste voorhof waren twee cellen, de ééne aan de noordpoort (zie Fig. 5 P1), welker ingang naar het zuiden gericht was, en de andere aan de zuidpoort (P2), met den ingang naar het noorden. Waartoe deze cellen dienden, wordt gezegd in v. 45 en 46.
- voetnoot50)
- Zie hieromtrent nader XLIV 15 volg.
- voetnoot51)
- Het binnenste voorhof was honderd el lang (Fig. 5 d-e) en even breed (i-k). Zie voor de plaats van het brandofferaltaar Fig. 5 E; het wordt XLIII 13 volg. nader beschreven.
- voetnoot52)
- Hiermede begint de beschrijving van het tempelhuis. Zie Fig. 3. Eerst het portaal, v. 48, 49; zie Fig. 3 A.
- voetnoot53)
- Naar het Hebr. mat hij de dikte van het muurwerk aan den ingang (a-b) van het portaal.
- voetnoot54)
- Septuag.: ‘en de breedte des ingangs (a-a), veertien el; en de zijmuren der poort van het portaal, drie el aan de eene zijde (b-c) en drie el aan de andere zijde’ (b-d).
- voetnoot55)
- De lengte c-d; vgl. III Reg. VI 3, waar eveneens de lengte de langere zijde aanduidt, welke tevens de breedte is van het tempelhuis. De breedte d-z bedroeg naar de Septuag. niet elf, doch ‘twaalf el’. In plaats van acht heeft de Septuag. ‘tien treden’. De kolommen, zie e e; vgl. III Reg. VII 15 volg. voor de twee kolommen in den tempel van Salomon.