De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXVIII.
|
1. Et factus est sermo Domini ad me, dicens: | 1. En het woord des Heeren geschiedde tot mij, zeggende: |
2. Fili hominis pone faciem tuam contra Gog, terram Magog, principem capitis Mosoch, et Thubal: et vaticinare de eo, Infra XXXIX 1; Apoc. XX 7. | 2. Menschenzoon, richt uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog, den oppervorst van Mosoch en ThubalGa naar voetnoot1), en profeteer aangaande hem, |
[pagina 736]
3. Et dices ad eum: Haec dicit Dominus Deus: Ecce ego ad te Gog principem capitis Mosoch et Thubal, | 3. en zeg tot hem: Dit zegt de Heere God: Zie, Ik tegen u, Gog, oppervorst van Mosoch en Thubal, |
4. Et circumagam te, et ponam frenum in maxillis tuis: et educam te, et omnem exercitum tuum, equos et equites vestitos loricis universos, multitudinem magnam, hastam et clypeum arripientium et gladium. | 4. en Ik zal u omleiden en eenen toomGa naar voetnoot2) leggen tusschen uwe kaken; en Ik zal u uitvoeren en geheel uwe legermacht, rossen en ruiters, allen met harnassen bekleed, eene groote menigte, die lans en schild hanteeren en het zwaard. |
5. Persae, AEthiopes, et Libyes cum eis, omnes scutati et galeati. | 5. Perzen, Ethiopiërs en LibyersGa naar voetnoot3) met hen, allen met schild en helm. |
6. Gomer, et universa agmina ejus, domus Thogorma, latera aquilonis, et totum robur ejus, populique multi tecum. | 6. Gomer en al zijne legerscharen, het huis Thogorma, het uiterste noorden en geheel zijne legermacht, en vele volken met uGa naar voetnoot4). |
7. Praepara, et instrue te, et omnem multitudinem tuam, quae coacervata est ad te: et esto eis in praeceptum. | 7. Houd u gereed en rust u uit met geheel uwe menigte, welke zich om u geschaard heeft, en wees hun ten aanvoerder! |
8. Post dies multos visitaberis: in novissimo annorum venies ad terram, quae reversa est a gladio, et congregata est de populis multis ad montes Israel, qui fuerunt deserti jugiter: haec de populis educta est, et habitabunt in ea confidenter universi. | 8. Na vele dagen zult gij bezocht wordenGa naar voetnoot5); aan het einde der jaren zult gij komen naar het land, dat wedergekeerd is van het zwaard en dat verzameld is uit vele volken, naar de bergen van Israël, die steeds verwoest geweest zijn; dit is uit de volken heengevoerd, en zij wonen daarin veilig, altegaderGa naar voetnoot6). |
[pagina 737]
9. Ascendens autem quasi tempestas venies, et quasi nubes, ut operias terram tu, et omnia agmina tua, et populi multi tecum. | 9. En oprukkend zult gij komen als een onweder en als eene wolkGa naar voetnoot7) om het land te bedekken, gij en al uwe legerscharen en vele volken met u. |
10. Haec dicit Dominus Deus: In die illa ascendent sermones super cor tuum, et cogitabis cogitationem pessimam: | 10. Dit zegt de Heere GodGa naar voetnoot8): Te dien dage zullen woordenGa naar voetnoot9) oprijzen in uw hart, en gij zult een zeer boos plan beramen; |
11. Et dices: Ascendam ad terram absque muro: veniam ad quiescentes, habitantesque secure: hi omnes habitant sine muro, vectes, et portae non sunt eis: | 11. en gij zult zeggen: Ik zal optrekken naar het land zonder muurGa naar voetnoot10); ik zal komen naar de rustigen en naar hen, die veilig wonen: dezen allen wonen zonder muur, grendels noch poorten hebben zij; |
12. Ut diripias spolia, et invadas praedam, ut inferas manum tuam super eos, qui deserti fuerant, et postea restituti, et super populum, qui est congregatus ex gentibus, qui possidere coepit, et esse habitator umbilici terrae. | 12. opdat gij buit rooft en roof bemachtigt, opdat gij uwe hand legt op degenen, die verwoest zijn geweest en naderhand hersteld werden, en op een volk, dat verzameld is uit de heidenen, dat begon bezitting te verwerven en bewoner te zijn van den navel der aardeGa naar voetnoot11). |
13. Saba, et Dedan, et negotiatores Tharsis, et omnes leones ejus dicent tibi: Numquid ad sumenda spolia tu venis? ecce ad diripiendam praedam congregasti multitudinem tuam, ut tollas argentum, et aurum, et auferas supellectilem, atque substantiam, et diripias manubias infinitas. | 13. Saba en Dedan en de kooplieden van Tharsis en al zijne leeuwen zullen tot u zeggen: Komt gij om buit te nemen? Zie, om roof te rooven hebt gij uwe menigte verzameld, om zilver en goud mede te voeren en have en goed weg te nemen en mateloozen buit te roovenGa naar voetnoot12)! |
[pagina 738]
14. Propterea vaticinare fili hominis, et dices ad Gog: Haec dicit Dominus Deus: Numquid non in die illo, cum habitaverit populus meus Israel confidenter, scies? | 14. Daarom profeteer, menschenzoon, en zeg tot Gog: Dit zegt de Heere God: Zult gij niet te dien dage, wanneer mijn volk Israël veilig wonen zal, het wetenGa naar voetnoot13)? |
15. Et venies de loco tuo a lateribus aquilonis tu et populi multi tecum ascensores equorum universi, coetus magnus, et exercitus vehemens. | 15. En gij zult komen uit uw oord, uit het uiterste noorden, gij en vele volken met u, rijdende op rossen altegader, eene groote menigte en een machtig leger. |
16. Et ascendes super populum meum Israel quasi nubes, ut operias terram. In novissimis diebus eris, et adducam te super terram meam: ut sciant gentes me, cum sanctificatus fuero in te in oculis eorum, o Gog. | 16. En gij zult optrekken tegen mijn volk Israël, als eene wolk, om het land te bedekken. In de laatste dagen zult gij zijnGa naar voetnoot14), en Ik zal u brengen over mijn land, opdat de volken Mij erkennen, wanneer Ik Mij aan u heilig voor hunne oogen, o GogGa naar voetnoot15)! |
17. Haec dicit Dominus Deus: Tu ergo ille es, de quo locutus sum in diebus antiquis in manu servorum meorum prophetarum Israel, qui prophetaverunt in diebus illorum temporum, ut adducerem te super eos. | 17. Dit zegt de Heere GodGa naar voetnoot16): Gij zijt dan degene, van wien Ik gesproken heb in de oude dagen, door de bediening van mijne dienstknechten, de profeten van Israël, die geprofeteerd hebben in de dagen dier tijden, dat Ik u zou doen komen over henGa naar voetnoot17). |
18. Et erit in die illa, in die adventus Gog super terram Israel, ait Dominus Deus, ascendet indignatio mea in furore meo. | 18. En het zal zijn te dien dage, ten dage dat Gog zal komen over het land van Israël, zegt de Heere God, dan zal mijne verbolgenheid opstijgen in mijnen toornGa naar voetnoot18). |
19. Et in zelo meo, in igne irae meae locutus sum. Quia in die illa erit commotio magna super terram Israel: | 19. En in mijnen ijver, in het vuur mijner gramschap heb Ik gesproken: Voorwaar, te dien dage zal er eene groote aardbeving zijn over het land van IsraëlGa naar voetnoot19). |
20. Et commovebuntur a facie mea | 20. En beven zullen voor mijn |
[pagina 739]
pisces maris, et volucres coeli, et bestiae agri, et omne reptile, quod movetur super humum, cunctique homines, qui sunt super faciem terrae: et subvertentur montes, et cadent sepes, et omnis murus corruet in terram. Matth. XXIV 29; Luc. XXI 25. | aangezicht de visschen der zee en de vogelen des hemels en de wilde dieren des velds en al het kruipend gedierte, dat zich beweegt over den grond, en alle menschen, die op het aanschijn der aarde zijn; en de bergen zullen omgekeerd worden, en de schuttingenGa naar voetnoot20) zullen vallen, en elke muur zal neerstorten ter aarde. |
21. Et convocabo adversus eum in cunctis montibus meis gladium, ait Dominus Deus: gladius uniuscujusque in fratrem suum dirigetur. | 21. En Ik zal tegen hem op al mijne bergen het zwaard ontbieden, zegt de Heere God; het zwaard van een ieder zal zich tegen zijnen broeder richtenGa naar voetnoot21). |
22. Et judicabo cum peste, et sanguine et imbre vehementi, et lapidibus immensis: ignem, et sulphur pluam super eum et super exercitum ejus, et super populos multos, qui sunt cum eo. | 22. En Ik zal gericht oefenen door pest en bloedGa naar voetnoot22) en door een geweldigen stortregen en door zware hagelsteenen; vuur en zwavel zal Ik doen regenen op hem en op zijn leger en op de vele volken, die met hem zijn. |
23. Et magnificabor, et sanctificabor: et notus ero in oculis multarum gentium, et scient quia ego Dominus. | 23. En Ik zal Mij verheerlijken en Mij heiligen; en Ik zal bekend worden voor de oogen van vele volken; en zij zullen weten, dat Ik de Heer ben. |
- voetnoot1)
- Magog (zie Gen. X 2) beteekent, naar Joodsche overlevering, de Scythische volken. Gog, waarschijnlijk hun koning, was naar de Vulgaat ook de oppervorst van Mosoch en Thubal (zie XXVII 13). Doch de oude Grieksche vertalingen (Septuag., Symmachus en Theodotion) nemen het Hebr. ‘rôsj’ (dat caput, hoofd, beteekent) voor een eigennaam, zoodat Gog de vorst genoemd wordt van ‘Rôsj, Mosoch en Thubal’. Welk volk echter door Rôsj wordt aangeduid, is onbekend; een volk van dien naam vond de H. Hiëronymus noch in de H. Schrift noch bij Flav. Jos. vermeld. Volgens sommigen beteekent het de Russen of een ander Kaukasisch volk; volgens anderen het in de spijkerschriften genoemde land Râsj, aan de grenzen van AElam, aan den Tiger.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘haken’; zie XIX noot 4. God zal dien machtigen vorst als een wild dier omleiden en hem met zijn leger heenvoeren werwaarts Hij wil. Want de krijgstochten van Gog, ook die tegen Gods land en volk (v. 8), geschieden overeenkomstig Gods raadsbesluit.
- voetnoot3)
- Zie XXX 5. Gog werft zijne hulptroepen zelfs uit de verst afgelegen landen.
- voetnoot4)
- Gomer (zie Gen. X 2), waarschijnlijk de Kimmeriërs of Kimbren. Zie voor het huis Thogorma XXVII noot 15. Het uiterste noorden omvat de overige onbekende volken in het verre noorden.
- voetnoot5)
- Door Gods strafgerichten; zie v. 17-23. Dit zal het uiteinde zijn van Gog. Wanneer en bij welken aanval dit geschieden zal, zegt het overige vers.
- voetnoot6)
- De aanval van Gog zal geschieden aan het einde der jaren en wel, blijkens het volgende, nadat Israël's land, d.i. zijne bevolking, reeds hersteld is van de verwoesting, die door het zwaard was aangericht, nadat het volk uit de verstrooiing is verzameld en teruggekeerd naar zijne bergen, die steeds, d.i. langen tijd, verwoest hadden gelegen. De profeet bedoelt derhalve het tijdperk van Israël's volkomen herstelling, welke naar XXXVII 21-28 de verlossing door den Messias omvat. Aan het einde van dit tijdperk zal de aanval van Gog geschieden; zie Apoc. XX 7. Wat de profeet hier voorspelt, behoort derhalve ook nu nog tot de toekomst en is daarom voor ons in een geheimzinnig duister gehuld. De namen Gog, Magog enz. zijn hoogstwaarschijnlijk zinnebeeldige namen, waardoor de laatste vijanden van het Rijk Gods worden aangeduid. De krijgstocht en de verwoede aanval, die hier en verder beschreven worden, schijnen eveneens tot de dichterlijke inkleeding te behooren, onder welke de laatste strijd beteekend wordt, dien de Kerk van Christus zal te voeren hebben.
- voetnoot7)
- Vgl. Jer. IV 13.
- voetnoot8)
- Eene nieuwe strophe.
- voetnoot9)
- d.i. Dingen, welke Gog voornemens is te doen; zij worden in v. 11 en 12 met zijn eigen woorden beschreven.
- voetnoot10)
- d.i. Zonder bemuurde steden. Hebr.: ‘naar het openliggende land’, een beeld van de Kerk Gods, die niet is van deze wereld en zich niet door wapengeweld verdedigt. De Heer zelf is voor haar als ‘een ringmuur van vuur’ (vgl. Zach. II 4, 5). Zie daarentegen het aardsche Israël XXXVI 35.
- voetnoot11)
- d.i. Van het hoogste en middelste punt der aarde; zie V 5 en vgl. Judic. IX 37. De berg van het huis des Heeren zal dan gevestigd zijn op de kruin der bergen en het middelpunt zijn, waar alle volken heenstroomen (Is. II 2, 3) - een zinnebeeld van de ééne, algemeene Kerk met haar leerend en besturend gezag. Doch hierom haten haar hare vijanden, wier hebzucht begeerig is naar hare goederen.
- voetnoot12)
- Zie voor Saba XXVII noot 24, voor Dedan XXVII noot 16, voor Tharsis XXVII noot 13. Leeuwen heeten de naar buit begeerige kooplieden, die uit alle oorden der wereld samenstroomen om den buit, dien Gog behalen zal, voor hunne waren te ruilen.
- voetnoot13)
- M.a.w. Voorzeker zult gij dan weten, dat mijn volk voor u als een weerlooze buit is. Anderen verklaren, met eene geringe wijziging van het Hebr. en in overeenstemming met de Septuag.: Is het zoo niet? Te dien tijde, dat het volk veilig woont, zult gij u opmaken ten strijde.
- voetnoot14)
- Septuag.: ‘zal het geschieden’. Zie verder v. 4, 5 en 9.
- voetnoot15)
- Wanneer Ik mij als den heiligen God, als den wreker van mijn heilig volk zal openbaren, door Gog te straffen.
- voetnoot16)
- Derde strophe.
- voetnoot17)
- Zie Is. XXIV-XXVII; Joël III 11-14; Mich. IV 11-13 de voorspellingen betreffende het gericht over de vijanden van Gods Rijk. Hun aller boosaardigheid zal in den laatsten vijand vereenigd en ten toppunt zijn gestegen. In de dagen dier tijden, d.i. gedurende langen tijd.
- voetnoot18)
- Het Hebr. kan men ook vertalen: ‘in mijnen neus’; zie Ps. XVII noot 10.
- voetnoot19)
- Over het land van Israel, waarin Gog met zijn leger gekomen is (v. 18); eene aardbeving zal de voorbode zijn van Gods strafgericht tegen hem. Bij die aardbeving toch zal de goddelijke rechter, de ijveraar voor zijn mishandeld volk, nederdalen; vgl. Judic. V 4; Joël III 16; Mich. I 3 volg.
- voetnoot20)
- Hebr. waarschijnlijk: ‘de steile rotsen’.
- voetnoot21)
- Zij zullen in de verwarring van den schrik elkander om het leven brengen.
- voetnoot22)
- Zie V noot 20.