De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 710]
| |||||||||||||||||||
Caput XXXII.
|
1. Et factum est, duodecimo anno, in mense duodecimo, in una mensis, factum est verbum Domini ad me, dicens: | 1. En het gebeurde in het twaalfde jaar, in de twaalfde maand, den eersten der maandGa naar voetnoot1), dat het woord des Heeren tot mij geschiedde, zeggende: |
2. Fili hominis assume lamentum super Pharaonem regem AEgypti, et dices ad eum: Leoni gentium assimilatus es, et draconi, qui est in mari: et ventilabas cornu in fluminibus tuis, et conturbabas aquas pedibus tuis, et conculcabas flumina earum. | 2. Menschenzoon, hef een klaaglied aan op Pharao, den koning van Egypte, en zeg tot hem: Aan een leeuw onder de volken waart gij gelijk en aan een draak in de zee; en gij woeldet met uwen hoorn in uwe stroomen en maaktet het water troebel met uwe pooten en plastet door zijne stroomenGa naar voetnoot2). |
3. Propterea haec dicit Dominus Deus: Expandam super te rete meum in multitudine populorum multorum, et extraham te in sagena mea. Supra XII 13 et XVII 20. | 3. Daarom zegt dit de Heere God: Ik zal over u mijn net uitspreiden bij eene schare van vele volken, en en Ik zal u ophalen in mijn garenGa naar voetnoot3). |
4. Et projiciam te in terram, super faciem agri abjiciam te: et habitare faciam super te omnia volatilia coeli, et saturabo de te bestias universae terrae. | 4. En Ik zal u wegwerpen op het land, op de oppervlakte des velds zal Ik u wegsmijten; en al het gevogelte des hemels zal Ik op u doen wonen en de wilde dieren der geheele aarde van u verzadigenGa naar voetnoot4). |
5. Et dabo carnes tuas super montes, et implebo colles tuos sanie tua. | 5. En Ik zal uw vleesch prijsgeven op de bergen en uwe heuvelen vullen met uw bedorven bloedGa naar voetnoot5). |
6. Et irrigabo terram foetore sanguinis tui super montes, et valles implebuntur ex te. | 6. En Ik zal het land drenken met uw stinkend bloed op de bergenGa naar voetnoot6), en de dalen zullen vol zijn van u. |
7. Et operiam, cum exstinctus fueris, coelum, et nigrescere faciam | 7. En Ik zal, als gij wordt uitgebluscht, den hemel omhullen en zijne |
[pagina 711]
stellas ejus: solem nube tegam, et luna non dabit lumen suum. Is. XIII 10; Joël II 10 et III 15; Matth. XXIV 29. | sterren zwart doen worden; de zon zal Ik met eene wolk bedekken, en de maan zal haar licht niet gevenGa naar voetnoot7). |
8. Omnia luminaria coeli moerere faciam super te: et dabo tenebras super terram tuam, dicit Dominus Deus, cum ceciderint vulnerati tui in medio terrae, ait Dominus Deus. | 8. Al de lichten des hemels zal Ik doen treuren over u; en Ik zal duisternis brengen over uw land, zegt de Heere GodGa naar voetnoot8), als uwe gewonden zullen vallen in het midden des lands, zegt de Heere God. |
9. Et irritabo cor populorum multorum cum induxero contritionem tuam in gentibus super terras, quas nescis. | 9. En Ik zal het hart veler volken doen ontstellen, als Ik uwen ondergang uitbreng onder de volken, over landen, die gij niet kentGa naar voetnoot9). |
10. Et stupescere faciam super te populos multos: et reges eorum horrore nimio formidabunt super te, cum volare coeperit gladius meus super facies eorum: et obstupescent repente singuli pro anima sua in die ruinae tuae. | 10. En Ik zal vele volken over u doen verstommen; en hunne koningen zullen van overgrooten schrik beven over u, wanneer mijn zwaard begint te zwaaien voor hun aangezichtGa naar voetnoot10); en zij zullen eensklapsGa naar voetnoot11) verbijsterd zijn, ieder om zijn eigen leven, ten dage van uwen val. |
11. Quia haec dicit Dominus Deus: Gladius regis Babylonis veniet tibi. | 11. Want dit zegt de Heere God: Het zwaard van Babylon's koning zal komen over u. |
12. In gladiis fortium dejiciam multitudinem tuam: inexpugnabiles omnes gentes hae: et vastabunt superbiam AEgypti, et dissipabitur multitudo ejus. | 12. Met zwaarden van helden zal Ik uwe volksmenigte neervellen - onverwinbaar zijn al deze volkenGa naar voetnoot12); en zij zullen den trots van Egypte verwoesten, en zijne volksmenigte zal verdelgd worden. |
13. Et perdam omnia jumenta ejus, quae erant super aquas plurimas: et non conturbabit eas pes hominis ultra, neque ungula jumentorum turbabit eas. | 13. En verderven zal Ik al zijn vee, dat aan de zeer vele wateren wasGa naar voetnoot13); en geen menschenvoet zal ze meer troebel maken noch runderhoef ze in beroering brengen. |
[pagina 712]
14. Tunc purissimas reddam aquas eorum, et flumina eorum quasi oleum adducam, ait Dominus Deus: | 14. Alsdan zal Ik hunne wateren allerhelderst maken en hunne stroomen als olie doen aanvloeien, zegt de Heere God, |
15. Cum dedero terram AEgypti desolatam: deseretur autem terra a plenitudine sua, quando percussero omnes habitatores ejus: et scient quia ego Dominus. | 15. wanneer Ik het land Egypte tot woestenij heb gemaaktGa naar voetnoot14); het land nu zal ontledigd worden van zijne volheid, wanneer Ik al zijne bewoners heb geslagen; en zij zullen weten, dat Ik de Heer ben. |
16. Planctus est, et plangent eum: filiae gentium plangent eum: super AEgyptum, et super multitudinem ejus plangent eum, ait Dominus Deus. | 16. Een klaaglied is het, en men zal het zingen; de dochters der volkenGa naar voetnoot15) zullen het zingen; op Egypte en op al zijne volksmenigte zullen zij het zingen, zegt de Heere God. |
17. Et factum est in duodecimo anno, in quintadecima mensis, factum est verbum Domini ad me, dicens: | 17. En het gebeurde in het twaalfde jaar, den vijftienden der maandGa naar voetnoot16), dat het woord des Heeren tot mij geschiedde, zeggende: |
18. Fili hominis cane lugubre super multitudinem AEgypti: et detrahe eam ipsam, et filias gentium robustarum ad terram ultimam cum his, qui descendunt in lacum. | 18. Menschenzoon, zing een treurzang op de volksmenigte van Egypte en haal haar neder, alsmede de dochters der machtige volken, naar het onderaardsche land, bij degenen, die neerdalen in den kuilGa naar voetnoot17). |
19. Quo pulchrior es? descende, et dormi cum incircumcisis. | 19, Wien overtreft gij in schoonheid? Daal neder en lig bij de onbesnedenenGa naar voetnoot18)! |
20. In medio interfectorum gladio cadent: gladius datus est, attraxerunt eam, et omnes populos ejus. | 20. Te midden van verslagenen door het zwaard zullen zij vallen; het zwaard is getrokken; men heeft haar en al hare volken neergehaald. |
21. Loquentur ei potentissimi robustorum de medio inferni, qui cum auxiliatoribus ejus descenderunt, et dormierunt incircumcisi, interfecti gladio. | 21. Tot haar zullen de machtigsten der helden uit het midden der onderwereld spreken, zij, die met hare helpersGa naar voetnoot19) zijn neergedaald en daar liggen als onbesnedenen, verslagenen door het zwaard. |
22. Ibi Assur, et omnis multitudo ejus: in circuitu illius sepulcra ejus: | 22. Aldaar is Assur en geheel zijne volksmenigte; rondom hem zijn hare |
[pagina 713]
omnes interfecti, et qui ceciderunt gladio. | graven; allen verslagenen en die gevallen zijn door het zwaard, |
23. Quorum data sunt sepulcra in novissimis laci: et facta est multitudo ejus per gyrum sepulcri ejus: universi interfecti, cadentesque gladio, qui dederant quondam formidinem in terra viventium. | 23. wier graven geplaatst zijn in het diepste van den kuil; en zijne volksmenigte ligt rondom zijn graf; zij allen zijn verslagenen en gesneuvelden door het zwaard, die eertijds schrik verspreid hadden in het land der levendenGa naar voetnoot20). |
24. Ibi AElam, et omnis multitudo ejus per gyrum sepulcri sui: omnes hi interfecti, ruentesque gladio: qui descenderunt incircumcisi ad terram ultimam: qui posuerunt terrorem suum in terra viventium, et portaverunt ignominiam suam cum his, qui descendunt in lacum. | 24. Aldaar is AElamGa naar voetnoot21) en geheel zijne volksmenigte rondom zijn graf; zij allen zijn verslagenen en gesneuvelden door het zwaard, die als onbesnedenen zijn neergedaald naar het onderaardsche land, die hunnen schrik verspreid hadden in het land der levenden; en zij droegenGa naar voetnoot22) hunne schande met degenen, die neerdalen in den kuil. |
25. In medio interfectorum posuerunt cubile ejus in universis populis ejus: in circuitu ejus sepulcrum illius: omnes hi incircumcisi, interfectique gladio: dederunt enim terrorem suum in terra viventium, et portaverunt ignominiam suam cum his, qui descendunt in lacum: in medio interfectorum positi sunt. | 25. Te midden van verslagenen plaatste men zijne legerstede onder al zijne volksmenigten; rondom hem is haar graf; zij allen zijn onbesnedenen en verslagenen door het zwaard; want zij hebben hunnen schrik verspreid in het land der levenden; en zij droegen hunne schande met degenen, die neerdalen in den kuil; te midden van verslagenen zijn zij geplaatst. |
26. Ibi Mosoch, et Thubal, et omnis multitudo ejus: in circuitu ejus sepulcra illius: omnes hi incircumcisi, interfectique et cadentes gladio: quia dederunt formidinem suam in terra viventium. | 26. Aldaar is Mosoch en ThubalGa naar voetnoot23) en al zijne volksmenigte; rondom hem zijn hare graven; zij allen zijn onbesnedenen en verslagenen en gesneuvelden door het zwaard; omdat zij hunnen schrik verspreid hebben in het land der levenden. |
27. Et non dormient cum fortibus, cadentibusque et incircumcisis, qui descenderunt ad infernum cum armis suis, et posuerunt gladios suos sub capitibus suis, et fuerunt ini- | 27. En zij liggen niet bij de helden en de gesneuvelden en de onbesnedenen, die naar de onderwereld zijn afgedaald met hunne wapenen en hunne zwaarden onder hunne hoofden hebben gelegdGa naar voetnoot24); en hunne |
[pagina 714]
quitates eorum in ossibus eorum: quia terror fortium facti sunt in terra viventium. | ongerechtigheden waren op hunne gebeenten, omdat zij de schrik der helden geweest zijn in het land der levenden. |
28. Et tu ergo in medio incircumcisorum contereris, et dormies cum interfectis gladio. | 28. Ook gij danGa naar voetnoot25) zult te midden der onbesnedenen verplet worden en liggen bij de verslagenen door het zwaard. |
29. Ibi Idumaea, et reges ejus, et omnes duces ejus, qui dati sunt cum exercitu suo cum interfectis gladio: et qui cum incircumcisis dormierunt, et cum his, qui descendunt in lacum. | 29. Aldaar is IdumeaGa naar voetnoot26) en zijne koningen en al zijne vorsten, die met hun leger geplaatst zijn bij de verslagenen door het zwaard, en die bij de onbesnedenen liggen en bij degenen, die neerdalen in den kuil. |
30. Ibi principes aquilonis omnes, et universi venatores: qui deducti sunt cum interfectis, paventes, et in sua fortitudine confusi: qui dormierunt incircumcisi cum interfectis gladio, et portaverunt confusionem suam cum his, qui descendunt in lacum. | 30. Aldaar zijn de vorsten van het noorden altegader en al de jagersGa naar voetnoot27), die afgevoerd zijn met de verslagenen, bevend en in hunne dapperheid te schande gemaakt; die als onbesnedenen liggen bij de verslagenen door het zwaard; en zij droegen hunne schande met degenen, die neerdalen in den kuil. |
31. Vidit eos Pharao, et consolatus est super universa multitudine sua, quae interfecta est gladio, Pharao, et omnis exercitus ejus, ait Dominus Deus: | 31. Pharao zag hen en troostte zich over geheel zijne volksmenigte, die verslagen werd door het zwaard, Pharao en geheel zijn heerleger, zegt de Heere GodGa naar voetnoot28). |
32. Quia dedi terrorem meum in terra viventium, et dormivit in medio incircumcisorum cum interfectis gladio: Pharao et omnis multitudo ejus: ait Dominus Deus. | 32. Want Ik heb mijnen schrik verspreid in het land der levendenGa naar voetnoot29); en hij ligt te midden van de onbesnedenen, bij de verslagenen door het zwaard, Pharao en geheel zijne volksmenigte, zegt de Heere God. |
- voetnoot1)
- Eén jaar en negen maanden na XXXI 1; doch vele Hebr. handschriften, de Syrische vertaling en de Septuag. naar den Cod. Alex. hebben: ‘in het elfde jaar’.
- voetnoot2)
- De vergelijking met een leeuw, het zinnebeeld van Egypte's macht onder de volken, wordt niet verder verklaard; wel echter die met een draak, den krokodil van den Nijl; zie XXIX 3. Zijn woelen in het water beteekent het woeste optreden van Egypte, zijn krijgsgeweld enz.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘en zij (de vele volken) zullen u’ enz.
- voetnoot4)
- Zie XXIX 5; XXXI 13.
- voetnoot5)
- Naar de Syr. vertaling en de Grieksche van Symmachus: ‘met uw gewormte’.
- voetnoot6)
- Hebr.; ‘Ik zal het land uwer overstrooming (het lage Nijldal) drenken... tot op de bergen’. Niet meer het vruchtbare Nijlwater, doch uw bloed zal het Nijldal overstroomen en reiken tot op de bergen.
- voetnoot7)
- Egypte in zijnen luister wordt hier voorgesteld als een helder lichtend gesternte (wellicht zinspelend op het sterrenbeeld ‘de Draak’, zie v. 2 en vgl. Is. XIV 12), bij welks uitblussching de sterren, inzonderheid de zon en de maan, zich in het zwarte rouwgewaad kleeden. Vgl. Joël II 2; III 15, waar eveneens de dag van 's Heeren gericht door duisternis wordt verzinlijkt.
- voetnoot8)
- Eene zinspeling op de plaag der duisternis, Exod. X 21 volg. Wat hier in dit vers nog volgt, staat niet in het Hebr. noch in de Septuag. noch in de vertaling van den H. Hiëronymus.
- voetnoot9)
- Bij de tijding van uwen ondergang zullen zelfs de verst afgelegen en onbekende volken in onrust geraken. Vgl. XXVI 15 volg.; XXXI 16. In plaats van uwen ondergang heeft de Septuag. wellicht beter: ‘uwe gevangenschap’, d.i. uwe gevangenen.
- voetnoot10)
- Want het zwaard van Gods wraak, dat over Egypte is getrokken, bedreigt ook de overige volken; zie Jer. XXV 11; XXVII 6, 7.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘elk oogenblik’, want weldra kan de beurt aan hen zijn.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘de (meest) woeste der volken (zijn zij) altemaal’, te weten al de Babyloniërs. Zie XXVIII 7; XXXI 12.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘van de vele wateren’, d.i. van den Nijlstroom, doen verdwijnen. Zie verder XXIX 8, 11.
- voetnoot14)
- Het helder worden van het door het drukke verkeer anders nog meer troebele Nijlwater zal het gevolg zijn van het verdwijnen van mensch en vee.
- voetnoot15)
- De klaagvrouwen van andere volken. Zie Jer. IX 17.
- voetnoot16)
- Waarschijnlijk: der twaalfde maand; zie v. 1. Septuag.: ‘der eerste maand’; zie noot 1.
- voetnoot17)
- Haal haar neder door uwen profetischen treurzang; m.a.w. profeteer de nederdaling van Egypte en van andere machtige volken in de onderwereld. Zie Jer. I 10 en V 14, waar eveneens het woord van den profeet uitwerkt wat het voorspelt.
- voetnoot18)
- De vraag is gericht tot Pharao, die in zijnen waan een ieder overtrof (zie XXXI 2, 18), doch om zijne hoovaardij zoo diep mogelijk zal vernederd worden. Zie XXXI 18 voor onbesnedenen.
- voetnoot19)
- De hulptroepen van Egypte, XXX 5. Vgl. Is. XIV 10-17.
- voetnoot20)
- Assur was reeds ondergegaan en met geheel zijne volksmenigte, te weten met de Assyriërs zelven en de aan Assur onderworpen volken, als het ware ter onderwereld afgevaren. De profeet ziet rondom het graf van Assur de graven dier volksmenigte in het diepste van het doodenrijk, tot straf van hunne woestheid en wreedheid.
- voetnoot21)
- Zie Is. XXI noot 3 en Jer. XLIX 35-39. Ezechiël's profetische blik zag het toen nog bestaande AElam in de onderwereld.
- voetnoot22)
- En daarom droegen zij enz.
- voetnoot23)
- Hebr.: ‘Mosoch-Thubal’, als één volk beschouwd. Zie XXVII 13.
- voetnoot24)
- Zij (die van Mosoch-Thubal) liggen niet bij de helden, die een roemvollen dood in den krijg zijn gestorven en daarom op eene eervolle plaats in de onderwereld begraven liggen, met hunne zwaarden onder hunne hoofden, d.i. in hunne volle wapenrusting, ten bewijze hunner heldhaftigheid (en onbesnedenen staat niet in de Septuag. en komt in dit zinverband niet te pas). Neen, in een verachten hoek liggen zij; de reden hiervan volgt. Omdat nl. hunne ongerechtigheden hen aankleven, zoodat zelfs hunne gebeenten daarmede verontreinigd zijn. Want ook zij waren wreedaards en woestelingen en hadden alom schrik verspreid, zelfs onder de helden.
- voetnoot25)
- Het woord is gericht tot Pharao.
- voetnoot26)
- Zie XXV noot 10.
- voetnoot27)
- Hebr.: ‘al de Sidoniërs’ of Pheniciërs.
- voetnoot28)
- De toekomst wordt wederom in het profetisch verleden voorgesteld. Pharao troost zich met al zijn volk, omdat ook genoemde volken door het zwaard der Chaldeën worden verslagen en ter onderwereld afdalen.
- voetnoot29)
- Het doel, dat God bij deze gerichten beoogde, was schrik in te boezemen voor zijne goddelijke gerechtigheid. Septuag.: ‘zijnen schrik’, d.i. schrik voor hem, voor Pharao; zie v. 24 en 26.